Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

13. De Institutie van Calvijn.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

13. De Institutie van Calvijn.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Calvijn heeft het voorrecht Zwingli en Luther te kennen; hij trad evenwel niet blindelings in hun voetspoor, integendeel, hij arbeidde in onderwerping aan de Heilige Schriften geheel zelfstandig. (Zie Institutio I, Hoofdst. 7, § 1—5.) Zelfs stond hij geruimen tijd meer op den Lutherschen kant, nml. te Straatsburg. Daarom is het van te meer gewicht, als wij bij de lezing van den eersten druk van zijn beroemd werk, de „ I n s t i t u t i o r e l i g i o n i s chr i s t i a n ae", Bazel 1536, bespeuren, dat hij in alle hoofdpunten hetzelfde zegt, wat zijne beide voorgangers leerden. Dezelfde Geest werkte in de door God verordineerde Hervormers op dezelfde wijze. Yoorts valt het op, dat Calvijn in de verschillende uitgaven zijner Institutio zich steeds gelijk gebleven is. Beza heeft reeds gezegd (zie Y i t a C a l v i n i , bladz. 41): „Geen Godgeleerde heeft gelijk hij in zijne laatste dagen zóózeer hetzelfde geleerd als in zijn eerste werk. Hij ging van den aanvang af als een bekwaam bouwmeester te werk, wien het bestek helder voor oogen staat, en zoo was hij dan later ook niet genoodzaakt hot gebouw weder af te breken". Dit standaardwerk der Gereformeerde Kerk, dat haren eigenlijken grondslag aangeeft, munt uit door zijne duidelijkheid, helderheid en schoone harmonie. Iedere volzin werd door den schrijver wél doordacht; de machtige arbeid van het denkvermogen houdt de zinledige phrase (het geliefkoosde hulpmiddel van het meerendeel der hedendaagsche Godgeleerden) buiten dit meesterwerk. De dogmatische voorstelling bewaart hier echter steeds een opbouwend karakter; bij alles heeft hij het oog gericht op de levensbehoeften der Christenheid. Dit werk werd geenszins met een geleerd of wetenschappelijk oogmerk geschreven, maar het moest dienen om hetgeen in Frankrijk het Protestantisme ten laste gelegd werd, door uiteenzetting en juiste voorstelling van de leer, die de Protestanten toegedaan waren, te wederleggen; daardoor wordt opgehelderd, dat het ingeleid wordt door eenen brief aan Frans I, in welken een koning van het Rijk Gods tot een aardsch koning spreekt. Vrij van de denkwijze en de voorstellingen der scholastieken van voorheen, spreekt uit dit boek een geest, die geheel en al doortrokken is van het Woord Gods.
De Institutie, of het Boek des Christelijken onderrichts, werd voor het laatst door Calvijn zeiven in 1560, vier jaren vóór zijnen dood, uitgegeven, en is in vier Boeken verdeeld. Wat den gang betreft, richt het zich naar het S y m b o l u m A p o s t o l i - e u m of de Apostolische Geloofsbelijdenis.
Het eerste Boek heeft tot opschrift: „De e o g n i t i o ne D e i c r e a t o r i s " , d. i. van de kennisse Gods dos Scheppers, en heeft 18 Hoofdstukken. Het beantwoordt aan hetgeen men thans gewoonlijk in het eerste gedeelte der dogmatiek behandelt, met dit verschil, dat bij de behandeling van de schepping des menschen aldaar reeds een gedeelte der anthropologie (leer van den mensch) gegeven wordt.
Het tweede Boek handelt „de e o g n i t i o n e De.i r e d e m p - t o r i s in C h r i s t o " , d. i. van de kennisse Gods des Verlos- , sers in Christus, zooals die eerst aan de vaderen onder de bediening der Wet en daarna in het Evangelie geopenbaard werd. Het telt 17 Hoofdstukken en omvat hetgeen in onze dagen gewoonlijk als anthropologie en christologie of soterologie (leer omtrent Christus of den Heiland) onderwezen wordt. Als inleiding tot de verlossing wordt eerst de val van Adam behandeld, daarna de oude bedeeling als inleiding tot het Evangelie en als daarop reeds doelende; vervolgens wordt de verschijning van den beloofden Christus in het Nieuwe Testament, en de Persoon en het werk van Christus behandeld, het laatste in het drievoudig ambt bestaande.
Het derde Boek spreekt „de modo p e r c i p i e n d ae C h r i s t i g r a t i a e " , d. i. van de wijze, waarop de genade van Christus ontvangen wordt, en de vruchten en werkingen, die daaruit volgen. Dit deel is gelijk aan de soterologie. Alle hier voorkomende werkingen behooren tot het gebied des Heiligen Geestes. Volkomen naar den eisch der zaak wordt, als eerste werking, het geloof bovenaan geplaatst; uit het geloof wordt het berouw geboren, en daarmede heeft de wedergeboorte haar beslag gekregen. Dan volgt de objectieve of voorwerpelijke beschrijving van het nieuwe leven aan de hand der Schrift en de leer van de justifieatio of rechtvaardiging. De omstandigheid, dat het Evangelie niet allen menschen gepredikt wordt, en ook, waar het gepredikt wordt, niet overal eene zelfde goede aanneming vindt, leidt hem tot de praedestinatie- leer. Het slot van deze afdeeling maakt de opstanding des vleesuhes uit.
In het vierde Boek handelt Calvijn „de e x t e r n i s m e d i is v e l a d m i n i c u l i s , q u i b u s D e u s in C h r i s t i s o c i e t a t em n o s i n v i t a t et in ea r e t i n e t " , d. i. over de hulpmiddelen, door welke God ons tot de gemeenschap van Christus noodigt en daarbij houdt. Dit Boek is eigenlijk gewijd aan de uitlegging van een onderdeel van het derde Artikel: „Ik geloof ééne heilige algemeene Christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen". Het is in drie Hoofddoelen verdeeld, waarvan het eerste over de Kerk van Christus handelt, en wel a.) over hare kenteekenen, b.) over hare regeering en orde, c.) over hare machtsvolkomenheid, d.) over de kerkelijke tucht. Reeds in den eersten druk, bladz. 384, wordt het denkbeeld uitgesproken van de beroeping der geestelijken door de Christelijke Gemeente. Vervolgens komen de Sacramenten, en ten slotte een Hoofdstuk over de p o l i t i c a a d m i n i s t r a t i o, d. i. het staatkundig bestuur. — Grootsch en indrukwekkend is de bouw van dit boek, dat zich nochthans bescheiden aan de orde der Apostolische Geloofsbelijdenis houdt, waarin de latere dogmatici, met uitzondering van Oleviaiius, liem niet nagevolgd hebben.
Ten aanzien van zijn standpunt met betrekking tot het gezag der Schrift spreekt Calvijn zich uit in het zesde en zevende Hoofdstuk van het eerste Boek. In Hoofdstuk 6, § 2, staat bijv.: „Het volgende is noodwendig, dat men de hemelsche leer als uitgangspunt neme, opdat wij den waren godsdienst leeren kennen, en vastgehouden moet worden, dat alleen de leerling der Schrift smaak voor hare juiste en gezonde leer kan krijgen. Hieruit eerst wordt het beginsel der ware kennis geboren, als wij met eerbied datgene omhelzen, wat God van Zichzelven heeft willen betuigen". — Uit Ps. 19 : 8 toont liij aan,dat de Wet Gods de p e c u l i a r i s f i l i o r u m Dei s c h o l a, d. i. de meer aparte school voor de kinderen Gods is. Hij stelt verder in het licht, dat de Schrift niet eerst van de Kerk haar Goddelijk gezag ontvangt, maar dat deze op het Fundament der Apostelen en Profeten gebouwd is (Hoofdst. 7, § 2, naar Ef. 2 : 20). Het begin der Kerk nu geeft den maatstaf voor alle volgende tijden aan. De Schrift handhaaft dus zelve tegenover allen te zamen zoowel als tegenover ieder afzonderlijk haar Goddelijk gezag, en de aanbeveling of aanprijzing, die haar van de zijde der Kerk ten deel valt, is slechts een gevolg van den machtigen invloed der Schrift op de Kerk. De Schrift — daarop komt het aan, — beveelt zichzelve aan door den Geest, Die in haar woont. Toen dan ook Beza eens te Poissy plaatsen uit do Kerkvaders als bewijsgronden aanvoerde, werd liij deswege door Calvijn terechtgewezen. (Opp. Calvini, vol. 19, bladz. 288.)
Wat de praedestinatie-leer van Calvijn betreft, hebben wij reeds uit het overzicht gezien, dat hij die eerst aau het einde van het derde deel behandelt. Ten onrechte meent men, dat Calvijn tot deze leer gekomen is door voort te bouwen op eene stelling, aan de philosophie ontleend, en volgens welke God, bij wijze van noodlotsbeschikking de bestemming van alle menschen heeft vastgesteld. Veeleer ging Calvijn van het verderf des menschen uit, evenals Luther, Zwingli en vóór hem reeds IIuss, j a gelijk ook Paulus zelf; en terwijl nu Calvijn de genadegifte der behoudenis uit dit verderf als eene loutere gave Gods opvatte, en voorts eenvoudig nadacht over de wijze, waarop de menschen de Goddelijke waarheid ontvangen, kwam hij geheel vanzelf tot de leer der eeuwige uitverkiezing. Israël is daarvoor reeds een historisch getuigenis. Daarbij komt, dat Calvijn volstrekt niets nieuws leert, maar hetzelfde, dat Zwingli in zijn boek de p r o v i d e n t i a , dat Melanchthon in zijne L o e i en Luther in liet boek „de s e r v o a r b i t r i o " (over den Knechtelijken wil) geleerd heeft. Zelfs ging Calvijn nog minder a p r i o r i, d. i. naar eene van te voren vastgestelde uitkomst, te werk, dan Melanchthon en Zwingli, ja hij sprak veel behoedzamer en teederder van deze zaak dan Luther in zijn strijdschrift tegen Erasmus. Hij spoort ons in geen enkel opzicht aan om uit te vorsehen, of wij uitverkoren zijn.
De leer omtrent het Heilig Avondmaal is eene zelfstandige uiteenzetting, uit de Schrift geput, maar die vele aanrakingspunten heeft met die van Zwingli, en van die van Luther zich onderscheidt op het punt van het met den mond tot zich nemen van het lichaam van Christus. Calvijn geeft ons de Avondmaalsleer van Zwingli, maar dieper opgevat en grondiger doordacht. Zwingli had in den strijd met Luther hetgeen door de teekenen van brood en wijn voorgesteld werd bij voorkeur in meer algemeene bewoordingen ingekleed, in dier voege, dat de geloovigen meer slechts in het algemeen het heilsgoed, dat Christus verworven heeft, in het Avondmaal zich toeëigenden, en niet zoozeer in eene wezenlijke gemeenschap met het vleesch en bloed van Christus gebracht werden. Daartegenover verlangt Calvijn in de Institutie (Hoofdst. 4, § 17 en 32), dat men aan de woorden, waarmede Christus het Avondmaal ingesteld heeft, meerrecht doe wedervaren. Hij zegt, dat in het Heilig Avondmaal niet slechts eene wezenlijke genade aan de geloovigen wordt medegedeeld, maar dat er eene werkelijke mededeeling van het vleesch en bloed van Christus plaats vindt, ten einde de geloovigen te doen opwassen tot e e n lichaam van Christus, naar Ef. 4 : 16. — Ten aanzien van den aard en de wijze van deze ontegenzeggelijk" mystieke mededeeling beroept Calvijn zich op de verborgene werkzaamheid des Heiligen Geestes. Aan dien Geest hebben wij het over te laten, de belofte, die in de woorden der instelling geschonken is, waar te maken en te vervullen. Er vindt door de tusschenkomst des Geestes eene soort van uitstraling of uitademing (spiratio) der v i r t u s , d. i. der kracht van het lichaam van Christus in onze zielen plaats, zonder dat nochtans het vleesch van Christus zelf in ons ingaat, en zonder dat er sprake kan zijn van eene plaatselijke tegenwoordigheid; zoo inzonderheid in den C o n s e n s us T i g u r i n u s (bij Niemeijer, bladz. 216). Al wat derhalve bij dezen gelieimzinnigen maaltijd plaatsgrijpt, blijft binnen de perken van het geestesleven besloten. Er heeft in het Heilig Avondmaal eene door den Heiligen Geest bewerkte vereeniging plaats van Christus, het Hoofd, met ons, Zijne leden. Het vleesch en bloed van Christus voedt ons in het Avondmaal tot het eeuwige leven, en wel op bijzonder indrukwekkende wijze. Calvijn laat de bewoordingen der Schrift tot haar volle recht komen en spreekt in beelden, om het bovenzinnelijke ons verstand zoo dicht mogelijk nabij te brengen. Immers ook het uitstralen, dat aan het vleesch van Christus met betrekking tot onze zielen toegekend wordt, is eene bij uitstek geestelijke » werkzaamheid; zij wordt door den Geest Gods bewerkt en niet door plaatselijke aanwezigheid van dit vleesch en bloed in hot c brood en den wijn. Van zulk eene plaatselijke tegenwoordigheid en van het daaruit volgend nuttigen van het lichaam en | bloed ook door de ongeloovigeu wil Calvijn niets weten. Calvijn [i heeft alzoo aan onze Gereformeerde Belijdenissen de noodige t bepaaldheid in de uiteenzetting der Avondmaalsleer ge- 'j geven; met hem stemmen overeen onze belijdenisschriften ,v van den C o n s e n s u s van Zürich, in den jare 1549, af. In < overeenstemming met dien C o n s e n s u s T i g u r i n u s is overii gens de leer der Institutie omtrent het Heilig Avondmaal op te v vatten; immers de Institutie staat b e n e d e n de Belijdenisi schriften, en slechts deze, tot welke de C o n s e n s u s behoort, i zijn normatief. De Boheemsche Broederen omhelsden sedert 1 1 5 6 0 eveneens deze leer van Calvijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 mei 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

13. De Institutie van Calvijn.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 mei 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's