Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekeningen op Genesis 17. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekeningen op Genesis 17. (Vervolg.)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 13. (Luther heeft in zijne verklaring over het hoofd . g e z i e n , wat in het Hebreeuwsch herhaald wordt.) De i n g e b o r e n e van uw h u i s en de g e k o c h t e met uw geld zal z e k e r l i j k b e s n e d e n w o r d e n . Dit wordt herhaald, om alle vleeschelijke gezindheid, welke vijandschap tegen God is, terneder te slaan. Ei, zegt het vleesch, de menschen zijn geestelijk dood, wat zal ik hun prediken? die knechten en dienstmaagden of slaven weten niets van God, wat zal ik hun Gods Woord voorhouden of voorlezen!? Ei, do kinderen kunnen toch niet gelooven, waarom moeten zij gedoopt worden ? De menschen daar, zij houden zich wel is waar aan de goede belijdenis, hun wandel is zonder aanstoot, maar ik bespeur bij hen nog geen inwendig leven, wat zal men hen tot het Heilig Avondmaal laten komen? „Zeg tot hen: Gij dorre beenderen, hoort des Ileeren Woord!" zoo luidde het woord tot Ezechiël. (Hoofdst. 37.) — Z a l z e k e r l i j k , of zonder tegenwerpingen, onvoorwaardelijk, b e s n e d e n worden, derhalve thans: z a l z e k e r l i j k , welke bedenking het vleesch ook make, g e d o o p t worden. Mijn V e r b o n d z a l i n u l i e d e r v l e e s ch z i j n t o t een e e u w i g V e r b o n d . Het genadeverbond is niet tijdelijk, voorbijgaande; het is een eeuwig Verbond. Het teeken, dat ik gedoopt ben, kan derhalve door den dood niet weggenomen worden. De waarachtigheid van het teeken duurt in der eeuwigheid. Voorwaar, het vleesch gaat in het graf en verderft, maar hier behoort het Artikel: „Ik geloof de opstanding des vleesehes en een eeuwig leven".
Vers 14. En wat m a n n e l i j k is, de v o o r h u i d hebb e n d e , w i e n s v o o r h u i d s v l e e s c h n i e t zal b e s n e d en w o r d e n , d e z e l v e ziel zal u i t h a r e v o l k e n u i t g e - r o e i d w o r d e n : hij h e e f t M i j n V e r b o n d g e b r o k e n. Dit had in de allereerste plaats betrekking op de volwassenen in Abrahams huis, die weigerachtig mochten bevonden worden om zich te laten besnijden. Let voorts op dit: „uit hare volken"; uit deze woorden blijkt, dat hetgeen de besnijdenis beduidde zich tot de volkeren uitstrekte. Wij zien u't dit Hoofdstuk, dat Abraham de besnijdenis niet van de Egyptenaren overgenomen heeft. Al zijne knechten moesten besneden worden; nu had hij er verscheidene van eenen koning van Egypte ten geschenke gekregen. (Vergel. Hoofdst. 12 : 16.) Trouwens, Herodotus heeft het verzonnen, dat van alle menschen alleen de Colchiërs en de Egyptenaren besneden werden. De Colchiërs immers zijn de Casluchiërs, en van dezen stammen de Filistijnen af, die toch onbesneden waren. Herodotus zegt ook op eene andere plaats, dat de priesters, de ingewijden in de verborgenheden besneden werden, om welke reden ook Pythagoras, om tot deze verborgenheden toegang te krijgen, zich besnijden liet. Van de Filistijnsche koningen had Abraham ook onderscheidene knechten. — N i e t zal b e s n e d e n w o r d e n . De vertaling der LXX heeft hier ten onrechte: „ten achtsten dage." Het wordt van diegenen gezegd, die in Abrahams huis waren, en die in vervolg van tijd uit de volkeren tot Israël toegedaan werden. Met de straf worden niet de ouders bedreigd, maar de onbesnedenen in het, algemeen, die dus de besnijdenis verachtten, hetzij dan vader of kind. D e z e l v e z i e l , dus des onbesnedenen ziel, zal u i t g e r o e i d w o r d e n ; d. i. hij zal, zonder genade en vergiffenis van zonde te vinden, door Mijne hand sterven, en zijn naam zal niet in het boek des levens staan. Ongeveer als in Openb. 22: 18. — U i t h a r e v o l k e n. Denken wij hierbij aan Openb. 7 : 9. Waar de eene uit het huisgezin van Abraham tot dit, de andere tot dat volk behoorde, en Abraham vele knechten, derhalve knechten uit vele volken had, werden zulke knechten door Abraham wel 1 onderwezen en besneden, dus opgenomen in het Verbond, het zout der aarde; iedere knecht was een apostel voor zijn volk, wanneer hij eens in zijn geboorteland kwam en daar predikte, wat hij van Abraham geleerd had. Wie weet, hoevele volkeren deze knechten vertegenwoordigd hebben. God heeft van ouds her zoo Zijne zendelingen gehad! Wee zulk eenen knecht, die het Verbond Gods versmaadde! Voorzeker, zijn naam ging bij zijn volk onder. Eene schrikkelijke bedreiging tegen allen, welke, sedert Christus in het vleesch gekomen is en den Doop heeft ingesteld, en gezegd: „Tenzij dat iemand wedergeboren is uit water en Geest, hij kan het Koninkrijk Gods niet ingaan", den Doop verachten en om de wedergeboorte zich niet bekommeren, hetzij zij Joden, of Heidenen, of Christenen heeten. En voor ons ligt er voorts do leering in, dat velen wel het eerste deel van het Verbond begeeren, namelijk de genade, om in Abrahams huis het brood te eten; wie evenwel weigert zijn kruis dagelijks op zich te nemen, het lichaam van het vleesch der zonde te laten uittrekken, den smaad en het gedood-worden aan het lieve vleesch te ondergaan, de wereld en zijne gedachten en begeerlijkheden te verloochenen, — die ziel blijft voorzeker ook niet onder het getal der heiligen, die zich van oude dagen af met den bloeddoop hebben laten doopen.
H i j h e e f t M i j n V e r b o n d g e b r o k e n ; hij heeft zich in zelfbedrog de vrijheid voorgespiegeld, het vleesch zijner voorhuid te kunnen behouden, en toch zalig te worden. Wie vader of moeder, vrouw of kind, broeder of zuster meer liefheeft dan Mij, is Mijns niet waardig; en wie zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mijns niet waardig, zegt Hij andermaal. Is de bedreiging zoo geweldig, hoe geweldig moet dan de genade, moet dan de liefde zijn, dat zij zich niet kan laten terugstooten of versmaden.
Vers 15. Nog z e i d e God tot A b r a h a m . Ja voorzeker : Abraham, hoewel ook nog niets daar is en nog uiets gezien wordt. Ps. 33: 4 en 9. N o g , nogmaals; als God aanvangt, blijft het niet bij één woord; daar is het genade op genade. Gij z u l t den n a a m van u w e h u i s v r o u w S a r a ï n i et S a r a ï n o e m e n , maar h a a r n a a m zal z i j n S a r a. „Saraï" wil zeggen „mijne vorstin", eigenlijk: mijne prinses. Sara beteekent „eene prinses". Het „mijn" gaat in den dood, ja het is in den dood gegaan, en de vrijvrouwe treedt in het Woord als de vrije op, — vrij van hare eigene onvruchtbaarheid en van het verstorven-zijn des mans. Waar Gods genadeverbond, waar Zijne belofte, Zjjn Evangelie komt, daar krijgt ook het vrouwelijk geslacht eenen nieuwen naam, eene nieuwe plaats. In het stuk van het genadeverbond, in het stuk des geloofs, der waarheid Gods, staat de vrouw niet onder den man, maar naast den man, ja in menig opzicht boven den man (zie Gen. 21 ; 10 —12), en verkrijgt zoo door den man, die op zichzelven even zooveel vermag als zij, wat Gods macht, waarheid en genade op het hoogst verheft. Eenigen zoeken de verklaring van Saraï en Sara in het Arabisch. Dan beteekent „Saraï": zij is van edele gezindheid, vorstelijk; „Sara" daarentegen: zij is vruchtbaar, heeft vele kinderen. Dat komt goed uit; evenwel zou ik aan de eerste verklaring de voorkeur willen geven. In de zaak met Hagar had Abram haar niet, ja zij zichzelve niet als eene vrije erkend. Sara is alsnu rechtstreeks in Gods hand. Hoe is toch het lot der vrouw door het Evangelie zoo geheel anders geworden, dan het door de zonde was ! De geloovige vrouwen zijn dochteren- van Sara, erfdochters, en medeërfgenamen van de genade des eeuwigen levens. (1 Petr. 3.)
"Vers 16. W a n t Ik zal h a a r z e g e n e n , Ik heb haar niet vervloekt. Zoo komt de vrouw in gezegende omstandigheden door Gods zegen. En u i t h a a r , de verstorvene, de vrije, die toch uwe vrouw is, en niet uit Hagar, die Ik u niet tot vrouw gegeven heb, wil I k u, den verstorvene, o o k , d. i. behalve Ismaël, dien gij uit Hagar hebt, e e n en z o o n , en dus eenen erfgenaam des zegens g e v e n . Als Ik hem evenwel geef, dan is hij daar, al moge ook het vleesch honderdmaal neen zeggen. Ik zal h a a r z e g e n e n , de onvruchtbare ; Ik heb haar niet met Mijnen vloek geslagen, opdat zij onvruchtbaar zijn zou, maar de onvruchtbare zal roemen met gejuich. V o l k e r e n , k o n i n g e n ; Jes. 54. „Volkeren", dan is het niet het Joodscjie volk alleen. „Koningen" over vele : volkeren, d. i. niet over het Joodsche volk alleen. Zoo breidt zich deze beloftenis over alle tijden henen, en zij is als eene noot, in welke de pit verborgen ligt. In Izak is de Zoon Gods verborgen, en in de volkeren en koningen al de volkeren en koningen, die de beloftenis van Christus ontvangen hebben, dus die het Evangelie in zich opgenomen hebben. Dat is de Godgeleerdheid van den wijzen Apostel Paulus, en wee ons, als wij het anders verklaren. In zijnen Brief aan de Galaten zegt hij het ons uitdrukkelijk, dat het Zaad, aan Abraham beloofd, Christus is (Gal 3: 16); en wederom onderwijst hij ons in Gal. 4, dat in de geschiedenis met Hagar en in de belofte, die God aan Sara gaf, en volgens welke Hij ook aan Sara deed, zooals Hij beloofd had, eene andere geschiedenis verborgen was, zooals die door alle tijden heen haren loop heeft, zoowel naar het bedenken des vleesches als naar de regeering Gods, Wien toch al Zijne werken van den beginne af bekend zijn. En daar staat Hagar gelijk met de wet van het vleeschelijk gebod, met de stad en het Jodendom, dat Christus verwierp, en haar zoon staat gelijk met de kinderen der wet, die naar het vleesch wandelen, om loon dienen; dezen moeten ten laatste het huis uiten erven niets van de belofte, erven niets met den Beloofde, ja bespotten Hem en vervolgen Hem. Die zoon staat gelijk met de werken der wet, die God niet geboden heeft, maar die men zichzelven opgelegd heeft. Daarom moet de wet met hare kinderen, met al wat zij te voorschijn brengt, uitgestooten worden. Daarentegen is Sara als Sara, als de vrije vrouw en de echte huisvrouw van Abraham, gelijk aan de stad Gods, gelijk aan het Jerusalem, dat boven is, onzer aller moeder, en Sara's kinderen zijn wij,- tot wie het Evangelie van Jesus Christus gekomen is, en door wie het aangenomen is geworden, en zoo wij kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen. De Apostel Paulus ziet dienovereenkomstig in de geschiedenis met Hagar en in de belofte, dat Sara eene moeder van zoovele kinderen worden zou, de grondlegging, de vorming en ontwikkeling van het Rijk van Christus, van het Rijk der genade, de geschiedenis der Kerk, van de ware en de valsche, en predikt de ware Kerk als vrij van de banden der valsche. Dit alles, wat Paulus ons leert en wat de Ileere in dit 17Je Hoofdstuk belooft, is voor Abraham niet duidelijk geweest. Hij was te zeer aan zijnen Ismaël gehecht. Hij hoorde hier echter oude dingen, die hij meer gehoord had, van eenen zoon en erfgenaam-, dien God hem geven zou. Hij heeft gehoopt op hoop tegen hoop. Nu hoort hij nieuwe dingen: Ismaël is het niet; wat gij gedaan hebt, doet het niet; de geboorte uit Hagar heeft den zegen der eeuwigheid niet, die is niet overeenkomstig Mijne belofte. Uit uwe eigene vrouw zal nochtans het zaad en de erfgenaam voortkomen, dien Ik u toegezegd heb. O, daar zinkt Abraham alle grond en steun onder de voeten weg! God de Heere houdt het in de ziel vast, wat Hij daarin gelegd heeft. "VVaar echter de ziel op hoop gevangen ligt, daar zoekt zij eenen steun in de werken harer handen en, worden haar deze ontnomen, wat blijft haar dan nog over? O, het staat in Gods almacht, maar bij mij is de volstrekte onmogelijkheid! Het kan niet meer! en toch, wat hoor ik? (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Aanteekeningen op Genesis 17. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's