Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De twee phasen van de Geschiedenis der Hugenooten vóór de herroeping van het Edict van Nantes.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De twee phasen van de Geschiedenis der Hugenooten vóór de herroeping van het Edict van Nantes.

Eerste Phase (tot 1589). (Slot.)

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zulk een schrikkelijke nacht wordt zoo gemakkelijk niet vergeten. Wij vinden dus wel de Hugenoten na 1572 weder in vooruitstrevende beweging, doch de hun voorlichtende ster. Hendrik IV, was er eene, die niet naar Bethlehem, maar naar Parijs wees. Aan den eenen kant lag voor hem het Evangelie, aan den anderen eene kroon. Wel gelukte voorloopig de uittocht uit het Egypte van het Pausdom : de Hugenoten verkregen de positie eener in liet Rijk gedulde partij, maar met groot verlies aan eenvoud en vroegere strengheid van zeden, en dientengevolge boezemden zij ook hunnen vijanden minder ontzag in. De voorbeelden liggen voor de hand.
Hendrik, prins van Condé, zoon van Lodewijk van Bourbon, die tot aanvoerder der Hugenoten was gekozen, kwam in het najaar van 1574 te Bazel. Na zijn vertrek vond men in een der vensterruiten van het logement deze woorden ingekrast: „Pro Christo et patria dulce periculum". Doch te gelijker tijd vernemen wij van P e t e r Ruff, eenen kroniekschrijver uit die dagen, dat men zich te Bazel over het vertrek van den Franschman verheugde, omdat het gevolg van dezen prins zeer losbandig leefde, vooral wat het zevende gebod betrof. Eene botsing tusschen hen en de burgers was ieder oogenblik te vreezen. Van Coligny weten wij, dat hij zijne lieden met geweid in toom en tucht moest houden. „Voor zijnen vromen en heiligen wandel koesterde men zelfs in het Katholieke kamp eene zoo onverdeelde bewondering, dat zonder de bloedige vervolgingen verreweg het grootste gedeelte der Franschen de Gereformeerde belijdenis en hare (in Colygny's huis in eere zijnde Godvruchtige) gebruiken zou aangenomeu hebben." ') —
Doordien do Hugenoten in den strijd waren groot geworden, had zich op hunnen geest eene zekere onrust of onbestendigheid afgedrukt, die zij overal, waar zij kwamen, medebrachten. Ieders hand was tegen hen. In de Nederlanden bedierven zij veel, en dwarsboomden zij de conservatieve plannen van P r i n s Willem van Oranje, die in het steunen op de Duitsche Protestanten heil voor zijn land zocht. Maar de predikanten der Hugenoten, die in het zuiden des lands de grenzen waren overgetrokken, sleepten het volk met zich mede, en prikkelden de in Spanje's dienst staande landvoogdes tot de scherpste tegenmaatregelen. De Martinisten (Lutherschen) kenmerkten zich daarentegen door conservatieve gevoelens, en bovendien door het aanzien en den goeden inborst hunner aanhangers. Een deel der Hugenoten nam de wijk naar Zwitserland ; dadelijk geraakten zij ook hier in conflict met de bezadigde Zwitsers, die geenen twist met Frankrijk of met de Habsburgsche en Bourgondische dynastie konden wenschen. Zoodoende laadden de uitgewekenen herhaaldelijk den schijn op zich van samenzweerders te zijn, en kwamen nergens recht tot rust. Men begreep hen niet, en zag met farizeeschen trots op hen neder. Zoo hadden de Berners reeds bij Calvijns leven veel met de Franschen te doen. Zekere predikant, St. André geheeten, een der vertrouwelingen ,-yan den heer van Falais, moest het Berner grondgebied verlaten, omdat hij zich in eene predik a t i e onvoorzichtig had uitgelaten over de kerkelijke feesten, die te Bern nog gevierd werden. Vruchteloos traden in het j a a r 1552 de Geneefsche geestelijken bemiddelend bij den senaat van Bern voor hem op. Heel de door Viret opgewekte, doch door Bern onderdrukte beweging te Lausanne, die eene strenge kerkelijke tucht ten doel had, had aan Fransche invloeden haar ontstaan te danken. Ja, de hedendaagsche Geneefsche geschiedschrijvers (o. a. Galiffe, Ruchat, Roget enz.) weten te vertellen, dat de tegenstand, dien Calvijn openbaar en heimelijk te Genève heeft ondervonden, moet toegeschreven worden aan eene nationale Geneefsche partij, die er op uit was, om den overgrooten toevloed van Franschen te weren. Door haar zou Calvijn zelf slechts als Franschman en indringer beschouwd zijn. Nu, wij zouden zeggen: zulke indringers mocht Genève zich waarlijk wel laten welgevallen. Aan Calvijn toch heeft Genève zijn schitterend verleden te danken; Genève wordt tot op den liuidigen dag in het buitenland „de stad van Calvijn" genoemd, — terwijl Calvijn te Genève zelf tegenwooordig een vreemdeling geworden is.
Maar ook later Btuitten de Fransche uitgewekenen op wantrouwen, ja zelfs op openlijken tegenstand, vooral te Bazel,dat toen onder Lutherschen invloed stond. De Bazelsche predikanten verzoeken in het jaar 1577 den Kleinen Raad, aan de Réfugié's het houden hunner vergaderingen te verbieden ; opmerkelijk lang vooral (tot in het j a a r 1586) werd hun de bediening der Sacramenten op hunne wijze en ook het houden van openbare lijkredenen verboden. Men was bang voor nieuwigheden; men wilde niet gestoord zijn. Niettemin betoonden deze Réfugié's zich uiterst orthodox in de leer, en spraken zij in het jaar 1591 over den in Osianders dwaalleer vervallen presbyter Lescaille, in overeenstemming met hunne Duitsche Gereformeerde en Luthersche geloofsgenooten, den kerkelijken ban uit. Zij vielen echter a a n v a n k e l i j k onder hetzelfde oordeel, datvroeger de Waalsche emigranten uit België (1567) trof: dat zij zich aan hunne eigene belijdenissen en gebruiken hielden, en met de Zwitsersche belijdenissen geen genoegen wilden nemen. Het is licht te begrijpen, dat men deze vreemdelingen met schele oogen aanzag; maar in ieder geval is het schromelijke overdrijving, als de predikant van St. Leonhardt, Johan Fuegelin, den uit Antwerpen gevluchten Nederlanders durft ten laste leggen, dat zij een verborgen gif met zich brachten. 1)
Die Fransche vluchtelingen waren immers broeders, die van ouds her door den gemeenschappelijken vijand bestookt en in hunne geregelde ontwikkeling gestoord werden. Dit had men moeten bedenken; en dit moesten vooral ook de optimisten van den tegenwoordigen tijd bedenken, dat zoowel in de Nederlanden als in Frankrijk de Protestantsche Kerk der 17de eeuw slechts als een vuurbrand, die uit het vuur gerukt werd, moet beschouwd worden. (Zach. 3 : 2.) In Zeeland en Holland hadden in 1566 de Wederdoopers bijna alles in hun bezit 2), en in Frankrijk gold hetzelfde van de door staatkundige en godsdienstige drijfveeren her- en derwaarts gedrevene Hugenoten. Hoe kon het onder zulke omstandigheden tot geregelde toestanden; komen? En hadden de Duitsche Protestanten wel zoo geheel en al ongelijk, wanneer zij zich aarzelend en ontwijkend, j a , helaas ! vaak liefdeloos tegenover deze Evangeliebelijders uit het buitenland gedroegen ? Tot geregelde toestanden kwam het eerst in de rustiger tijden onder de regeering van Hendrik IY ; maar wat nu kwam, was eerst recht in strijd met het ideaal, dat wij en alle vrienden des Evangelies in den Hervormingstijd zoo gaarnemaar steeds vruchteloos wenschten te aanschouwen.
Allen nu, die aan dit eerste drama der Fransche Kerkhervorming als actieve deelnemers medegewerkt hebben, zijnr zoo al niet dadelijk zeiven, dan toch met de eerste of tweede generatie, die hun wellicht nog werd toebedeeld, spoorloos verdwenen. Eene treurige waarheid, maar zij herinnert onsaan de woorden van Paulus in 1 Cor. 10: 1 vv., vooral aan Vers 5 : „Maar in het meerder deel van hen heeft God geen welgevallen gehad, want zij zijn in de woestijn ternedergeslagen". Het bewijs ligt voor de hand. Wij behoeven het oog slechts te vestigen op de adellijke geslachten van het einde der 17'le, maar ook reeds van het einde der 16'ie eeuw, om te zien, dat zij inderdaad alle verdwenen, of in den schoot der oude Kerk teruggekeerd zijn. Reeds in het jaar 1568 had Zacharias Ursinus aan Frederik I I I zijne bedenkingen, vooral ten aanzien van de beweegredenen der Fransche grooten in de godsdienstoorlogen, te kennen gegeven. 3) Hij beschouwde hen als ontevredenen, die niet in staat waren, het kruis van Christus te dragen, en daarom de wapenen opvatt'en tegen hunnen koning. Ilij zag de zaken wel zeer donker in, en leefde slechts hopende op de wederkomst van Christus ; maar voorzeker zag hij dieper dan de optimistische keurprius Casimir. De uitkomst heeft hem in het gelijk gesteld. Wat de konink lijke familie betreft, was Hendrik I V tot de Roomsche Kerk overgegaan. Ook de Condé's keerden tot het oude geloof terug. Turenne en de Rohans eveneens. De Rohans hadden den naam Soubise geërfd, maar zij hebben dit huis niet in zijnen •ouden luister weten te handhaven In vroeger tijd had zekere prins Jan van Soubise, een broeder van de beroemde Anna van Parthenay, die te Ferrara Calvijn ontmoette, aan de bekeering van Katharina de Medici gearbeid, en te gelijker tijd zekere hertogin van Montpensier den prikkel des Evangelies in het hart gedrukt 1), — maar thans waren de dragers van den naam Soubise, de Rohans, veel slapper in hunnen ijver. Zij ontvingen als naaste bloedverwanten van Hendrik IV wel den rang van koninklijke prinsen, maar bezaten niet de geestdrift, waarmede bijv. eene Anna van Parthenay voor het Evangelie was bezield geweest. Zelfs de naam Rohan ging door de alleen overgeblevene Margaretha op de familie der Chabots over, die zich daarna Rohans noemden, en Roomsch werden. Van de echte Rohans overleed Hendrik als hertog, zonder mannelijke erfgenamen na te laten, den 13dln April 1638, en zijn jongste broeder Benjamin stierf ongehuwd in Engeland, waarheen hij zich na de inneming van La Rochelle begeven had, om van uit Engeland de vijauden des Evangelies in zijn vaderland te bestrijden. a) Het is in 't algemeen een merkwaardig verschijnsel, dat de oude familienamen in dezen tijd zoo spoedig op zijtakken overgingen. „Om de overtreding des lands zijn deszelfs vorsten vele." (Spr. 28 : 2.) Henri de la Tour dAuvergne, vicomte van Turenne, werd door Hendrik I V met de erfgename van den hertog van Bouillon verloofd, en erfde daardoor later dezen naam. Hij huwde in het jaar 1595 met Elisabeth van Nassau, oudste dochter van "Willem van Oranje. Zijnen oudsten zoon Frederik Maurits, Prins van Sedan, zien wij nog in gezelschap van den Gereformeerden theoloog Samuël Maresius naar de Nederlanden trekken. 3) Hij werd echter eenige jaren vóór zijnen dood Roomsch, stond Sedan aan den Koning af, «n ontving in ruil daarvoor vele andere landgoederen en den titel van „prins" voor zichzelven en zijne nakomelingen. Zijn jongste broeder was de beroemde veldheer uit den dertigjarigen •oorlog, die zoo lang Protestant bleef, totdat Lodewijk X I V hem «enen prijs bood, voor welken hij bezweek. Schlosser schildert het streven van het huis van Bouillon met de zwartste kleuren; het was geheel en al in de kuiperijen van het hof «n van dien tijd verstrikt. In 't algemeen klaagt Schlosser er «ver, dat in de dagen, toen Richelieu's macht opkwam (1624), de partij der Hugenoten zeer verzwakt werd, doordien vele adellijke heeren hunne zaak ontrouw geworden waren, en bijv. ook de bovengenoemde hertog Frederik Maurits van Bouillon (een kleinzoon van den eersten Oranje) bij zijne onverschillige houding bleef volharden.
Wanneer wij ons van de prinsen tot den hoogeren adel wenden, dan vinden wij in eenen brief van kardinaal Odet de Châtillon ') eene reeks van namen, waarvan de dragers tot de edelste geslachten van Frankrijk behooren. De markies Revel, heer van Clermont, een uitnemend aanvoerder der Hugenoten, viel in den Bartholomeüsnacht (1572). Zijne nakomelingen, waarvan er nog in de 18dc eeuw eenigen bestonden, werden Roomsch. Van de Coligny's, wier toenaam Châtillon hen overigens niet tot leden der van de l l J e tot de 15llc' eeuw wijdvermaarde familie Châtillon 2) maakt, zijn allen gestorven, deels Gereformeerd en kinderloos, deels nadat zij overgegaan waren. Een achterkleinzoon van den admiraal ging nog in Mei 1643 over, en te zijnen gunste werd Châtillon tot een hertogdom verheven. Den 14dcn Mei 1694 stierf dit doorluchtige huis uit, dat bijna zeven eeuwen bestaan had, en waaruit zoovele beroemde mannen waren voortgekomen. 3) Odet, de broeder van den admiraal, overleed in Engeland vóór de Bloedbruiloft, en de andere broeder, Andelot, moet in hotjaar 1569 aan vergif gestorven zijn. De edele naam der Lavais 4), dien de echtgenooten van Gaspar en François de Coligny droegen, ging op François de Coligny over. De naam plantte zich in de familie voort door zijnen zoon, doch stierf daarna met hem uit. De goederen gingen bij zijn overlijden, den 30ste" December 1605, aan de familie Tremoille, dus in Roomsche handen, over; eenzelfde lot wedervoer reeds vroeger het edele geslacht der Montgomery's. De Hugenoot Gabriel de Montgomery had het ongeluk, koning Hendrik I I in een steekspel te dooden ; Katharina liet hem in het jaar 1574 ter dood brengen, en zijne nakomelingen keerden tot het oude geloof terug; een zijner kleindochters werd non. De familie Grammont is ons uit Calvijns brieven bekend 5) Antoine de Grammont was door zijne moeder de voortplanter van het oude geslacht der Navarre's ; uit eerzucht sloot hij zich bij de Protestanten aan, en zijne vrouw, uit het bovengenoemde huis van Clermont, wilde zich van hem laten scheiden wegens zijne levenswijze. Daarvan stammen de bekende Roomsche Grammonts van den tegenwoordigen tijd af. De door Odet de Châtillon eveneens genoemde Porcien, prins van Croy, was een van de dapperste aanvoeders der Hugenoten ; hij stond in hooge gunst bij den prins van Condé, en werd herhaalde malen door hem als gezant naar Duitschland afgevaardigd. Zijne moeder was ter oor/,ake van haar geloof gevangengenomen, en ontving in het jaar 1563 een vertroostend schrijven van Calvijn. 6) Hij stierf in het jaar 1567 op 26-jarigen leeftijd, en zijne weduwe, Katharina van Kleef, trad in het huwelijk met een lid van de familie der Guises, en werd afvallig van het geloof. Frans I I I , graaf de la Rochefoucauld, met Condé en Coligny verwant, kwam om het leven in den Bartholomeüsnacht. Zijn zoon, die in dienst van Hendrik IV stond, werd Roomsch. De la Noue, een dapper veldheer der Hugenoten in dien tijd, liet goone nakomelingen achter. Assier of Aeier is wellicht een zoon van Charles de Crussol, vicomte d'Uzès, en van de erfdochter der d'Aciers, die als weduwe met den Rijngraaf Johan Filips in 't huwelijk trad. Van nakomelingen, die de Protestantsche belijdenis waren toegedaan, vernemen wij niets. Briquemault, een vriend van Coligny, vond in het jaar 1572 mede in den Bartholomeüsnacht den dood. Het geslacht der Yaudrais (de Mouy) stierf uit. De familie Bouchart ging in eene andere over. Zoover gaan de namen in den brief van Odet de Chatillon, die buitengewoon belangrijk is voor de kennis van dien tijd en bovenal van de helden uit den eersten burgeroorlog. Van beteekenis was verder Antoine de Crussol, hertog van Uzès, (overleden in 1573), aan wien Calvijn den lste" Mei 15(53 schreef. Ook aan zijne gemalin, Louise de Clermont- Tonnere, die hofdame van koningin Katharina was, schreef Calvijn te gelijker tijd ; de brief verraadt zijne gunstige meening omtrent haar. Het echtpaar had geene nakomelingen. Madame de Pons, aan wie Calvijn schreef, om haren broeder op den rechten weg terug te brengen, had bij haren man, Jacques, baron de Mirambeau, vier kinderen, doch omtrent geen hunner is ons iets bekend. De familie bestond in de 18de eeuw slechts in eenen Roomsch geworden tak. Van de familie Bouchart- Aubeterre wordt in de uitgave van Calvijns brieven (Deel XIV, bladz. 542) zekere 'vicomte genoemd, wiens zoon evenwel na den dood zijns vaders terugkeerde uit de Geneefsche ballingschap, en weder Roomsch werd. De familienaam Aubeterre ging in het jaar 1679 op de familie d'Esparbez over. (De la Chesnaye, Dict., Deel I, bladz 137.) Ook eene dame dezer familie was eene ijverige Hugenote; zij was met Soubise gehuwd, en had te Ferrara kennis gemaakt met Calvijn. Uit dit huwelijk werd de beroemde Katharina van Parthenay geboren, welke met den baron du Pont huwde, die sedert dien tijd den naam Soubise droeg, en zich in de burgeroorlogen onderscheidde, totdat hij in den nacht der Bloedbruiloft om het leven kwam. Zij hadden geene kinderen. Deze dame trad daarna nog tweemaal in het huwelijk; bet laatst met den hertog van Zweibriicken. ') Jean de Hangest, heer van Ivoi, uit een oud Picardisch geslacht, verdedigde in 1562 twintig dagen lang de stad Bourges, en behaalde overwinningen in de Nederlanden De Spanjaarden worgden hem in zijn bed; hij stierf kinderloos. De zoons van Kaspar van Schomberg waren reeds weder Roomsch.
Gaan wij over tot de naar het buitenland gevluchte en daar vertoevende Hugenoten, dan verdienen vooral de volgenden genoemd te worden. Het Genève der 16de eeuw, alwaar de Fransche vluchtelingen zich voorgoed vestigden, gaan wij daarbij natuurlijk stilzwijgend voorbij. In de eerste plaats noemen wij Frans Ilotoman (Yilliers St. George), den beroemden rechtsgeleerde. Na vele Odysseesche tochten stierf hij in het buitenland, in 1599 ; te Bazel hield hij zicli geruimen tijd op. Zijne zoons bleven in Frankrijk ; een hunner veroorzaakte Calvijn veel moeite. Zijn geslacht komt nog in de 17deeeuw voor, terwijl in het jaar 1677 ten gunste van zekeren Hotoman (Ilotman) een markiezaat door den Koning gesticht werd. Antoine La Roehe Cliandieu, die de eerste Gemeenten in Frankrijk hielp vestigen, keerde later weêr naar Genève terug, waar hij tot aan zijnen dood in 1591 ') leefde, en naast Beza een hoog aanzien genoot. Hij was ook van Genève uit zijnen geloofsgenooten behulpzaam, bijv dien te Bazel. Zijne nakomelingen waren in de 18de eeuw nog in "Waadtland verspreid. Een hunner wordt ook als diplomaat in Brandenburgschen dienst genoemd (in de 17de eeuw): "Voorts mag de heer van Falais genoemd worden, de kleinzoon van Boudewjjn, eenen natuurlijken zoon van Filips, hertog van Bourgondië. Hij was zeer vertrouwd met Calvijn, en leefde als banneling in het buitenland. Intusschen kon hij zich van Bolsec (1551), wiens geneeskundige hulp hij genoot, niet losmaken, en volgens Beza's getuigenis trok hij zich terug, en zou hij met zijne gemalin van het geloof afvallig geworden zijn. Zijn geslacht stierf uit met Herman van Bourgondië, graaf van Falais (1626). Agrippa d' Aubigné, een beroemd geschiedschrijver, kanselier van Johanna, koningin van Navarre, begaf zich naar Genève, toen Hendrik I V overging. Hij was de vader van Constant en door dezen de grootvader van Madame de Maintenon, de gevaarlijke bijzit van Lodewijk XIV. 2) De den Hugenoten zeer genegene, maar in wereldsche lusten verstrikte maarschalk de Vielleville had slechts twee dochters, waarvan de eene, om zich aan de vervolging te onttrekken, in het jaar 1568 met hare kinderen de wijk nam naar Straatsburg. #) Hij zelf stierf door vergif in het jaar 1571. De heeren van Stuard, Chatellier en Beaumont kwamen reeds in het jaar 1569 in de gevangenis om het leven.
Van de naar Bazel gevluchte familiën zijn uit de 16dceeuw de volgende te noemen, die gedeeltelijk later onder de Bazelsche geslachten opgenomen werden: de arts Arragosis (Toulouse), de Bauhins (Amiens1, de Battiers (St Saphorin) en de Passavants (uit Luxon in Bourgondië). Ook wordt te Bazel, omstreeks het jaar 1572, met veel lof melding gemaakt van zekere Madame de Faulny, die voor de Protestanten, welke na de Bloedbruiloft de vlucht hadden genomen, haar huis openstelde tot het houden van de destijds door Jacques Couet 4) geleide godsdienstige samenkomsten.
Afgezien natuurlijk van degenen, die naar Genève gevlucht waren, gaven in de 16de eeuw betrekkelijk slechts weinigen hun vaderland prijs, om zich voorgoed in den vreemde te vestigen. Daarvoor was men niet vriendelijk genoeg jegens hen gestemd, en vreesde mon te zeer voor de onrustige geesten, die door de hooggaande beweging in Frankrijk naar het buitenland werden gedreven. 5) Eene tweede geweldige zifting moest er nog in de volgende eeuw plaats vinden, alvorens bijna al de overige Hugenoten voor altijd het land hunner vaderen verlieten, waaraan zij vruchteloos getracht hadden den zegen des Evangelies te brengen. Dit voor Duitschland, Nederland en Engeland zoo zegenrijk geworden overblijfsel zal ons thans bezighouden.


1) Woorden uit het in 't Latijn geschreven «Leven van Coligny, bladz. 226 vv., van het jaar 1575, misschien door Frans liotoman, of wel door Jean de Serres geschreven.
2) Epp. Calv., XX, bladz. 405.


1) Zie „Histoire de l'église française de li'ile", door L. Junod, 1868, bladz. 4. De Walen worden hier zeer eenzijdig door Fuegelin Vlamingen genoemd. Misschien denkt hij aan Wederdoopersche begrippen, die ook destijds in Antwerpen verbreid wareu ; maar den Walen werd daarmede onrecht gedaan.
2) Vergelijk bijv. de onderzoekingen van De Hoop Schelfer, die dit van gehee) Nederland beweert. Voorts Groen van Prinsterer, „Archives de la Maison d'Orange- Nassau", Deel II, bladz. 151.
3) Brieven van Frederik den Vrome, Deel I I I , bladz. 1053 vv.


1) Deze liet, volgens Rayle (art. Soubise), vóór haren dood den predikant Malot bij zich ontbieden, doch hij w e i g e r d e , haar het Avondmaal toe te dienen.
2) Zie Bavle, art. Soubise.
3) Schweizer, Centraidogmen, Deel II, bladz. 425.
4) Schlosser, Weltgeschichte, Deel XV, bladz. 332.


1) Brieven van Frederik den Vrome, ed. Kluckhohn, Deel. II, bladz. 387.
2) Dezen stonden bijna gelijk met de koninklijke dynastie; zie l>e la Chesnaye, Dictionnaire généalogique, Deel I, bladz. 440.
3) Door het huwelijk vau den grooten Keurvorst met Louise Henriette van Nassau, eene achterkleindochter van Coligny, werd een edele tak dezer familie verbonden met de dynastie, voor welke het weggelegd was, eens de belaugnjkste rol in Europa te spelen.
4) Wel te onderscheiden van Laval-Montmorency.
5) Opp. Deel X V I I . bladz. 660. Anton van Grammont wordt ook genoemd door Ranke, .Fransche geschiedenis", Deel I, bladz. 256. Hij behoorde mede tot de rondom Condé vereeuigde bloem vau Frankrijk. Een getal van 3000 edellieden noemt Ranke; „het zaad der mannelijke deugd vau Frankrijk", zooals Languetiegt.
6) Opp. Deel XX, bladz. 139.


1) Schlossers Weltgeschichte, Deel XIV, blailz. 57. Vergelijk ook Bayle op liet art. Soubise.
2) Opp. Deel XVI, bladz. 481.


1) De Straateburgsehe uitgevers (Opp. Calv., Deel XIX, bladz. 634) laten hem te vroeg sterven, en weten dus niets van zijne latere werkzaamheid. Zijne werken zijn in 1593 te Genève uitgegeven.
2) Vergelijk over hem Bavle.
3) Brieven van Frederik den Vrome, Deel I I , bladz. 190.
4) Deze predikant, van adellijken bloede, behoorde tot het getal derl eeraars, die beurtelings voor Hendrik IV moesten optreden. Oasaubonus stelt hem boven Dumoulin eu Le Faucheur. Hij overleed in het jaar 1 GOS te Bazel.
5) Vergelijk Hallers klacht, Opp. Calv., Deel XVII, bladz. 659. (Zie Böhl, MVon der Reehtfertiging durch den Glauben", bladz. 48.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's

De twee phasen van de Geschiedenis der Hugenooten vóór de herroeping van het Edict van Nantes.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 november 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's