Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekeningen op Leviticus 9.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekeningen op Leviticus 9.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

H e t e e r s t e o f f e r v a n A a r o n a l s b e e l d v a n het l i j d e n o n z e s I I o o g e p r i e s t e r s J e s u s C h r i s t u s , w a a r - d o o r God de V a d e r H e m v o o r ons g e h e i l i g d h e e f t.
Vers 1. E n h e t g e s c h i e d d e op d e n a c h t s t e n dag,—- een beeld van den dag, toen de tijd van de bedeeling der Wet vervuld was, de dag van de volle bedeeling der genade. Dat M o z e s r i e p , — Mozes, de Wet, roept tot zich.
Ver 2. En hij z e i d e t o t A a r o n . Aaron brengt een zondoffer en een brandoffer. Christus wordt zonde voor ons, en gaat geheel op in de vlammen des toorns Gods en der brandende liefde. E e n k a l f t e n z o n d o f f e r en e e n r am t e n b r a n d o f f e r . Een kalf is een dier, dat men aan niets gewennen kan en niet voortkrijgen kan, of men moet het met den prikkel slaan. Zoo wilde Christus naar Zijne menschelijke natuur zich daaraan onderwerpen, dat Hij gehoorzaamheid leerde uit hetgeen Hij leed. In het Ilebreeuwsch staat voor kalf: zoon eens runds, dat is zooveel als menschenzoon. Een ram is sterk, aanvoerder der kudde. Er staat van Christus geschreven: „Zwaard, ontwaak tegen Mijnen herder". Gelijk de ram verbrand wordt, zoo geeft Christus zijn geheele Gode evengelijk zijn, Zijne geheele sterkte God den Vader in handen. Hij achtte het geenen roof, Gode evengelijk te zijn. D i e v o l - k o m e n z i j n , dat is zonder gebrek, volkomen daartoe geschikt,, waartoe zij er moesten zijn. Toen Christus tot de Farizeën, zeide: „Wie uwer overtuigt Mij van zonde?" wisten zij niets,, en Pilatus heeft volgehouden de betuiging: „Ik vind geene schuld in Hem". En b r e n g ze v o o r h e t a a n g e z i c ht d e s H e e r e n , voor het aangezicht des eenigen Rechters, Die genoegdoening hebben moet door het bloed der verzoening- Na zeven dagen geheiligd te zijn geworden, treedt de hoogepriester op, om in dit beeld zelf te lijden en te sterven. Hetkarakter, waarin hij dit volbrengt, is het karakter als vaneen kalf en eenen ram; als kalf, aan de zaak niet gewend, en als ram, die de kracht er toe heeft, en de roeping als voorganger. Wat hij zoo doet, doet hij niet den menschen ter eere, maar voor Gods aangezicht., als Rechter, opdat hij der zonde sterve en Gode leve. Niets voor zichzelven, maar als middelaar tusschen God en het volk.
Vers 3 en 4. Voor „zondoffer" staat in het Ilebreeuwsch; „zonde"; voor „brandoffer": „opgangin de hoogte"; voor „dankoffer" : „volle vergelding"; voor „spijsoffer": „spijze of geschenk". „Offeren" beteekent: slachten. Het volk moet ook lijden en sterven voor zijne eigene zonde en schuld, hetzij zelf, hetzij in het offer, en zóó den Heere als Rechter onder de oogen komen. Zelf voor zijne zonden sterven kan het volk niet; dan zou het voor eeuwig verloren zijn, daarom lijdt en sterft het dan in het offer. 6p welke wijze heeft het volk dat te doen? In welk karakter? Ten eerste als een geitenhok, een walgelijke, geile bok, want zóó en niet anders is zijne zonde. Ten tweede als een kalf, want het is niet gewend aan de Wet Gods. Ten derde als een schaap, dat dwalende is en verloren gaat. Zóó wordt het volk in het offer verbrand en tot asch verteerd, als een éénjarig kalf en schaap. — E e n j a r i g , — op het punt zijnde van iets te genieten, gaat alle eigen genot in vlammen op. Voorts doet het volk het in het karakter van eeuen os, die dorscht en arbeidt, van eenen ram in zijne kracht, om ten volle genoeg te doen.
Als „spijsoffer" of meelbloem, dus als vruchtbaar. Meelbloem is het beeld der vruchtbaarheid. Met o l i e g e m e n g d , — olie is het zinnebeeld des Heiligen Geestes. Aldus doet het volk in het offer, lijdt en sterft, staat op en brengt vrucht in het offer. Het brengt niets van zichzelf, maar al wat het brengt is beeld van Christus, Die zonde voor ons gemaakt is, opdat wij ia Hem zouden worden de rechtvaardigheid, die voor God geldt. Vers 3 is een beeld daarvan, dat wij met onzen Hoogepriester ééne plant worden in de gelijkmaking Zijns lijdens en Zijns doods; Vers 4 daarvan, dat wij het ook worden in de gelijkmaking Zijner opstanding en in de gemeenschap Zijns Geestes. W a n t h e d e n zal de H e e r e u v e r s c h i j n e n , om u Zijne volle genade te openbaren in Zijn welbehagen in zulk een offer.
Yers 5. Toen n a m e n zij h e t g e e n Mozes g e b o d en h a d . Wél ons, wanneer do Wet ons zóó een tuchtmeester is tot Christus, dat wij wel (aan-)nemen moeten, en aannemen tot het eenige offer, hetwelk is de dood van onzen dood, het leven van ons leven. Yoor aan de t e n t der samenk o m s t , derhalve hierbeneden op aarde, waar God Zich geopenbaard heeft in het vleesch. En de g e h e e l e vergad e r i n g n a d e r d e ; zoo gehoorzaamt het gansche volk aan het Woord. Leer daar de gehoorzaamheid des geloofs! Zij komen daarheen, waar God Zich geopenbaard heeft. Zij komen .allen; nochtans waren er groote zondaren onder hen, en hoevelen, die onrein waren ! En s t o n d voor het a a n g e z i c ht • d e s H e e r e n, in zichzelve onrein, schuldig, vloek- en doemwaardig, om van den Heere hunnen Hoogepriester te ontvangen, als door Hem geheiligd en verzegeld.
Yers 6. En Mozes z e i d e : Deze z a a k , d i e de H e e re g e b o d e n h e e f t , z u l t gij doen. Zoo krijgt het offer, waarin alleen ons heil en onze zaligheid staat, getuigenis van de Wet, zoodat de Wet zeggen moet: Dat is het; daarmede is de Wet tevredengesteld. Slechts dit offer kan der Wet genoegdoening geven, zulk een gebod des Heeren, een gebod des Geestes des levens houdt u staande tegen elk ander gebod, •dat u verdoemt, omdat gij het niet gehouden hebt en niet houden kunt. De h e e r l i j k h e i d des H e e r e n zal u v e r s c h i j n e n . Vergelijk daarmede wat Johannes schrijft in zijn Evangelie: „Wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Yader, vol van genade en waarheid". Vraag: Wat moet ik doen, opdat ook ik, wien al de heerlijkheid Gods, welke ik hebben moest, ontbreekt? wat moet ik doen, opdat mij, mij de Heere in Zijne heerlijkheid verschijue? Antwoord: Zie henen naar het kruis! zie het Lam Gods!
Vers 7. En Mozes zeide tot A a r o n , enz.. Dat is dus het gebod des Heeren: D o e v e r z o e n i n g voor u en Aroor het volk. Doe verzoening ook voor hen door het •offer. Ach wij arme menschen, dat wij ons door allerlei geboden, •door de listen en het bedenken des duivels, dat onze zonde te groot is, laten bedriegen, om ook aan dit eenige gebod ten leven niet gehoorzaam te zijn. Welk bevel heeft dan toch onze Hoogepriester? Stoot hen uit? of: Doe verzoening voor hen ? Deze woorden luiden als de woorden des Vaders in den hemel tot onzen eenigen Middelaar en Hoogepriester: Galleen, Mijn geliefde Zoon, daal neder op de aarde, en laat U tot zonde maken; werp U voor Uwen God in de vlammen, doe voor U verzoening, d. i. breek voor U als Borg, Plaatsvervanger en Middelaar, Gij, Die het vleesch en bloed des volks draagt, door den toorn henen; heb genade gevonden, en breek voorts met het volk als hun Hoofd door dezen toorn heen, en heb genade gevonden!
Vers 8. Toen n a d e r d e A a r o n , en s l a c h t t e het k a l f des z o n d o f f e r s , dat voor hem was. Dat luidt evenals: Christus liet Zich aan het kruis verhoogen en liet Zich gelijk een kalf, d. i. in Zijne waarachtige menschheid, als zondoffer slachten. Zoo volbracht Hij den wil des Vaders, dien Hij te volbrengen had en gaarne volbrengen wilde.
Vers 9. En de zonen van A a r o n b r a c h t e n het b l o e d tot h e m , en h i j d o o p t e z i j n e n v i n g e r in dat b l o e d , en deed het op de h o o r n e n des a l t a a r s; d a a r n a goot hij het b l o e d u i t aan den b o d e m des a l t a a r s . De geestelijke leermeesters van het volk Gods leeren, dat alleen Zijn bloed alles vermag, alles uitricht, en dat Hij door Zijnen Heiligen Geest heiligt de aangrijpingspunten van dat, wat Hij Zelf is en doet als onze lijdende Iminanuël. En Hij, onze Hoogepriester, stort Zijn gansche leven uit, op de aarde, aan het kruis. Tot Adam zeide de Heere God, naar het Hebreeuwsch: Vervloekt zij het aardrijk om uwentwille. Hier stort de hoogepriester zinnebeeldig het bloed uit; in het Evangelie stort onze Hoogepriester Zijn bloed uit aan het altaar Zijns kruises; het aardrijk drinkt Zijn bloed in, en is om Zijnentwille van den vloek verlost.
Vers 10. Maar het v e t , en de n i e r e n , en het net v a n de lever van het z o n d o f f e r heeft hij op het a l t a a r a a n g e s t o k e n . Het vet beteekent de begeerte tot het bedenken en doen van hetgeen het hoovaardige vleesch nooit geeft. De nieren zijn verbonden met de heup; daarin zijn verborgen de driften des harten, van alle boosheid en lusten, de kracht van den lust des vleesches; het zijn de geleiders der voortplanting. De lever is de zetel der warmte, de haard van het begeeren. Het net bedekt dit alles, maar de lever moet open en bloot liggen voor den Heere. Daarom moet het net er af. Wij lezen in de Schrift van do nieren o. a.: „Gij zijt wel nabij in hunnen mond, maar verre van hunne nieren". De nieren onderwijzen, worden geprikkeld, doorspleten, geproefd en getoetst, springen op van vreugde, hebben veel vet, worden door den Heere gezien en met Zijne pijlen doorschoten, enz. Merk daar op, wat niet alles tot zonde gemaakt wordt, omdat het alles vol zonde is, en wat Christus voor ons in Zijn vleesch geleden heeft, toen Hij onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout des kruises, en waarom wjj op allerlei wijze deel krijgen aan Zijn lijden in het vleesch. Het zal hier alles aangestoken worden en gaat in vlammen op.
Vers 11. Doch het v l e e s c h en de h u i d verbrandde hij met v u u r b u i t e n het leger. Dat is in overeenstemming met Hebreen 13: Daarom heeft ook Jesus buiten de poort geleden. Het vleesch en de huid, ja vleesch en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven, en het zichtbare heeft voor God geene waarde, zoolang de dood niet ten volle opgeheven is. Het moet tot asch verteerd worden.
Vers 12. D a a r n a s l a c h t t e hij het b r a n d o f f e r; en de zonen van A a r o n l e v e r d e n aan hem het b l o e d ; en hij s p r e n g d e dat r o n d o m op het a l t a a r. Onze Hoogepriester heeft Zichzelven laten slachten door den hoogepriester der Wet. De hoogepriester der Wet liet zoo alles in vlammen opgaan; dat heeft ook onze Hoogepriester op eene andere wijze gedaan. De hoogepriester sprengt het bloed rondom op het altaar. Zoo heiligt onze Hoogepriester Zijn kruis tot voortdurende, tot eeuwige verzoening.
Vers 13. Ook l e v e r d e n zij aan hem het brando f f e r in z i j n e s t u k k e n , met het hoofd; en hij s t a k het aan op het a l t a a r . „In stukken", opdat er niets geheels aan bleef, en elk stuk voor een deel van het geheele volk gold. En toch werden deze stukken zoo bij elkander gelegd, dat liet er als een geheel uitzag. Alle stammen, alle volkeren hebben zoo als het ware een stuk, en in dat stuk den ganschen Christus, voor zooveel zij noodig hebben ter verzoening en tot heil hunner ziel Waar is niet Christus gedeeld en verbroken geworden? God heeft het laten samenvoegen, zoodat het toch één Christus was. „Met het hoofd", — de geheele inrichting en regeering van de verzoening wordt dus Gode gegeven.
Yers 14. En hij wiesch het i n g e w a n d en de s c h e n k e l en. In het ingewand ligt de kracht om voort te brengen en het gevoelvermogen. De schenkelen zijn behulpeels dezer kracht. Wel ons, dat Christus gezegd heeft: „Uwe Wet is in het midden Mijns ingewands". „ H i j wiesch het", beteekent: hij heiligde het door den Geest. Onze Hoogepriester heeft al Zijn gevoel, alle kracht om iets voort te brengen, alle wilvermogen laten heiligen en besturen door den Heiligen Geest, gelijk Hij Zelf betuigd heeft, dat Hij de duivelen uitwierp door den Geest, en gezegd heeft: „De Geest des Heeren Heeren is op Mij; daarom heeft Hij Mij gezalfd". En hij stak ze aan op het b r a n d o f f e r , op het alt a a r . Alles aangestoken op het altaar; verteerd zijn dus aan het kruis het vet, de nieren, het net van de lever als zonde (zondoffer), en in de vlammen gaan op de stukken met het hoofd, de ingewanden en de schenkelen. Zoo lijdt en sterft Christus als Iloogepriester, om voorts te leven als eenige Borg, Die do schuld verzoend heeft.
Yers 15. D a a r n a deed h i j de o f f e r a n d e des v o l ks t o e b r e n g e n . Nu doet hij het volk het offer toebrengen. Gelijk Hij, Christus, onze Heere, Zich voor het volk geheiligd heeft, zoo heiligt Hij ook het volk in Zichzelven, in Zijn eeuwig offer. En n a m den bok des z o n d o f f e r s , en s l a c h t te hem. Waarom zijn het ook hier weder offerdieren? Een ander offer wil God niet; het volk moet Gode geen ander offer brengen dan Christus Waarom een geitenhok voor het volk ? Ach, dat wijst op de hoofdzonde des volks, den lust. Deze zonde boven alle andere heeft Christus gansclielijk niet gekend, toen Hij tot zonde gemaakt werd, ook voor de hoofdzonde des volks.
Vers 16. V e r d e r deed h i j het b r a n d o f f e r toebrengen. Het brandoffer gaat dus in het brandoffer van Christus op. Wat wij geheel tot God laten opstijgen, moeten de werken en daden van Christus zijn. Christus' volkomene overgave van Zichzelven Het onze komt hier niet in aanmerking, waar het genade moet zijn. De werken en daden van Christus worden in Zijn volk verheerlijkt. Waar het anders is, is het Gode niet welgevallig.
Vers 17. En hij deed het s p i j s o f f e r t o e b r e n g e n, en v u l d e d a a r v a n zijne hand. Onze Hoogepriester aanvaardt het, dat Hij onze spijze zijn wil, maar geeft het Gode in de vlammen. Alles komt eerst aan Zijn kruis, wordt aldus verzoend, en dan komt van Zijn kruis alles, wat het leven en de spijze onzer ziele en onzes lichaams is. B e h a l v e het m o r g e n b r a n d o f f e r . Het dagelijksche leven des geloofs moet steeds verbonden zijn met de voortdurende werking der verzoening en der vergeving van onze schuld. Daarbuiten mag dit leven niet bestaan. En de voortdurende werking der verzoening en schuldvergiffenis wil gepaard gaan met het geloofsleven; anders geeft ons deze werking geene nuttigheid.
Vers 18. Onze Hoogepriester Christus verzoent onzen arbeid en onze kracht. Het innigste daarvan heiligt Zijn kruis. Vers 19 en 20. Al het onze moet aan het kruis van Christus, opdat alles daar verzoend en geheiligd zij. De s t a a r t (Vers 19) beteekent het einde of de gevolgen van ons zijn en van ons doen. O, als het einde niet opgegaan ware in Christus' dood, zoo ware bij alle schoon begin het einde toch de dood. De borsten (Vers 20) beduiden de innigste zielsneigingen, het begeeren en verlangen des harten. Dat alles moet in Christus' dood, opdat Hij het alles vcrzoene en heilige.
Vers 21. De rechterschouder wordt ten b e w e e g o f f e r bewogen, d. i. de kracht van het doen moet naar God uitgaan. Wat dit bewegen beteekent, vinden wij in andere woorden in Ps 139:23: „Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijne gedachten". Zoo worden de neigingen der ziel en de kracht van het doen en alle verlangen en begeeren des harten Gode voorgelegd, heen en weder bewogen, opdat Hij het alles om en om bezie en onderzoeke. Niet mijn wil, o mijn God, maar Uw wil! niet mijne kracht, maar Uwe kracht ! Al het mijne in Zijnen dood, al het Zijne in mijn leven. Dat Christus in mij wone en werke! G e l i j k als Mozes g e b o d e n had. Zoo is het. Alles in overeenstemming met des Heeren Woord, Wet en gebod, opdat onze ziel alle rust en vreugde hebbe in zulk eene genadige verzoening, waardoor wij niet sterven, maar leven, om te staan als een volk, den Heere geheiligd en tot alle goed werk toegerust.
Vers 22. D a a r n a hief A a r o n z i j n e h a n d e n op t o t het volk en z e g e n d e hen. Waar onze Hoogepriester verzoening doet, daar legt Hij Zijne heerlijkheid op het volk en zegent het met Zijnen Geest, met geloof en bekeering. — En h i j k w a m af, — van het altaar. Zoo kwam Christus van Zijn kruis af, nadat Hij alles volbracht had.
Vers 23. Het Woord, hetwelk de genoegdoening heeft, gaat met Christus in den hemel en in de Gemeente. Het begint daar te werken door de voorspraak des Heeren en door de prediking. Het volk wordt g e z e g e n d met allerlei geestelijke zegening, en God is tegenwoordig, woont zoo bij de Zijnen in, de Heere openbaart Zich met Zijne genadige tegenwoordigheid aan Zijn volk. Hoe? Dat zegt Vers 24 in een beeld.
Vers 24. W a n t een v u u r g i n g u i t van het aangez i c h t des H e e r e n , en v e r t e e r d e op het a l t a a r het b r a n d o f f e r , en het vet. De Geest der heiliging daalt neder van het verzoendeksel, den troon der genade, en neemt het brandoffer met het vet in den hemel op. Allen, die zulks ervaren, j u i c h e n den Heere en aanbidden in het stof.
22 Februari 1867. H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Aanteekeningen op Leviticus 9.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's