Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekeningen op Exodus 4, (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekeningen op Exodus 4, (Slot.)

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 18. T o e n g i n g M o z e s h e e n , e n k e e r d e w e d e r t o t J e t h e r , z i j n e n s c h o o n v a d e r . God weet de onwilligen gewillig te maken, terwijl Hij geduld heeft met hunne zwakheden. Mozes was nu tevreden, dat hij zijnen broeder tot helper hebben zou. En z e i d e t o t h e m : L a a t m i j t o c h g a a n. Een treffend voorbeeld der gehoorzaamheid, die men ouders en schoonouders schuldig is. Hij zegt niet: „Ik moet gaan, de Heere is mij verschenen'', maar: L a a t m i j t o c h gaan, d a t ik w e d e r k e e r e t o t m i j n e b r o e d e r e n , — (Ps. 137 : 5 en 6) — d i e in E g y p t e z i j n , en zie, of z i j n o g l e v e n . Heeft hij ook als Job moeten klagen: „Mijne nabestaanden houden op, en mijne bekenden vergeten mij" (Iloofdst. 19 : 14), h i j evenwel had hen niet vergeten. „Of zij nog l e v e n " , — a f l i et hun welgaat, of zij zich nog in goeden welstand bevinden. Hij zou en wilde hun verlosser zijn; maar over dit voornaamste doel laat hij zich niet uit, deels uit ootmoed en bescheidenheid, want hij kan het weder nauwelijks voor waar houden, dat de Heere hem tot zulke groote dingen zou geroepen hebben, —- deels uit voorzichtigheid, want Jethro was omtrent deze dingen een oningewijde, en zou zijne dochter en de kinderen, ook Mozes zeiven niet hebben laten trekken, hij zou hem de grootste moeilijkheden in den weg gelegd hebben. J e t h r o d a n z e i de t o t M o z e s : Ga i n v r e d e ! d. i. heb eene gelukkige reis, kom behouden tot uwe broederen. Zoo maakt God het pad des rechtvaardigen effen, — en Jethro was een oprecht man, niet iemand, die zichzelven of zijn eigen belang zocht, hij was geen huichelaar en gierigaard, zooals Laban, die zijn vleesch en bloed voor zichzelven wilde behouden.
Vers 19. Ook z e i d e de H e e r e t o t M o z e s i n M i d i a n : Ga h e e n , k e e r w e d e r in E g y p t e ; w a n t al de m a n n e n z i j n dood, d i e u w e z i e l z o c h t e n . In de voorgaande openbaringen had God niet den tijd aangegeven, wanneer hij zou gaan, — dien tijd geeft God nu hier aan. Die van God geroepen zijn, wachten op Hem. Hier geschiedden twee dingen: God gaf aan Mozes het verlangen om de broederen te gaan zien, en God verzegelde dit verlangen, door zulk eene bijzondere roeping. Het schijnt, dat God met deze openbaring eene zwarigheid, die in de ziel van Mozes, uit vreeze, weder was ontstaan, opgeheven heeft. Het moet dengenen, die zulke dingen niet kennen, vreemd voorkomen, dat God Mozes nog daarmede troosten moest, dat zijne vijanden gestorven waren, daar Hij hem toch vroeger de hoogste openbaringen had gedaan! — maar ook Jozef, de pleegvader onzea Heeren, ontving de hoogste openbaring, en evenwel moest hij door eenen gelijken troost bemoedigd worden. Wanneer God verlossen wil, dan ruimt Hij de vijanden uit den weg. Eene schoone tegenstelling : Yers 18: de broederen, — of zij nog „leven"; Yers 19: de mannen zijn „dood", die uwe ziel zochten. Jes. 43 : 3 ; Ps. 8 3 : 1 7 ; 73 : 19 en 20; 37 : 17; 27 : 13; 94 : 13.
Yers 20. Mo z e s dan, daar hij nu die bepaalde roeping had en den zegenwensch zijns schoonvaders, nam z i j ne v r o u w . Die twee zullen één vleesch zijn, zij zullen elkander niet verlaten; hij had geen bevel van den Heere, om zijne vrouw en zijne kinderen in Midian te laten. Het zou achterdocht bij zijnen schoonvader hebben kunnen wekken, alsof hij in Egypte eene andere vrouw wilde nemen. Hij neemt de vrouw mede, ofschoon zij geene Israëlietische is. Hij wil met zijne broederen ook de huiseljjke gevaren deelen. Ook velen der Apostelen hadden op hunne reizen, wanneer zij heengingen, om het Woord te prediken, hunne vrouwen bij zich. Vergelijk 1 Cor. 9 : 5. De woorden: „eene vrouw, eene zuster zijnde", die wij daar lezen, kunnen niet van eene ongehuwde verstaan worden, dit zou zonder aanstoot en zonde niet hebben kunnen geschieden. De broederen van Mozes zullen zijne familie leeren kennen, en zien, dat God hem gezegend heeft. Een opziener moet ééner vrouwe man zijn (1 Tim. 3 : 2), opdat hij vaderlijke gevoelens hebbe. Zelfs gedurende de hevigste vervolgingen, o. a. ten tijde der Hervorming, huwden de getrouwe getuigen des Heeren, en hielden, zoo veel zij maar konden, vrouw en kinderen bij zich. •— En z i j n e z o n e n, Gersom en Eliëzer, en v o e r d e hen op e e n e n e z e l . Dit kan ook in eene meervoudige beteekenis genomen worden, alzoo, dat hij meer dan eenen ezel gehad heeft. Zippora heeft gewis velerlei dingen uit het ouderlijk huis medegenomen. Op ezelen reden de zonen van Jakob, de zonen van Jaïr, Abigaïl, de zonen van David, Absalom in den krijg, en op eene ezelin reed ook Bileam. (Yergel. Zach. 9 : 9.) — E n k e e r d e w e d er i n E g y p t e l a n d , waar hij in veertig jaren niet was geweest. O Gij oude, getrouwe God, mijne vijanden zijn allen dood, en ik leef nog, om Uwe wonderen te verkondigen! Ps. 71 : 5—7. En M o z e s nam d e n s t a f G o d s , waaraan God Zijne wonderen verbonden had, in z i j n e hand, zooals God hem bevolen had. (Vers 17.) Dezen staf hield hij vast. Geef mij genade, Heere! dat ik Uw Woord en Uwen Christus in mijne hand, in de hand des geloofs neme, en niet van mij legge.
Yers 21. En de H e e r e z e i d e tot M o z e s : T e r w i jl g i j h e e n t r e k t , om w e d e r in E g y p t e te k e e r e n , — gij zult daar komen, — z i e t o e , — dat moet ons zoo dikwijls gezegd worden, — dat g i j al de w o n d e r e n doet: uit menschenvrees laten wij er zoo licht iets van weg; en omdat wij meenen te weten, dat bet toch niets helpt, laten wij spoedig den moed zakken, — v o o r F a r a o , dien machtige en ongeloovige, maar Gods Woord is nog machtiger. Die Ik in uwe hand g e s t e l d heb. Wonderbaar gezegde! Maar, ligt niet alles in de hand des geloofs, wanneer God het er in legt? Het komt alles uit zulk eene hand te voorschijn, ofschoon wij niets in onze hand zien. — D o c h Ik zal z i j n h a r t vers t o k k e n . Verstokken beteekent hier: hardnekkig maken, zoodat men toch niet wil, hoewel men overtuigd is. God verstokt het hart niet daardoor, dat Hij iemand kracht tot boosheid geeft; maar daardoor, dat Hij iemand geene barmhartigheid laat wedervaren. God openbaart zulks aan Mozes als einduitkomst, opdat Mozes het weten zou, vanwaar deze hardnekkigheid is, — opdat hij op God zie, hoe Hij des te meer Zijne macht, in de uitleiding uit Egypte, verheerlijken zal. Dat wij nooit den moed verliezen tegenover de hardnekkigheid der menschen. Gods Woord richt uit, waartoe het komt.
Vers 22. Dan z u l t gij tot P a r a ö z e g g e n : A l z oo z e g t de H e e r e — ten spijt van wat de Farao's en de duivelen zeggen —: I s r a ë l , het volk, dat met zijnen God worstelt, van Hem gezegend is, en van Hem dezen naam ontvangen heeft, is Mijn z o o n , Mijn e e r s t g e b o r e ne alzoo erfgenaam van Mijnen zegen en van Mijn huis; die mag niet in dienstbaarheid gehouden worden, maar zal en moet vrij zijn. Eerstgeboren zoon Gods heet Israël tegenover de andere volkeren wegens de uitverkiezing naar het raadsbesluit Gods en wegens Christus, den Eerstgeborene uit de dooden. (Vergel. Hos. 11:1.)
Vers 23. En Ik heb tot u g e z e g d , — als Koning der koningen en Heer der heeren: Laat M ij n e n zoon t r e k k e n . Wanneer de Heere zoo iets gebiedt, wie vermag dan een kind Gods nog in banden te houden! — D a t h ij Mij d i e n e . Luk. 1 : 74 en 75. Zonen zullen den vader dienen Wij zijn tot kinderen aangenomen, om God te dienen als Zijne knechten. Een zalige en gelukkige dienst! — Maar gij hebt g e w e i g e r d , hem te l a t e n t r e k k e n. Den vrijen wil heb Ik u gelaten, volgens welken gij niet anders vermocht dan het te weigeren. — Z i e , Ik zal uwen z o o n , uwen e e r s t g e b o r e n e , d o o d e n , naar het volle recht der vergelding, zoo als zij bij God is.
Vers 24—26. Mozes had óf zijnen eerstgeborenen zoon, óf zijnen tweeden zoon niet besneden. Het waarschijnlijkste is, dat hij zijnen eerstgeborenen zoon besneden heeft, maar daarna nagelaten heeft, ook den anderen te besnijden, ten einde alzoo huiselijke oneenigheid en twist te vermijden, want wij zien, dat Zippora, wellicht haar vader ook, daartegen geweest is. De Ismaëlieten en de Midianieten besneden hunne zonen, wanneer zij dertien jaren oud waren; daarmeê had Mozes geenen vrede kunnen nemen, en zoo had hij het dan geheel nagelaten. Zulk eene menschenvrees en nalatigheid in de dingen, waarin Mozes God had te gehoorzamen, kon God niet behagen. De Heere moest het te Zijner tijd bezoeken; nu was het de geschiktste, was het Gods tijd, om dat te beizoeken. Want ook met Zijne straften komt God te Zijner .tijd. Mozes had Farao, vanwege diens ongehoorzaamheid tegen het Goddelijk bevel, eene zware straf aan te kondigen. Hw; op den weg, in de herberg, opdat Mozes het niet zou vergeten, en hij zonder aarzeling of menschenvrees Farao het,Woord Gods zou aanzeggen, wilde God het Mozes zelven toonen, welke gevolgen de ongehoorzaamheid tegen God heeft. Alzoo kwam de Heere Mozes tegen, om hem nu te straffen, en wilde hem dooden; op welke wijze wordt niet gezegd: genoeg, Mozes wist geenen raad. Dat zag Zippora, tot wie Mozes zeker dikwijls zal gezegd hebben: „De Heere zal het aan ons moeten bezoeken". Toen nu de vrouw haren man met den dood of met den Heere zag worstelen, nam zij een scherp geslepen steenen mes (vergel. Jos. 5 : 2), en wat haar man, vanwege het doodsgevaar, waarin hij zich bevond, niet vermocht te doen, dat deed zij zelve, om den Hoere ta bevredigen en haren man te redden; zij besneed haren zoon de vc^rmiid. Zij geloofde dus, dat alleen deze daad haren man het leven redden zou. Zij besneed alzoo haren zoon, maar zij deed het met den grootsten weerzin, en in dezen weerzin wierp zij de voorhuid haars zoons voor de voeten van haren man, dezen te gelijker tijd scheldende, wegens hare echtverbintenis met eenen man, die er de oorzaak van was, dat zij deze zoo gruwelijke, bloedige handoling had moeten verrichten. Maar als met de voorhuid het bloed der besnijdenis de voeten van Mozes aangeraakt had, toen liet de Heere van hem af, en in plaats van daarop acht te geven, schold Zippora haren man nogmaals, zeggende: „Bloedbruidegom ! vanwege de besnijdenis". In het Hebreeuwsch slaat hier: „om der besnijdenissen wil", hetgeen daarop ziet, dat zij de besnijdenis nu reeds voor de tweede maal had moeten toegeven.
Uit deze omstandigheid laat zich allerlei afleiden, dat op het huiselijk loven betrekking heeft, waarin zoo dikwijls de eene partij de andere in het een of ander ter wille is, en den wil Gods nalaat. Er ligt hierin ook eene bijzondere leering voor het gebruik der Sacramenten, omtrent welke men hetzij ter wille van den man of van de vrouw onverschillig wordt. Uit dit voorval kan men leeren, hoe de rechtvaardige God te Zijner tijd zulks kooit zoeken, ja dikwijls met ziekten of met den dood straft. Daarentegen ligt hierin geene rechtvaardiging van de uitvinding, dat vrouwen kinderen doopen. Zippora deed dit immers niet om haren zoon> maar om haren man te behouden. En niet tot de vrouwen, maar tot Zjjne Apostelen zeide de Heere, dat zij de volken zouden doopen. (Matth. 28 : 19.) Verder leeren wij hieruit, wat voor huiskruis Mozes gehad heeft, en hoe zeer hij zijne vrouw heeft liefgehad, dat hij haar medenam, — en hoe "Zippora gestraft is, daar zij niets mede beleefd heeft van de wonderbare redding van Israël. Zij moest spoedig daarna naar Midian terug. Maar omdat zij in geloof de daad der besnijdenis volbracht had, werd zij naderhand weder tot haren man gevoerd. Men denke niet, dat Mozes haar uit de herberg weder naar huis heeft gezonden. Ik houd het daarvoor, dat zij met hem in Egypte gekomen i s ; dat er daar omstandigheden waren, waarom hij het raadzaam achtte, haar met hare zonen, voor eenen tijd, weder naar haren vader te laten trekken.
Vers 27. I)e H e e r e z e i d e ook t o t A a r o n Wij leeren hier, dat Aaron met God gewandeld heeft, dat hjj op deze twee stukken is bedacht geweest: vereeniging met God en vergeving zijner zonden. Hij zal gewis bij God aangehouden hebben, dat God den rechten man beschikken mocht, om Israël te verlossen. Daarbij zal hij dikwijls aan zijnen broeder Mozes gedacht hebben; maar welk aandeel hij zelf aan het werk der verlossing hebben zou, daaraan heeft hij gewis niet gedacht. De stem des goeden Herders moet hij gekend en in de gemeenschap des Heiligen Geestes gestaan hebben anders had hij het niet kunnen weten, dat het de Heere was, Die tot hem sprak. Daartoe behoort wel, wat wij lezen 1 Sam. 2 : 27 : „Heb Ik mij niet klaarlijk geopenbaard aan het huis uws vaders, toen zij in Egypte waren, in het huis van Faraö". O die gelukkige moeder Jochebed, veel heeft zij in haar leven doorgemaakt, maar zij is voor den troon Gods, en heeft ook hare kinderen voor den troon Gods! — Welk eene openbaring Gods was deze openbaring voor Aaron, na een lijden en wachten van veertig jaren, waarin hij van zijnen geliefden broeder beroofd was. — Ga M o z e s t e ge m o e t i n d e w o e s t i j n . De Heere had, volgens Vers 14, tot Mozes gezegd: Zie, hij, uw broeder Aaron, zal uitgaan u te gemoet. Wat nu de Heere aan Mozes beloofd heeft, dat brengt de Heere ook Zelf tot stand. Wat God belooft, dat doet Hij — E n h i j g i n g . Hoe heerlijk is toch de gehoorzaamheid, welke God in de Zijnen werkt, — hoe groot is eene woestijn, en hoe klein de mensch, en zijn daar wel gebaande wegen? Hoe licht gaat daar de een een uur verder zijwaarts dan de ander! Wie zal daar toch beider gang richten, dat zij elkander ontmoeten, zoo niet de Heere Zelf; en hoe nu, wanneer Farao het kwam te weten, dat deze in Gosen door allen geëerde Leviet zonder zijn verlof naar de woestijn gegaan was? En wie beschermt huis, vrouw en kinderen? — E n o n t m o e t t e hem. O! wanneer God mede op den weg is, dan bereikt men gewis het doel; in de wegen Gods is men wel bewaard. Daarom staat er in Psalm 91 : „Want Hij zal Zijne engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uwe wegen". — A a n den b e r g Gods. Dat staat hier niet tevergeefs. God had Mozes niet gezegd, waar Aaron hem zou ontmoeten. Het moest voor Mozes eene wonderbare verrassing zijn, dat zijn broeder hem juist aan dezen berg ontmoette: daar moest voorzeker Mozes' geest levendig worden, als hij zich herinnerde, dat hij daar den Heere aanschouwd had in de rijkdommen Zijner goedertierenheid en genade. Iiij zag den braambosch nog groen en levend, dien hij een weinig te voren had zien branden, en toch niet verteerd worden; uit dit bosch had hij de stem des Heeren gehoord, — en nu ontmoet hem zijn broeder, volgens des Heeren belofte, aan deze heilige plaats, waarvan de Heere hem gezegd had: „En dit zal u een teeken zijn, dat Ik u gezonden heb: wanneer gij dit volk uit Egypte geleid hebt, zult gijlieden God dienen op dezen berg". — E n h i j k u s t e h e m , — met vele kussingen der broederliefde en hoogachting. De Heere had het tot Mozes gezegd: „Wanneer hij (Aaron) u ziet, zoo zal hij in zijn hart verblijd zijn", d i. verblijd zijn met eene blijdschap in den Heiligen Geest; — en zoo was dat kussen van Aaron een bewijs dier blijdschap en der zekerheid zijns geloofs, dat God de Heere zijnen broeder gezonden had. De geloovigen kusten elkander van ouds her met heilige en zegenende kussen, als wilden zij elkander de genadegaven, die zij deelachtig waren, toe- en inademen. Het was ook een teeken van innige gemeenschap, waar het harte overstroomde en zich in dat des anderen vond. (Vergel Gen. 45 : 14 en 15; Luk. 7 : 45; Hand. 2 0 : 37; 1 Thess, 5 : 26;- 1 Petr. 5 : 14.) De eerste Christenen kusten elkander, wanneer zij bijeenkwamen, én na het gebruik Vrin het Heilig Avondmaal. Het „wees gegroet" was en is in het Oosten verbonden met eenen kus; — waarnaar 2 Joh.: 10 en 11 te verstaan is. Wij 'lezen niet, dat Mozes Aaron, maar dat Aaron Mozes gekust heeft. Dit kussen toch zou Mozes dienen tot versterking. Met hoeveel gemoedsaandoeningen moet Mozes bestormd zijn geworden, toen Aaron hem aan den berg Gods ontmoette en kuste! Zoo was het dan alles waar, waar ook voor hem, wat God tot hem gezegd had. Zoo was dan zijne roeping waar, en dat na zoo vele jaren wachtens; het volk zou verlost worden; maar de schrikkelijke Farao! Eilieve, wat Farao! Voortaan had hij zijnen broeder bij en met zich. „En indien iemand den een mocht overweldigen, zoo zullen de twee tegen hem bestaan; en een drievoudig snoer wordt niet haast gebroken", zoo lezen wij Pred. 4 : 12. Hoe liefelijk moet het hun geweest zijn, nu voortaan te zamen voor hot aangezicht des Hoeren en voor Zijnen Naam te staan! Met liet oog op dit samentreffen zeggen wij met Psalm 133 : „Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, dat broeders ook samenwonen", — ook wel eens bij elkander komen, —• en gedenken aan het Woord des Heeren: „Waar twee of drie in Mijnen Naam vergaderd zijn, daar ben I k in het midden van hen". Er •waren, en er zijn ook nu nog vele wonderbare ontmoetingen der kinderen Gods, waar twee te zamen komen. 1)
Yers 28. E n M o z e s g a f A i i r o n te k e n n e n al de w o o r d e n dea I l e e r e n , D i e h e m g e z o n d e n h a d ; en al de t e e k e n e n , d i e Hij h e m b e v o l e n had. Dat luidt als Ps. 06: 16, 18 en 19: „Komt, hoort toe, o allen gij, die God vreest, en ik zal vertellen, wat Hij aan mijne ziel gedaan heeft. Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou niet gehooid hebben. Maar zeker, God heeft gehoord; Hij heeft gemerkt op de stem mijns gebeds". Mozes verhaalt alles tot lof Gods, en Aiiron verheugt zich van harte in den Heere. Mozes doet, zooals God hem heeft bevolen: „Gij dan zult tot hem spreken, en de woorden in zijnen mond leggen". Mozes en Aiiron zijn hier niet alleen als broeders te zamen, maar als dienaars en gezanten Gods. Mozes is getrouw. Hij heeft den moed, in den Heere, om te zeggen, dat de Heere hem gezonden heeft, om Zijn volk te verlossen, en dat hij niet uit zichzelven komt geloopen. Hij zegt aan Aaron al de woorden des Heeren, toont hem al de teekenen, die de Heere hem bevolen had. Dit is de eenvoudigheid der liefde en der trouw, welke geenen naijver vreest, maar zich verheugt in den Heere en over Zijne genade, en over het heil, dat hij Zijnen volke beschikt heeft. Zoo betuigt ook Paulus: „Ik heb van den Heere ontvangen, hetgeen ik ook u overgegeven heb". Heeft Mozes zijnen broeder al de woorden des Heeren en alle teekenen medegedeeld, dan heeft hij zijnen broeder ook niet zijue zonden en ongerechtigheden, zijn weerstreven, waarmede hij den Heere wederstreefd had, en de herhaalde bewijzen van Goddelijke lankmoedigheid en verschooning jegens hem verborgen gehouden, en heeft hem ook medegedeeld, dat zijn broeder geroepen was, orii hem tot eenen mond te zijn, en hij, om hem tot eenen God te zijn. Want zoo doen de ware vromen: waar zij Gods ontferming prijzen, daar verzwijgen zij hun wederstreven tegen deze ontferming niet, maar verhoogen God op het hoogst.
I n de derde eeuw en later maakte men, in navolging van Origenes, bij Yers 27 en 28 deze toepassing: De kinderen van het ware priesterdom moeten tot Mozes komen aan den berg Gods, waar Christus geopenbaard en verheerlijkt is; dan verheugen zij zich over de Wet en kussen haar, dewijl die hun eene Wet des Geestes des levens is, en dan ontvangen zij door deze Wet van den Heere al de woorden des levens, en zien al de wonderen des Heeren bij zulk eene Wet, al de wonderen Zijner genade, Zijns heils, Zijner verlossing. Daar is hun de Wet niet meer eene doodende letter, maar Geest. — In Christus Jesus is deze toepassing niet kwaad; want in Hem ziet men de anders dwingende en verdoemende Wet in de hand des Geestes als eene Wet des heils, die geheel voor ons en niet tegen ons is, die in Christus Jeaus zijn. Intusschen, het ligt niet zoo voor de hand, dat de Geest dit in deze beide Verzen heeft willen aanduiden.
Yers 29 en 30. Toen g i n g M o z e s en A < ï r o n , en zij v e r z a m e l d e n al de o u d s t e n der k i n d e r e n l s r a ë l s. E n A i i r o n s p r a k al de w o o r d e n , d i e de H e e r e tot M o z e s g e s p r o k e n h a d , en hij d e e d d i e t e e k e n en v o o r de o o g e n des v o l k s . — Mozes staat hier als de eerste, als die Aiiron tot „God" gesteld was. Met welk eene verloochening en overgave van zichzelven, hoe ledig in zichzelven, en met de oogen op den Heere alleen geslagen zullen zij gegaan zijn! — „En zij verzamelden al de oudsten." Dus heeft dan Israël, ofschoon onder de heerschappij van Farao, als een bijzonder volk, zijne oudsten gehad, vorsten en voornaamaten des volka, door welke de bevelen van Farao tot het volk kwamen, en die voor het volk bij Farao verschenen. Men wil, dat hun aantal van den beginne zeventig zal geweest zijn. Merken wij de orde op, met welke de Heere Mozes en Aaron alles liet doen. Als de oudsten nu verzameld waren, was het Aaron, die, volgens de beschikking des Heeren, het woord voerde, en hij onthield den oudsten niets van alles, wat de Heere tot Mozes gesproken had; hij sprak al de woorden. Hoe zal hjj ze gesproken hebben! Met welke groote vreugde in den Heere zullen de oudsten al deze woorden van verloss i n g vernomen, en hoe eenstemmig Mozes als hun hoofd en aanvoerder erkend hebben! Zulk eene eendracht ia ook een wonder Gods; want wij lezen hier niet, dat er oudsten geweest zijn, die bezwaren ingebracht of de verlossing voor onuitvoerbaar gehouden hebben. — „En hij deed die teekenen voor de oogen des volks." Er staat hier: „voor het volk"; er staat hier niet: „voor de oudsten". De oudsten hebben diensvolgens geloofd zonder teekenen. Maar het volk was zwak en behoefde dus de teekenen, om des Hoeren Woord voor waar te houden, Die teekenen zijn beschreven in dit Hoofdstuk, Vera 3 — 9. De Heere, Die het willen geeft, geeft ook het volbrengen. En Mozea en Aiiron hadden de vrucht van hun geloof, zooals blijkt uit het volgende Vers.
Vers 31. En het v o l k g e l o o f d e , en z i j h o o r d e n, d a t de H e e r e de k i n d e r e n l s r a ë l s b e z o c h t , en d at H i j h u n n e v e r d r u k k i n g z a g , en z i j n e i g d e n h u n ne h o o f d e n , en a a n b a d e n . „Het voik geloofde". Wij zullen dit geloof van het volk niet op de weegschaal leggen, dewijl het volk al spoedig en ook later in de woestijn zoo dikwijls gemurmureerd heeft. Genoeg, dat God dit volk voor Zijn volk aanneemt. Waar een geheel volk gelooft, daar zijn er altijd onder, die met volatandigheid gelooven, en om wie God ook de overigen draagt. Het ataat hier ter eere Goda, dat, waar Hij heeft willen verlosaen, Hij het volk ook het geloof aan Zijn Woord en Zijne teekenen gegeven heeft. IIet volk zag het in, dat geen mensch zulke teekenen kon verrichten, dat het de vinger Gods was, die dit alles deed. En ala zij nu hoorden, j a met blijdschap hoorden, dat de Heere de kinderen Iaraëls bezocht had, dat Hij alzoo de beloften iaaen, aan Abraham gegeven (Gen. 15 : 13 en 16), en aan Jakob (Gen. 46 : 4 : „Ik zal met u aftrekken naar Egypte, en I k zal u doen wederoptrekken, mede optrekkende"), nu genadiglijk wilde vervullen, waaraan ook Jozef had geloofd, toen hij zeide, Gen. 5 0 : 2 4 : „ Ik sterf; maar God zal u gewisselijk bezoeken, en Hij zal u doen optrekken uit dit land in het land, hetwelk Hij Abraham, Izak en Jakob gezworen heeft"; — als zij dat alles hoorden, hoedeHeere over hen waakte, „en dat Hij hunne verdrukking zag", nml. met innerlijke ontferming, hunne ellende, die Hij vierhonderd jaren lang niet scheen aangezien te hebben; als zij vernamen, dat het dus nu des Heeren tijd en uur was, om hen uit den vuuroven te verlossen, en hen in dat land te voeren, dat Hij hunnen vaderen had gezworen, toen „neigden zij hunne hoofden",— voor zulk eene macht van onverhoopte en onverdiende genade, „en aanbaden". Amen, o God! doe het nu ook, laat Uw woord komen, zooals Gij gesproken hebt. (2 Sam. 7 : 23—29.)
De Allegoristen geven de volgende verklaring van Yers 29: „En zij", Mozes en Aaron, dat is de Wet en de priester (Christus», „gingen heen en zij verzamelden al de oudsten", d. i. alle verlichten, om de ellende recht grondig te verstaan, Yers 30 „En Aaron", d. i. (Mal. 2 : 7) Christus en Zijne Apostelen, „sprak al de woorden, die de Heere tot Mozes", d. i. in Zijne Wet „sprak", zooals Hij haar op den berg Golgotha in Christus verheerlijkt heeft, en deed de wonderen voor het volk, zooals geschreven staat Mark. 1 6 : 1 7 : „En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze teekenen volgen", enz. Vers 31 : „En het volk geloofde", zonder werken te hebben, in weerwil van den last, welken de duivel hun oplegt. „En als zij hoorden" — van genade en verlossing, waarop zij niet meer gehoopt hadden, toen „neigden zij hunne hoofden en aanbaden",—- dat deden de armen van geest, die weenden, de zachtmoedigen, die geroepen waren, om het aardrijk te beërven. — Er is veel goeds in deze opvatting, en wij behooren en mogen van de drie laatste Verzen van dit Hoofdstuk in den nood des lichaams en der ziel deze toepassing op ons maken: dat wij des Heeren Woord van volkomene verlossing door de prediking hebben, en de teekenen bovendien, en niet alleen de Bondszegelen, maar ook andere teekenen, dat alles volbracht is; dat wij in onszelven onrein, maar in Christus heilig zijn, en dat Gods gerichten over Zijne en onze vijanden gewisselijk komen zullen. Daar gaat het dan om het geloof aan Gods genadigen •wil en Zijne beloftenis. Wij hooren en vernemen het voor en na, waar het ons er om gaat, dat God ons genadiglijk bezoeke, dat Hij onze ellende aanzie: dat Hij Zich tot de zoodanigen •wenden wil en zal, en dat Hij telkens komt, om hen uit te leiden; — dat wij daarom ons hoofd neigen en aanbidden, daar wij God voor ons hebben, en zingen het 10ae Vers van den 68sten Rijmspalm.


1) Men denke slechts aan Luther en Melanchthon, Calvijn en Farel, Ursinus en Olevianus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Aanteekeningen op Exodus 4, (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's