Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een voortreffelijk getuige tegen Rome.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een voortreffelijk getuige tegen Rome.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ouder degenen, op wie de Gereformeerde Kerk van liet begin der Hervorming tot op onze dagen wijzen kan als op uitstekende verdedigers der waarheid Gods tegenover de dwalingen van Rome, dient vooral genoemd te worden J o h a n J a k ob I l e r m a n n , geboren te Straatsburg in den Elzas omstreeks 1553, overleden den 14dï" Alei 1630 als hoogleeraar in de theologie aan de voormalige Gereformeerde hoogeschool te Herborn in Nassau, Eeue korte levensschets van dezen dienaar van Christus heeft de Evangelisch-Reformirte Kirchenzeitung in N°. 43 — 48 van jaargang 1875 gegeven. Bedoeld stuk tracht in onzen tijd, waarin de meeste menschen een kort geheugen schijnen te hebben, vooral wanneer het de getuigen Gods betreft, de herinnering' aan Hermann weder te verlevendigen. De schrijver van genoemde levensschets heeft het leven van dezen man sedert grondiger leeren kennen, en heeft dan ook in zijn, dezer dagen bij Scheffer & O te Amsterdam verschenen, volksboekje: „ J o h a n n e s H a r t u n g en z i j ne n e g e n b a l l i n g s c h a p p e n " , bladz 44—46 de beteekenis van Hermann als verdediger der Gereformeerde Kerk tegen den Jezuïet Johannes Andreas Coppenstein en diens „Oncalvijnschen Heidelbergschen Catechismus" eenigermate doen uitkomen.
Hermann heeft te' Herborn verscheidene voortreffelijke geschriften ter verdediging der goede Gereformeerde leer tegen de aanvallen en lasteringen van Rome geschreven. Wij noemen hier zijnen „Prodromus" en zijne „Christelijke bedenkingen vanwege Filips Eilbracht, gewezen bedienaar des Goddelijken "Woords te Diiren, nu echter, zooals ik uit den aard der Christelijke liefde hoop en hem toewensch, een afgedoold schaap van Christus, in zijn Latijnsch boek: Compendiaria via ad catholicam ecclesiam, een goede weg gewezen", Bazel 1630. Over Eilbracht vindt de belangstellende lezer in het bovengenoemd kerkelijk tijdschrift, jaargang 1876, N°. 41 vv., eveneens nadere bijzonderheden.
De meeste zijner apologetische geschriften heeft Hermann, wegens zijne persoonlijke verhouding tot de mededirecteuren der Herbornsche hoogeschool, de beide apostaten graaf Johan van Nassau-Siegen en graaf Johan van Nassau-Hadamar, uitgegeven onder het uit de letters van zijnen tweeden voornaam (Jacob) en van zijnen familienaam (Ilermannus) gevormd pseudoniem (Joh.) M o r e n b a c h i a n u s.
Allerbelangrijkst wegens de daarin vervatte wederlegging en bestrijding der dwalingen en aanmatigingen van het Pausdom, dat in onze dagen met gelijke driestheid optreedt, is het werk, getiteld:
„ E e n w o o r d van o n d e r w i j z i n g en v e r t r o o s t i n g, w a a r i n g e h a n d e l d w o r d t o v e r den E v a n g e l i s c h en en den P a p i s t i s c h e n g o d s d i e n s t , e n d u i d e l i j k verk l a a r d , m a a r ook g r o n d i g b e w e z e n w o r d t , dat, h o e z e e r ook de J e z u ï e t e n a a n h u n n e n g o d s d i e n st e e n e n s c h i j n v a n w a a r h e i d en r e c h t g e l o o v i g h e id t r a c h t e n te g e v e n , d e z e t o c h g e e n f u n d a m e n t h e e f t in Gods W o o r d , en ook g e e n s a p , k r a c h t , t r o o s t, l e v e n en z a l i g h e i d d a a r i n te v i n d e n is", enz. Herb. 1617, klein octavo, zonder de voorrede 430 bladzijden, opgedragen aan de heeren Johan baron von Hoditz, Karei baron von Zahradeck, Sigismund Omesch von Brzesowitz, en Wenceslav Zialkowsky von Zialkowitz, die te Herborn Hermanna huisen dischgenooten geweest waren, en die hij nu daarmede verder wilde onderwijzen in den weg des heils en bewaren voor de verleiding der Jezuïeten. Het werk is gericht tegen het geschrift van eenen zeer geleerden Jezuïet, „die de zaak van het Pausdom meesterlijk weet aan te prijzen, zich niet vergenoegende met slechts te berde te brengen, wat reeds door andere Jezuïeten tot verdediging van het Pausdom is aangevoerd geworden, en daardoor reeds eenigen tot afval heeft verleid". — In den vorm van eene samenspraak zijn met alle gematigdheid de gronden voor en tegen besproken. Als eene bloemlezing, welke den toeninaligen tijd doet kennen, en ook voor onze dagen passende is, laat ik hier uit Hermanns „ W o o r d van o n d e r - w i j z i n g en v e r t r o o s t i n g " twee samenspraken volgen.
Hoofdstuk I Dat er v e l e r l e i s t r i j d is o v e r d e n war en g o d s d i e n s t , ook dat er v e l e n van het E v a n g e l ie a f v a l l e n , om tot d e n P a p i s t i s c h e n g o d s d i e n s t over t e g a a n , m o e t ons w e l is w a a r b e d r o e v e n , maatn i e t de l e e r d e s E v a n g e l i e s d o e n v e r d e n k e n . Hoe men v o o r t s z i c h v o o r den a f v a l k a n w a c h t e n.
Johannes. Wel Pieter, uwe komst is mij zeer aangenaam en gewenscht; want ik hoop, dat gij in mijnen kommer en mijn verdriet mij iets zult zeggen, niet alleen tot onderwijzing, maar ook tot bemoediging en vertroosting.
Pieter. Het spijt mij zeer, zoo er iets is, dat u bedroeft en treurig stemt, en indien het in mijn vermogen staat, het weg te nemen, of te verzachten, zal ik het niet nalaten. Zeg mij slechts, wat is de oorzaak van uwe bezorgdheid en droefheid?
Johannes. Het smart mij ten zeerste, dat er in onze dagen zoo vele en velerlei godsdiensttwisten zijn onder de Christenen, zoodat men haast niet weet, wat men gelooven moet. Vandaar dat velen, en nog wel geene eenvoudige menschen, maar zelfs mannen uit den hoogeren stand en voortreffelijke geleerden afvallen van de leer des Evangelies, en overgaan tot het Pausdom.
Pieter. Dat is voorwaar geene geringe oorzaak van bezorgdheid en droefheid. Want gelijk wij ons beijveren moeten, dat anderen met ons den rechten weg der zaligheid bewandelen en daarbij volharden, zoo moeten wij éns ook billijk bedroeven en leed dragen over den afval van anderen.
Johannes. Door dergelijken godsdienststrijd en door den afval van zoovelen wordt menigeen aan het wankelen gebracht, zoodat zij beginnen te twijfelen, of de leer van het Evangelie wel do ware is, waardoor wij tot de eeuwige zaligheid kunnen geraken, en vandaar, dat zij van den eenen godsdienst tot den anderen, als van het eene huis naar het andere, trekken en dwalen.
Pieter. Dat is ongetwijfeld te betreuren en te bejammeren, maar men moet daarom des te zorgvuldiger voor zijne zaligheid waken, zich des te vlijtiger in het Woord Gods oefenen, en God den Heere vurig en zonder ophouden aanroepen om Zijnen Heiligen Geest, Die ons in alle waarheid leidt en ons voortdurend daarin bevestigt; zoo zal men door de genade Gods zich voor afval kunnen behoeden en vrijwaren. En dit is wel de oorzaak, waarom God de Heere zooveel godsdienststrijd toelaat, opdat men zich te vlijtiger zou oefenen in het Woord Gods, en daaruit des te meer verzekerd worden van zijne zaligheid. (1 Cor. 11 : 19.)
Johannes. Gij zegt, men moet zich aan Gods Woord houden, dan is men zeker van niet misleid te worden. Maar daarmede, zeggen de Papisten, kan een ieder zijne dwaling als onder eenen dekmantel verbergen.
Pieler. Wel is waar trachten ook de ketters zichzelven en hunne dwalingen met het Woord Gods te verdedigen, maar tevergeefs, naardien zij evenals de duivel blijkens Matth. 4 Gods Woord verdraaien en misbruiken. Wie op het Woord Gods bouwt, zal voorzeker bestand zijn tegen alle ketterij en verleiding, gelijk Christus leert in Matth. 7 : 25. Gods Woord wijst ons, waar het ons den weg ter zaligheid doet kennen, rechtstreeks op Jesus Christus, alzoo, dat wie in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft. (Joh. 3: 16.) Dat is het fundament der zaligheid Laten nu anderen gelooven, wat zij willen; laten zij de zaligheid zoeken, waar zij willen, geloof gij in Christus, zoek in Hem de zaligheid, eu gij zult niet bedrogen uitkomen.
Johannes. Tot nu toe heb ik dat ook gedaan, maar de Jezuïeten met hun geschrijf brengen mij eenigszins aan het wankelen en veroorzaken, dat de leer van het Evangelie, die ik tot nu toe gevolgd heb, mij wel wat verdacht voorkomt, zoodat ik gedrongen word, de zaak wat beter en grondiger te overdenken.
Pieler. Dat gij den waren godsdienst en het werk der zaligheid in alle stukken ernstig overdenkt, daar doet gij zeer wel aan, Johannes. Immers in geloofszaken moet men niet maar gissen en meenen, maar men moet volkomen zeker zijn van de zaak, zoodat men met den Apostel Paulus zeggen kan: „Want ik weet, Wien ik geloofd heb, en ik bon verzekerd, dat Ilij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag". (2 Tim. 1 : 12.) Het betreft de eeuwige zaligheid of de eeuwige verdoemenis. Het is daarom hoogst noodzakelijk, dat wij, om de eeuwige verdoemenis te ontgaan en der eeuwige zaligheid deelachtig te worden, met den grootsten ijver in geloove naar den juisten en waren godsdienst trachten, en zeker zjjn, dat wij ons bevinden op den rechten weg ter zaligheid. Maar laat u toch niet door het geschrijf der Jezuïeten eenigszins in de war en aan het twijfelen brengen, Johannes.
Johannes. Ik hoor en lees, hoe zij van hunne zaak eene schoone voorstelling weten te geven
Pieler. Juist daarom moet hun godsdienst u verdacht voorkomen, en u des te meer met een onwrikbaar geloof doen vasthouden aan Jesus Christus, Die gestorven is voor uwe en mijne zonden
Johannes. Ja, de Jezuïeten zeggen, dat het niet voldoende is, dat men dat gelooft, naardien alle sectarissen aan Christus gelooven, en er weinigen zijn, die niet erkennen, dat Christus gestorven is om onze zonden, waaruit volgen zou, dat Montanisten. Novatianen, Donatisten, Sabellianen, Arianen en Macedonianen allen zalig worden en in den hemel zouden komen. Daar dit niet is aan te nemen, zoo besluiten de Jezuïeten, dat het niet genoeg is, te gelooven, dat Jesus Christus voor onze zonden gestorven is.
Pieler. Met zulke woorden verstouten zich de Jezuïeten, u om den tuin te leiden, en te bewegen, afvallig te worden van de ware leer des Evangelies. Maar Johannes, geef toch acht op hun bedrog.
In de eerste plaats steiinnon wij volgaarne toe, dat het niet genoeg is, als onze overtuiging uit te spreken, dat Jesus Christus voor onze zonden gestorven is. Men moet zulks met het hart gelooven, men moet zich met kinderlijk vertrouwen geheel verlaten op de ontferming en de barmhartigheid Gods, die Hij ons bewijst om de verdienste van Jesus Christus.
Ten tweede, wie zegt, dat zulk een gelpof niet voldoende is tot zaligheid, die wederspreekt Jesus Christus, waar Hij zegt: „Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe'*. (Joh 3 : 16.)
Ten laatste, het is ten eenemale onwaar, te beweren, dat bijna alle ketters hebben geloofd, dat Jesus Christus gestorven is voor hunne zonden. Want zoo zij dit waarlijk geloofd hadden, dan zouden zij niet de leer des Evangelies aangaande den Persoon en het ambt van Christus, noch het fundament des geloofs halsstarrig bestreden hebben. Laat u daarom niet misleiden, Johannes, door de wartaal der Jezuïeten.
Johannes. Ach, ik denk zoo menigmaal, de overgang van zoovelen lot het Pausdom is eene vingerwijzing voor ons, dat onze godsdienst en ons geloof niet de ware zijn.
Pieter. God geve, dat gij ons geloof niet bouwt op de standvastigheid der menschen. Onze godsdienst heeft een ander en beter fundament, namelijk het onfeilbare Woord van God, waarop ous geloof gegrond is.
Johannes. Hierop antwoorden de Jezuïeten, dat het ons niet toekomt, zelf over ons geloof te oordeelen. Want bij dergelijk oordeel zouden wij ons schromelijk kunnen bedriegen, en vermetel den dwaalweg kunnen betreden.
Pieler. Wie moet dan over ons geloof oordeelen ? Wat onze geloofsbelijdenis betreft, zoo betaamt het ons, haar te toetsen aan Gods Woord, naar het voorbeeld van Christus, van de Apostelen en die van Berea. (Hand. 1.7.) Wat echter ons vertrouwen op de genade en barmhartigheid Gods aangaat, zoo vermaant de Apostel Paulus de Corinthiërs tot beproeving huns geloofs, met deze woorden: „Onderzoekt uzelven, of g[j in het geloof zijt; beproeft uzelven. Of kent gij uzelven niet, dat Jesus Christus in u is?" (2 Oor. 1 3 : 5 . ) Dat recht moeten wij ons niet uit de handen laten slaan, en volstrekt niet aan de Jezuïeten toelaten, te oordeelen over ons geloof.
Johannes. Deze zaak is zeer ingewikkeld, en heeft eone wijde strekking, en is daarom niet zoo spoedig af te handelen. Wanneer gij lust en tijd hebt, Pieter, dan zou ik dat onderwerp gaarne grondig en breedvoerig met u willen bespreken. Ik heb namelijk een boekje ontvangen, door eenen Jezuïet in het Fransch geschreven, en door eenen ander in het Duitsch vertaald, dat mijne gedachten voortdurend bezighoudt. Naar het mij voorkomt, haalt de schrijver belangrijke bewijsgronden aan, die hij zoozeer gelden laat, om daarmede te bewijzen en aan te toonen, dat men, zoo men zijne zaligheid niet wil verliezen, tot de Roomsche Kerk moet terugkeeren. Beste Pieter, l i a t het u niet te veel moeite zijn, de gronden van dit boekje met mij te overwegen.
Pieter. Ik wil liet van harte gaarne, Johannes, en zulks des te liever, daar uw heil en uw welzijn mij zeer ter harte gaan. Het boekje, waarvan gij spreekt, heb ik ook reeds in handen gehad ; ik heb het gelezen en wel overwogen. En hoewel ik moet bekennen, dat de schrijver een geleerd en welberedeneerd man is, en geen middel onbeproefd laat, ten einde ons te overreden, oin onzen godsdienst prijs te geven en ons weder tot de Roomsche Kerk te begeven, denk ik u toch duidelijk aan te toonen, dat niet alleen al zijne bewijzen in geenen deele zóó klemmend zijn, dat iemand zich daardoor zou moeten laten bewegen, om de leer des Evangelies in twijfel te trekken, of' prijs te geven, maar dat wij daardoor zelfs krachtig in onzen godsdienst en ons geloof moeten versterkt worden.
Johannes. Dat zou ik gaarne van u hooren,
Pitler. Welnu, gij zult het vernemen. Voor en aleer wij echter aan het boekje zelf beginnen, wil ik u eenige andere gronden aanvoeren, die ons bewegen moeten, den Papistischen godsdienst te mijden, en te blijven volharden bij de erkende en tot dusver beleden leer des Evangelies.
Hoofdstuk II. De b e t r a c h t i n g v a n de l e e r d e s E v a n - g e l i e s moet ons t e r u g h o u d e n van het P a u s d o m.
Pieter. Wie in godsdienst- en geloofszaken niet misleid wil zijn, moet rechte kennis hebben van zijnen godsdienst en zijn geloof, die toetsen aan Gods Woord, en onderzoeken, of zij daarmede overeenstemmen. Kom Johannes, laten wij daarom de hoofdsom der leer, die wij in onze kerken belijden, wel overwegen, en haren grondslag zoeken in Gods Woord.
Johannes. Dat vind ik zeer goed.
Pieler. Ons geloof is: 1) Dat wij alleen door het offer van Jesus Christus, voor ons aan het kruis gebracht, vergeving van zonden en het eeuwige leven ontvangen. (1 Petr. 2 : 24.) 2) Dat wij alleen door het geloof ons de vergeving der zonden en het eeuwige leven kunnen toeëigenen. (Joh. 3 : 16.) 3) Dat men wel is waar met den meesten ijver en met getrouwheid de goede werken zal betrachten, maar niet den grond van zijne zaligheid daarin zoeken, gelijk geschreven staat Luk. 17: 10 , „Alzoo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben", enz. 4) Dat Christus het Hoofd Zijner algemeene, Christelijke Kerk, de Kerk echter Zijn lichaam is, gelijk geschreven staat Ef. 1 : 22 en 23, en Hoofdstuk 5 : 23 en 30. 5) Dat men alleen God mag aanbidden in den Naam van Jesus Christus, gelijk geschreven staat Matth. 4 : 10 en Joh. 16 : 23.
Dat is de hoofdsom onzer leer, Johannes. Door deze belijdenis zonderen wij ons af van de anderen, en voornamelijk van het Pausdom, gelijk gij zeer wel weet.
Johannes. Ja, ik weet het, en heb het tot nu toe ook geloofd. Maar de Jezuïeten zeggen, dat wij met deze belijdenis niet voor God kunnen bestaan.
Pieter. Waarom zouden wij met deze belijdenis niet voor God kunnen bestaan? Wij kunnen er wel meê voor Gods Rechterstoel bestaan. Want
Ten eerste: onze belijdenis staat met even zooveel woorden in de Heilige Schrift uitgedrukt, gelijk bij elk stuk is aangetoond.
Ten tweede: dit is juist de oude godsdienst en het oude geloof, dat God in het paradijs aan Adam en Eva gepredikt heeft; in Gen. 3 wordt gezegd, dat het Zaad der vrouw der slang den kop zou vermorzelen. Dit is het oude geloof, dat God aan Abraham gepredikt heeft, zeggende (Gen. 12 en 22): „In uw Zaad zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden". Dit is het oude geloof, dat de Profeten gepredikt hebben, gelijk wij lezen Hand 10: 43: „Dezen geven getuigenis al de Profeten, dat een iegelijk, die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijnen Naam". Bovendien is deze leer in overeenstemming met het genadeverbond, dat God met ons heeft opgericht, waarin Hij belooft, onze en onzes zaads God te zijn, d. w. z ons zalig te maken in Jesus Christus, zonder onze verdienste.
Voorts is het met deze leer zoo gelegen, dat zij den mensch alle eer en allen roem ontneemt, en den roem en de eer alleen toekent aan de genade en barmhartigheid van God en de heilsverdienste van Jesus Christus.
Zoo kan alleen deze leer aan het geweten van den berouwvollen zondaar rust verschaffen, en vrede en vreugde des Heiligen Geestes in zijne ziel verwekken.
En eindelijk brengt deze leer den mensch daartoe, dat hij zijn hart afwendt van de aardsche, vergankelijke dingen, en het op Jesus Christus in den hemel richt, en alzoo zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, zittende ter Rechterhand Gods. (Filipp. 3 : 2 0 ; Col. 3 : 1.) Wat dunkt u, Johannes, zou iemand met een goed geweten van deze leer kunnen afvallen, en overgaan tot het Pausdom?
Johannes. En toch gebeurt het, en wel met mannen van stand en wetenschap.
Pieler. Het gebeurt, maar hoe? W a a r l i j k , met een g o e d g e w e t e n k a n m e n z i c h n i e t b e g e v e n v a n h et l i c h t t o t de d u i s t e r n i s , van de w a a r h e i d tot de l e u g e n , van de v e r d i e n s t e van J e s u s C h r i s t us t o t het w e r k en de v e r d i e n s t e v a n m e n s c h e n.
Onze leer en onze belijdenis hebben tot fundament het Woord Gods, hetwelk een licht is, dat de oogen verlicht en het hart verblijdt (Ps. 19 : 8); dat de waarheid is, (Joh. 17 : 17). Ons geloof is gericht op Jesus Christus; daarin bestaat het eeuwige leven, dat men God den Yader kenne, eu Jesus Christus, Dien Hij gezonden heeft. (Joh. 17:3.)
Johannes. Wilt gij nu verder gaan en het boekje zelf onderzoeken, en stuk voor stuk bespreken?
Pieter. Zoo ver zijn wij nog niet, bij gelegenheid wil ik daarop terugkomen. Dit moet ik u echter vooraf vragen, Johannes : Waaraan schrijft gij het toe, dat de schrijver van dit boekje den grondslag onzer leer niet heeft aangevallen en getoetst aan het Woord Gods?
Johannes. Dat weet ik niet; hij heeft het misschien niet noodig" geacht.
Pieler. Het was hoognoodig. Christus heeft de leer der Earizeën en Sadduceën getoetst aan het Woord Gods, en, nadat Hij ze bevonden heeft daarmede in strijd te zijn, hen verworpen en bestraft. (Matth. 5 : 22.) Dit durven de Jezuïeten met onze leer niet wagen, want het licht der waarheid schijnt hun te sterk in de oogen, en zij zijn overtuigd, dat, zoo zij de leer toetsen aan het Woord Gods, zij zich duchtig aan de kaak zouden stellen, en niemand vinden, die hun gevoelen deelt. Daarom bedienen zij zich van allerlei kunstgrepen, evenals de goochelaars, om de oogen en de harten der menschen te verblinden, gelijk ons later zal blijken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

Een voortreffelijk getuige tegen Rome.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's