Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekeningen op Leviticus 9.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekeningen op Leviticus 9.

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit Hoofdstuk verklaart de Ileere aan Mozes, dat Zijne heerlijkheid aan het volk verschijnen zal. Toorts wordt de grond aangegeven, op welken, en de wijze, waarop de heerlijkheid verschijnt.
De grond is deze: Ten achtsten dage riep God Aiiron en zijne zonen en de oudsten van Israël. Aiiron moest een kalf ten zondoffer en eenen ram ten brandoffer brengen, om voor zich en het volk verzoening te doen. Daarna moest Aiiron het offer des volks brengen, om ook voor hen verzoening te doen. Het offer des volks was een geitenhok ten zondoffer, een kalf en een schaap ten brandoffer, een os en een ram ten dankoffer, verder nog een spijsoffer, met olie gemengd. Dat alles moest geschieden voor de deur van de tent der samenkomst. De te slachten dieren moesten zonder gebrek zijn, het kalf en het schaap voor het brandoffer des volks éénjarig.
Dat was het eerste offer van Aaron, dat hij als hoogepriester offerde. Zijne zonen brachten hem het bloed des zondoffers; hij doopte zijnen vinger in het bloed, en deed het aan de hoornen des altaars; het bloed goot hij uit aan den bodem des altaars. Verder handelde hij daarin naar des Heeren bevel, dat hij het vet en de nieren en het net van de lever aan het zondoffer op het altaar aanstak, het vleesch en de huid daarentegen buiten de legerplaats met vuur verbrandde. Daarna slachtte hij zijn brandoffer, zijne zonen brachten hem het bloed, en hij sprengde het rondom op het altaar. Het brandoffer, den ram, : brachten zij tot hem in stukken met het hoofd. Hij wiesch het ingewand en de schenkelen van den ram, legde die daarna op <len ram, en stak alles zoo op het altaar aan. Verder bracht hij het offer des volks toe on den geitenhok, en slachtte dien; daarna het brandoffer des volks, en deed daarmede als met de vorige offers. Zoo vulde hij zijne hand van het spijsoffer, en stak het aan op het altaar. Dat alles was nu een offer behalve het morgenbrandoffer.
Daarna slachtte hij het dankoffer des volks. Zijne zonen brachten hem het bloed, en ook dat sprengde hij rondom op het altaar. Dan legde hij de borsten en den rechterschouder op hot vleesch des brandoffers en op de borsten het vet, den vetten staart, het vet des ingewands, de nieren, en het net op de lever, en stak dat alles op het altaar aan. Yervolgens heft Aaron zijne hand op tot het volk, zegent het, en komt van de plaats af, waar hij aldus het offer gebracht heeft. Mozes en Aaron gaan alsdan in de tent der samenkomst, komen er eenigen tijd later weder uit, en zegenen het volk.
Op grond van deze offers verschijnt dan de heerlijkheid des Heeren aan het volk. De wijze, waarop deze zich openbaarde, was, dat het vuur uitging van den Heere, dus uit het binnenste heiligdom, en het brandoffer en het vet, dat te voren aangestoken was, geheel verteerde. De vrucht was, dat het volk Gods daarover juichte; zij verheugden zich, en vielen op hunne aangezichten vanwege zulk eene genade. —
De beteekenis der beelden, kortelijk omschreven, is de volgende. De achtste dag is de dag des Nieuwen Verbonds. Mozes is het beeld van den mond Gods, om Zijnen wil tot onze zaligheid te doen kennen. Aaron is een beeld of type van onzen Hoogepriester Jesus Christus; zijne zonen zijn al degenen, die in Hem gelooven. De oudsten zijn de voorgangers in de Gemeente Gods. Tot Aiiron wordt in Yers 2 gezegd: „Neem u " ; dat is tot Christus gezegd: „Neem U". Yoor zondoffer en brandoffer, en voorts voor spijsoffer staat in het Hebreeuwsch eenvoudig: zonde, volkornene opgang in de hoogte, geschenk. Het jonge kalf, Vers 2, is zinnebeeld der menschelijke natuur, lijdende, naardien het van de moeder genomen is, in de uiterste zwakheid en onbeholpenheid, d. i. zonde. De ram is zinnebeeld van menschelijke kracht, en moet voor den Heere gebracht worden, Hem ter verzoening; kalf en ram zijn zonder gebrek, want de dieren zijn in zichzelf niet blind, niet kreupel, — gezond, — onschuldig, — zinnebeelden der onschuld van het Lam Gods; maar menschelijke zwakheid en menschelijke kracht zijn voor God zonde. De zwakheid neemt Christus op Zich, en gaat daarmede aan het kruis; en van de kracht ontledigt Hij Zich, en gaat zoo aan het kruis.
Volgens Vers 3 moet tot de kinderen Israëls gesproken worden; er moet aan het volk Gods door de prediking bekend gemaakt worden, wat zij Gode brengen moeten: eenen geitenhok ten zondoffer, — zinnebeeld van afschuwelijke zonden. Het kalf en het schaap ten brandoffer zijn zinnebeelden van des volks onbeholpenheid, onbekwaamheid tot alle goed en van hun onverstand; een kalf wil niét, kan niet, weet niet, is onvermogend, niet veel waard. Een schaap is een ellendig dier. Zij zijn één jaar oud, hebben dus wasdom en ouderdom om wat te genieten, en zijn „volkomen" zonder gebrek, hetgeen reeds verklaard is. „Dankoffer' beteekent eene algeheele overgave. Offeren beduidt naar het Ilebreeuwsch: met iets tot God naderen.
De os is zinnebeeld der arbeidzaamheid, der werkzaamheid des vleesches; de ram is een beeld van de kracht. Daarmede naderen wij tot God, brengen het op Zijn altaar, d. i . slaan het aan Zijn kruis, opdat Zijn werk ons werk zij, en Zijne; kracht onze kracht.
„Spijsoffer, met olie gemengd," wil zeggen een geschenk, dat van den Heiligen Geest uitgaat, diensvolgens in geest en in waarheid gebracht wordt.
Vers 5 zegt ons, wat de Kerk van Christus beteekent, buitenwelke geen heil is. De gansche Gemeente trad toe, alle zondarenr groot en klein. Niemand mocht wegens zijne zonde terugblijven.
„Voor den Heere staan", is hier: voor zijnen hemelschen lïechter staan, en op ontferming hopen.
In Vers 7 zegt Mozes tot Aaron: „Nader tot het altaar, eni maak uw zondoffer en uw brandoffer toe". Dat luidt zoo ongeveer, als wanneer wij zingen: „Hij sprak tot Zijnen lieven Zoon:: 't Is de ure van erbarmen; Ga heen, Mijns harten dierb'r» kroon, En wees het heil der armen". De woorden: „Doe verzoening voor u en voor het volk", hebben wij op te vatten in den zin van Hebr. 7 : 27. „Doe verzoening", d. i. breek voor u als borg en middelaar door den toorn Gods henen, en vind genade als hoofd Mijns volks — en breek voorts als voorsprekermet het volk door den toorn henen, en vind voor het volk genade. Wijders behoefde de hoogepriester des Ouden Verbonds werkelijk voor zichzelven verzoening; immers was hij slechts' eene schaduw, en niet naar de ordening van Melchizedek, De woorden: „Doe verzoening voor hen", zijn zeer kostelijk.
G e e n hoogepriester, zonder een volk, voor hetwelk hij verzoening gedaan heeft. Kostelijk is ook het „gelijk als de Heeregeboden heeft".
Vers 8: „Aiiron naderde tot het altaar en slachtte het kalf des zondoffers, dat voor hem was", — een beeld der waarheid, dat Christus op aarde kwam, Zich in zwakheid liet kruisigen,. Zich als een zondoffer voor ons liet dooden.
Vers 9 zegt zinnebeeldig, dat kinderen, die den Heere Jesus gegeven zijn, Hem het bloed Zijns offers brengen. De hoogepriester doopt zijnen vinger in het bloed; zoo heiligt Christus Zijn bloed door den eeuwigen Geest; dat toch is Zijn vinger. Zijn bloed brengt aan het kruis en in den hemel alles teweeg, wat ons ten goede komt, en Hij goot Zijn leven voor ons uit aan den voet Zijns kruises.
I n Vers 10 lezen wij, dat het vet en de nieren en het net over delever aangestoken werden. In het vet ligt de begeerte tot denkeit en handelen. In de nieren, met de heupen verbonden, liggen allegoede, maar ook weder alle slechte en goddelooze pathemata (hartstochten), gelijk ook de kracht van den lust des vleesches. De lever is de zetel der warmte en de vuurhaard der begeerte, samengehouden en bedekt door het net. Dat alles moet aangestoken worden, d. w. z. het moet alles aan het kruis, alles aan Gods souvereiniteit, genade en erbarming overgegeven worden. Waar de Geest der genade heerschen zal, daar moet ons vet en smeer vervloekt en veroordeeld zijn, en moet io Christus' dood opgaan.
In Vers 11 lezen wij van het vleesch en de huid, d. i. van dat, wat uitwendig zichtbaar wordt; dat moet zijnen smaad dragen, gelijk Paulus zegt, dat Christus buiten de poort geleden heeft. (Hebr. 12.) Hiermede is het beeld van onzen Hoogepriester Christus voltooid, zooals Hij aan het kruis uitgeroepen heeft: „Het is volbracht". Nu treedt de Hoogepriester op als- Offeraar en Voorspreker voor Zijn volk door alle'tijden henen, -waarbij wij nu nog slechts de opmerking maken, dat de kinderen "Gods den Heere Jesus Zijn offerbloed brengen, niet slechts voor zooveel Hij onze zonde, maar zooals Hij ook onze -vloek geworden is. Het ingewand op zichzelf deugt niet; daarin ligt eene kracht, van welke God niets meer weten wil, en de schenkelen ondersteunen toch slechts deze kracht. De hoogepriester wascht ze, d. i. Christus heeft Zijne ingewanden, waarin Gods wil was, geheiligd met verloochening -van eigen kracht in de kracht des Heiligen Geestes. Het brandoffer is in stukken gedeeld, d. i. alle kracht ligt gebroken. Alles wordt verbrand.
Dat ook het hoofd verbrand wordt, duidt aan, dat Christus de geheele regeering of het gansche werk der verzoening •God den Vader overgeeft. Nu komt dus het ambt des Hooge- •priesters, zooals Hij, nadat Hij door ééne offerande in eeuwigheid Zijn volk volmaakt heeft, als Voorspreker voor Zijn -volk steeds met Zijn offer tusschentreedt. Het volk brengt de offerdieren, doch het volk slacht ze niet, maar de hoogepriester. Het volk wordt door de kracht Zijns offers, door Zijnen Geest begenadigd, om zichzelf Gode tot eene levende •offerande te brengen, eigen lust en verstand te verloochenen, «en alles wat het in zichzelven is ganschelijk te veroordeelen. Het volk brengt den hoogepriester eenen geitenhok, een beeld der zonde, welke ons den 51slen Psalm als vanzelf in gedachten brengt, eene hoofdzonde des volks.
Het brandoffer des volks gaat op iu dat des hoogepriesters.
Beschouwen wij de woorden van Vers 17. Christus aanvaardt het, dat Hij onze spijze zijn wil naar lichaam en ziel; •dat is het, wat wij hier aldus uitgedrukt vinden: „Hij vulde •daarvan zijne hand", maar Hij werpt het voor God in de vlammen. Zoo komt alles aan Zijn kruis, en alles van Zijn kruis.
De woorden: „behalve het morgenbrandoffer" leeren ons, •dat het dagelijksche leven des geloofs de voortdurende werking der verzoening, d. i. de vergeving der schuld tot grond hebben moet.
Vers 18. Dat de hoogepriester den os en den ram ten dankoffer des volks slacht, en dat hij het bloed rondom op het altaar sprengt, beteekent, dat Christus voor ons werk en onze kracht verzoening doet, en dat het meest inwendige merg daarvan Zijn kruis besprenkelt. De borsten, Vers 20, zien op de innerlijkste neigingen der ziel en de begeerten des harten; en de rechterschouder ziet op de kracht, die wij meenen te hebben om God en den naaste lief te hebben en iets voor dezen te •dragen. Deze geneigdheid der ziel, deze begeerte des harten •en deze vermeende kracht moeten aan het kruis van Christus, want zij zijn in zichzelve tot niets nut. De staart is een beeld "van de gevolgen van ons zijn en doen ; wij achten dat alles •voor vet en goed. Bewegen wij het nochtans voor de oogen des Alwetenden, zoo schamen wij ons, en brengen het alles, niets uitgezonderd, op het altaar Zijns kruises. Het bewegen voor den Heere is naar Psalm 32: „Toen ik zweeg, werden mijne beenderen verouderd", enz. Toen sprak ik : „Ik zal belijdenis van mijne overtredingen doen voor den Heere".
Liefelijk is de herhaling in Vers 21: „Gelijk als de Heere Mozes geboden had". Zoo is onze geheele verzoening in overeenstemming met het "VVoord, de Wet en het gebod des Ileeren.
Vers 22. Dat Aiiron zijne hand ophief tot het volk, en hen zegende, is een beeld daarvan, dat Christus, waar Hij verzoening voor ons doet, Zijne heerlijkheid op Zijn volk legt, en het zegent met Zijnen Geest, met geloof en bekeering. Dat wij van Aaron lezen, dat hij afkwam, nadat hij de offers gebracht had, wijst er op, dat Christus van het kruis afgenomen is, en dat Mozes en Aaron in de tent der samenkomst gingen na het offer, Vers 23, beduidt, dat het woord der genoegdoening en verzoening met Christus ten hemel ingaat en daarna in de Gemeente komt, om het volk te zegenen met de voorbede en met de prediking en met allerlei geestelijke zegening, en de Schechina, (tegenwoordigheid Gods) woont en openbaart zich bij het volk. En wel hoe? „Een vuur ging uit van hot aangezicht des Heeren" . . . . (Vers 24), d. w. z.: de Geest der heiliging daalt neder van den troon der genade, het verzoendeksel, en neemt het brandoffer met het vet in den hemel op.
„Als het gansche volk dit zag", enz., d. w.z.: allen, die dat ervaren, juichen, zoodat het een waarachtig juichen is in het leger der Hebreen, en zij vallen op hunne aangezichten in het stof bij zulk eene heerlijkheid.
21 October 1871. H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

Aanteekeningen op Leviticus 9.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's