Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nieuwjaarsbestrachting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nieuwjaarsbestrachting

naar aanleiding van Klaagliederen van Jeremia 3 : 34.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De H e e r e is m i j n d e e l , z e g t m i j n e z i e l , d a a r om z a l ik op H e m h o p e n , zoo betuigde de Profeet Jeremia op de puinhoopen van Jerusalem. God, Die Zijn volk begeeft noch verlaat in der eeuwigheid, zorgde er voor, dat Zijn knecht niet vertwijfelde, al was ook alles, wat liij aanschouwde, ellende op ellende, naar het rechtvaardig oordeel Gods over een volk, dat Hem, den Heere, snoodelijk verlaten had.
En waarmede de Profeet zelf vertroost was, vertroostte hij de treurigen Zions. En hiermede wordt nog heden al het volk vertroost, dat tot God schreit vooreerst wegens eigene zonden en dan ook vanwege de algemeene ellende. IIet is de vertroosting des Heiligen Geestes volgens den lastbrief aan Zijne getuigen: „Troost, troost Mijn volk". (Zie Jes. 40 : 1 en 2 )
„Midden in dit leven, door den dood omgeven'', hebben wij, arme zondaars, behoefte aan eenen levensgrond, die blijft, wanneer ook alles, wat voor oogen is, verandert en verdwijnt. Noodig is ons l e v e n s - en s t e r v e n s t r o o s t . Als zondaars hebben wij deze behoefte; die troost is ons noodzakelijk. Zonder den vasten grond: „de Heere is mijn deel" kunnen wij niet bestaan voor de oogen Desgenen, met Wien wij te doen hebben, kunnen wij niet zaliglijk leven en sterven.
Dien grond verkondigt ons des Heeren Woord, Zijn eeuwig Evangelie, dat eeuwig heet, omdat het uit Gods hart naar den eeuwigen Raad Zijns vredes is voortgekomen, en den storm van alle menschelijke leeringen al de eeuwen door verduurt, o, vast blijft staan als eene onwankelbare rots, die door geenen vloed, hoe sterk, door geene stroomen, hoe geweldig ook, kan bewogen worden.
Met dit Woord, met dit Evangelie is God ons zondaars in liefde te gemoet getreden, heeft ons opgezocht en zocht ons op in vrije goedheid, uit eeuwig welbehagen in menschen, opdat Zijn Naam „ O n t f e r m e r " zich eenen weg bane hier en daar, bij de7i'>i en genen, in weerwil van zonde, dood en hel, in weerwil van onze vijandschap tegen den Heere en Zijne genade, — zich eenen weg bane in de harten van allen, die Hij uit alle geslacht, taal, natie en volk heeft uitverkoren in. Christus Jesus, opdat zij, als gewrocht Zijner handen, Zijne genade loven en prijzen reeds hier dn in alle eeuwigheid.
Dit Evangelie komt ook met dezen nieuwen jaarkring tot ons, en vraagt niet, of wij er naar vragen, maar het zal doen, wat God behaagt, het zal zijnen loop hebben en den Raad des Heeren volbrengen. (Zie Jes. 55:11.) Waar het in de ziel van dezen en genen postvat, daar werkt het verslagenheid over de zonde, en doet met een verbroken hart vragen : Hoe word ik van mijne zonden verlost? Het doet dorsten naar den Heere Jesus en Zijn heil, naar genade, gerechtigheid en eeuwig leven. Bij dezen mensch is het gedaan met de valsche rust; de wereld met al hare begeerlijkheid, elke grond der hope in het zichtbare ontzinkt, — een hooger, een blijvend goed moet hij deelachtig zijn, hij moet gezet wezen op het standpunt, waarop het Evangelie Gods plaatst, wat waren vrede geeft, en ons getuigen doet: „De Heere is mijn deel".
De H e e r e is m i j n deel. Voorwaar, dat is een grond ander de voeten, die onbedriegelijk is, die in eeuwigheid niet jeschaamt, die wél bestand is tegen zonde, nood, dood, wereld m hel. Welke zichtbare en onzichtbare machten des verderfs ook woelen en woeden, •om ons te vernielen, d e z e n grond kunnen zij niet ondermijnen; daaraan moeten zij zeiven te niet gaan; want het is een e e u w i g e g r o n d . Het is de Heere, Hij, Die is, Die Hij is, Die was, Die Hij was, Die zijn zal, Die Hij zijn zal; Jehovah, de God Israëls, de eeuwig levende God, voor Wien alle afgoden niets zijn, voor Wien de helsche Paraö met al zijn heir te schande wordt; de onveranderlijke, getrouwe Verbondsgod, en er is geen andere Heiland. Als de Algenoegzame hangt Hij van niets af, maar alles van Hem; als de Almachtige breekt Hij door alle hindernissen heen, alles moet voor Hem wijken. Hij is de Heere, Die voor Zijn volk is, al wat Hij beloofd heeft hun te zullen zijn, een God van volkomene genade in de vergiffenis aller zonde en schuld, een God van menigvuldige verlossing uit allerlei nood en dood, banden èn druk. Licht in duisternis, leven in weerwil van onzen dood; sterkte in zwakheid, overwinning in eiken strijd om der gerechtigheid wil, eeuwige heerlijkheid , al dia weldaden hebben wij door Hem, don Heere onzen God. Dies zijn wij in Zijne handen wélbewaard en goed verzorgd. Hij blijft staan, waar alles bezwijkt. Hij behoudt, waar alles verloren is. Hij redt, waar niemand redden kan. Bij Hem zijn uitkomsten in de donkerste wegen; geen ding zal voor Hem onmogelijk wezen.
Nog eens: wie is Hij, Die de vaste grond onzer hope is? Hij is het, Dien wij overeenkomstig de openbaring in Zijn Woord belijden als God den V a d e r , den Zoon en den H e i l i g e n G e e s t , Wiens driemaal heilige Naam op ons eu onze kinderen gelegd is in den Heiligen Doop, — Die naar Zijn eeuwig heilsbestek Zich ontfermt over een menschenkind, dat in zonde ontvangen, in ongerechtigheid geboren is, opdat het zij een pronkstuk Zijner wonderbare genade, — genade Gods des Vaders, Die in Christus Jesus, Zijnen Zoon, ons deel wordt door den Heiligen Geest.
„De Heere is mijn deel", deze troost is dan geen andere dan die, welken het bekende Antwoord van onzen voortreffelijken Catechismus ons voorhoudt: „Dat ik met lichaam en ziel beide in leven en sterven niet mijns, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jesus Christus eigen ben".
Maar, geef acht! deze grond onzer liope ligt b u i t e n o n s; en omdat hij buiten ons ligt i n d e n H e e r e , daarom is hij onbedriegelijk, betrouwbaar, blijvend; hij hangt niet af van iets uit ons, niet van onze zonde,, of onze gerechtigheid, noch Tan onze zwakheid, of onze kracht, noch van onze ontrouw, of onze getrouwheid. Hoe machtig de zonde ook woedt, en of wij geen stukje gerechtigheid bij ons bevinden, dat kan dezen grond niet schaden. Hoe groot ook onze zwakheid is en of er geenerlei kracht in ons is tegen de menigte der vijanden, dat berooft ons niet van de sterkte des Heeren. En zijn wij on. trouw, God blijft getrouw, Hij kan Zichzelven niet verloochenen. Juist deze buiten ons liggende grond geeft moed, om te hopen op den Heere, terwijl wij anders eene prooi der vertwijfeling, der wanhoop zouden zijn. O, daarop gezet uit loutere genade, door vrij ontfermen onzes Gods, hebben wij bij de aanschouwing van ellende in en rondom ons nochtans rust, en hebben dezen roem: „Het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zijn, dat Zijne barmhartigheden geen einde hebben. Zij zijn allen morgen nieuw; Uwe trouw is groot". (Klaagl. 3 : 22 en 23.)
E e n e n v a s t e n g r o n d d e r h o p e heeft dan al het ellendige en arme volk, dat zijne verwachting van den Heere heeft. Die hoop beschaamt niet, omdat God de H e e r e is, en Z i jn "Woord w a a r a c h t i g . Intusschen is het menigmaal een hopen tegen alle hoop aan; want hierbij begeeft ons alle vertrouwen, steun en sterkte in het zichtbare. Men ervaart, dat men met zichzelven en alle vleesch bedrogen uitkomt.
Het „hopen op den Heere", het „Hem verwachten", een „stil verbeiden" van het heil des Heeren is dan niet een zeker „geloofskracht oefenen", waarbij men in den grond der zaak op z i j n g e l o o f s t e u n t ; neen, maar het is a l s e en a r m z o n d a a r , nooddruftig en hulpeloos in den nood zijner verlorenheid, in de h a n d des H e e r e n v a l l e n , aan Hem de gansche zaak der verlossing en zaligheid en van allerlei hulp en redding in handen geven. Het moge nu zijn: van buiten nood, van binnen benauwdheid, — de wateren van lijden en druk mogen tot aan de lippen komen, „nochtans", zegt de ziel, „kome ik om, zoo kome ik om!" maar naar den Heere heen, Hij is de Toevlucht der ellendigen, Hij is een Ontfermer over de goddeloozen, Ilij is de Behouder van het verlorene, een Helper in allen nood „Bij U, Heere! schuil ik".
Zoo is er een hopen op den Heere, een moed grijpen in Zijnen INaam, in Zjjne genade en waarheid, in Zijne gerechtigheid en sterkte, in Zijne barmhartigheid en trouw. In ons en alle schepsel is geen houvast; dan is alles reddeloos verloren, en wij zijn verloren. Maar, „de Heere is mijn deel, zegt mijne i ziel, d a a r o m zal ik op H e m hopen". H i j is mijne ver- I wachting, de Rots van mijn vertrouwen. In mijnen nacht van 1 zonde, nood en dood, ellende, angst en benauwdheid, verbeide lik H e m . Hij is mijn Licht, mijne Levenskracht, de Zon der (gerechtigheid, onder Wier vleugelen ik mij koesteren mag.
Dit hopen op den Heere gaat echter niet zonder strijd; het gaat gepaard met de hoogste aanvechtingen; hier leert God m e t H e m te w o r s t e l e n ; de H e e r e Z e l f w o r s t e l t met den zondaar, zoodat deze den Heere niet loslaten k a n ; anders zouden wij den strijd spoedig moede worden en opgeven. Maar Die hier vasthoudt, is de Heere. Hij houdt de hoop levendig en versterkt haar; Hij is het, Die door Zijn Geest en Woord Zijnen Naam ons voor oogen houdt en in het hart bewaart, — den Naam des Heeren Heeren, Die hemel en aarde gemaakt heeft, Die trouwe houdt in der eeuwigheid en niet laat varen de werken Zijner handen. Het is dan geen voorbijgaande, maar een b l i j v e n d e troost, van welken de Heilige Geest de ziel vergewist, zocdat zij getuigt: „De Heere is mijn deel, daarom zal ik op Hem hopen". Yast ligt deze troost in het Verbond der genade en trouwe Gods in Christus Jesus, zooals Zijn Woord luidt: „Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het Verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer". (Jes. 54 : 10.) Zijne werking echter, de vertroostende en zaligende kracht wordt niet voortdurend genoten of ervaren, maar deze openbaart zich bij eenen mensch in wegen van lijden en kruis, in diepten van ellende; dan weet de Heere psalmen te doen zingen in den nacht, — den nacht van zonde, zwakheid, jammer, angst en druk; en waar het met onze wijsheid en kracht geheel gedaan is, waar alle verwachting van hulp en heil in hetgeen gezien wordt in rook is opgegaan, juist däär, op de puinhoopen onzer sterkten en onzer heerlijkheid zingen wij des Heeren lof, van Zijne trouw en waarheid, van Zijne genade en almacht
„De Heere is mijn deel, zegt mijne ziel, daarom zal ik op Hem hopen", — ja ook voor d i t j a a r Hem verwachten. De toekomst is mij donker, maar in des Heeren hand ben ik veilig. En wat mij ook ontvalle, wat wissele en verandere, — Jesus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Nieuwjaarsbestrachting

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's