Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Georg Izraël en de Broederuniteit in Polen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Georg Izraël en de Broederuniteit in Polen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDSTUK II.

D E VERHUIZING DEE BROEDERS NAAR PRUISEN

. Daar de Broeders zich door geene martelingen tot verloochening van hun geloof lieten dwingen, vaardigde de stadhouder van Boliemen den 5de" Mei 1548 het nog strenger bevel uit, dat niet alleen alle Broederpredikanten in hechtenis moesten genomen worden, maar dat ook alle Picardiërs, die noch tot Rome, noch tot het Utraquisme wilden overgaan, binnen den tijd van 42 dagen het grondgebied des Koninklijks moesten verlaten. Wie na het verstrijken van dien termijn gevangengenomen werd, zou er zijn leven en zijn vermogen bij inschieten; wie echter binnen dien tijd alle gemeenschap met de Broederkerk afzwoer, die zou dezelfde rechten en vrijheden als de overige inwoners des Rijks genieten. Het meest hadden de Broeders in de districten Leitomischel, Brandeis, Chlumec, Bydzov en Turnau onder dit bevel te lijden. De Broeders verzochten , dat men hun ten minste eene verlenging van den verhuistermijn mocht toestaan, opdat zij hunne goederen zouden kunnen verkoopen, en orde op hunne zaken stellen, — maar alles tevergeefs! Dewijl zij dan geenen anderen uitweg zagen, maakten zij zich reisvaardig.
Heer Wilhelm Krinecky van Ronov, die reeds vroeger naar hertog Albrecht van Brandenburg gevlucht was, verhaalde den Hertog een en ander van het leven en de kerkinrichting der Broeders, alsook dat de Uniteit ter oorzake van het Evangelie van Christus thans juist in Bohemen wreedaardig vervolgd werd. Hertog Albrecht, die zelf een belijder van het zuivere Evangelie van Christus was, kreeg de Broederkerk lief, en verklaarde, dat Hij om Christus' wil bereid was, de Broeders in zijn land te ontvangen, en hun eene volkomene geloofsvrijheid toe te staan. Toen dit den senioren der Uniteit ter oore kwam zonden zij Joliann Jirk naar Koningsbergen tot hertog Albrecht met de vraag, of hij bereid was, de Broeders op te nemen. Als de Hertog het verzoek van de afgezanten der Broeders vernomen had, zeide hij hun, dat hij zich daartoe om Christus' wil verplicht achtte, en beval hij aan alle overheidspersonen van zijn Rijk, dat zij de vestiging der Broeders in zijn land op geenerlei wijze zouden bemoeilijken. Door dit Christelijke antwoord van den Hertog aangemoedigd, begaven de Broeders zich in drie afdeelingon uit Bohemen op weg. De eerste afdeeling ging uit Leitomischel, Bydzov en Chlum, 500 zielen met ongeveer 60 wagens, over Glatz, Opper-Silezië en Polen, onder leiding van de predikanten Matthias Orel, Urban Hermon, Johann Korytan en Matthias Paterculus. De tweede afdeeling, 300 zielen met ongeveer 50 wagens, vertrok uit Turnau en Brandeis aan de Elbe over liet Reuzengebergte en Neder- Siiezië rechtstreeks naar Pruisen, onder bescherming van den heer van Bieberstein en den heer van Krajek. Na ben vertrok de derde afdeeling uit Brandeis aan de Elbe langs denzelfden weg De geschiedenis heeft ons tot op den huidigen dag bewaard, wat dezen uitgewekenen op hunne reis wedervaren is. De eerste afdeeling vertrok uit Leitomischel den 15aen Juni 1548, en legde onder bescherming van gewapende ruiters den weg van Seuftenberg naar Reichenau af. Te Reichenau wilden de voerlieden niet verder rijden, daar zij bevreesd waren voor de roovers, die voornemens waren, de Boheemsche ballingen te overvallen, en in het gebergte op hen loerden. Toen kwamen er voerlieden uit Olmiitz, die van de markt te Praag terugkeerden, en bereid waren, de Broeders verder te brengen. Te Dobruschka komende, werden de Broeders door den stedelijken Raad liefderijk verwelkomd en onthaald; bovendien gaf men hun, tot meerdere veiligheid, 15 ruiters mede, terwijl 10 wapendragers vooruit gingen, om de roovers op eenen afstand te houden. Uit Reinerz kwam hun de Burgemeester met 360 gewapende mannen te gemoet, om hen over het gebergte te geleiden. Ook in deze stad werden zij onthaald, en men gaf hun opnieuw gewapenden mede, opdat die hen zouden beschermen tegen eene bende van 250 bergbewoners, die hen opwachtten; en opdat zij het gebergte, dat geene gebaande wegen had, gemakkelijker zouden kunnen overtrekken, gaven de magistraat van Reinerz en de heer Trëka hun ook nog •eene afdeeling met bijlen gewapende boeren mede, opdat die hun den weg zouden banen Te Glatz werden zij eveneens vriendelijk ontvangen; de commandant der stad geleidde hen met 16 ruiters plechtig tot buiten het stadsgebied, en de magistraat gaf hun 150 gewapende mannen ter bescherming mede. Toen de ballingen het gebergte overschreden hadden, zonden zij de Boheemsche soldaten terug, en trokken onder bescherming van den vorst van Brieg naar Breslau, waar zij met vreugdetranen ontvangen werden als verdrevenen, die om Christus' wil alles verlaten hadden. Den 25stm Juni 1598 trokken zij onder psalmgezang Posen, de hoofdstad van Groot- Polen, binnen; op den ganschen weg hadden zij prachtig weder, zoodat het hun was, alsof zij op vleugelen der arenden gedragen werden.
Slotvoogd te Posen was destijds graaf Andreas Gorka, een man, die de waarheid Gods liefhad, en om Christus' wil den bannelingen hartelijk genegen was, en hun toestond, zich in de voorsteden te vestigen. De Broeders begonnen te arbeiden, en daar hun leven met Gods Woord overeenstemde, kreeg de Poolsche adel hen om hunne vlijt, hunne bescheidenheid en vroomheid lief, zoodat de pdellieden hen op hunne goederen noodigden, en hun vele voorrechten verleenden. Yele Broeders vestigden zich o. a. op de goederen van graaf Gorka en van andere edellieden in de omstreken van Posen Ook de Duitsche Lutherschen in deze stad bereidden den Broeders eene vriendelijke ontvangst, dewijl Luther hunne belijdenis had goedgekeurd. Te Posen bleven zij twee maanden vertoeven; de hen vergezellende predikanten hielden aldaar op twee plaatsen des Zondags en in de week godsdienstoefeningen, waaraan ook vele burgers van Posen deel namen. Maar de vriendelijke ontvangst der Broeders in deze stad en hunne vrije godsdienstoefeningen, die door vele burgers op zoo hoogen prijs gesteld werden, wekten den haat van bisschop Izbinski, die zoo lang aanhield bij koning Sigismund August, tot deze een bevelschrift uitvaardigde, waarbij de Picardiërs uit Posen verbannen werden. In den zomer van het jaar 1548 werd er eene Broedersynode te Z'eravic in Moravië gehouden, alwaar besloten werd, dat senior Mach en Georg Izrael naar de uitgeweken Broeders in Pruisen zouden gaan Mach en Izrael bereikten Posen den 16i'i Augustus, juist toen de uitgewekenen met de verbanning uit Posen bedreigd werden, zoodat zij hen nu verder naar Pruisen konden geleiden. Den 24*,e" Augustus 1548 verlieten zij Posen, en juist toen ontvingen zij een schrijven van hertog Albrecht, die hen vriendelijk in zijn land noodigde. Op hunnen weg naar Pruisen hielden zij zich eenige weken te Thorn op, dat nog tot het Poolsche koninkrijk behoorde. Aldaar werd destijds de openbare godsdienstoefening wel nog volgens den Roomschen ritus gehouden, maar de begeerte naar het zuivere Evangelie was er onder de burgerij reeds zeer algemeen. De Broeders begonnen te Thorn openlijk hunne godsdienstoefeningen te houden; Izrael predikte volijverig het Woord Gods; vele burgers, die naar de waarheid verlangden, zoowel als de kooplieden uit Posen en de adel uit Cujavië, woonden, wanneer zij te Thorn ter markt gingen, de predikatiën der Broeders bij, en werden hoe langer zoo meer met hunne instellingen ingenomen; ook schaarden zich eenige Roomsche priesters aan hunne zijde, zoodat er zich in Thorn eene Broedergemeente vormde. De kapelaan van den bisschop van Krakau wilde Izrael niet als predikant erkennen, twistte met hem over Gods Woord, en wilde hem tot het Roomsche geloof overhalen; maar Izrael wederlegde en beschaamde hem dooide Schrift, en won daardoor nieuwe belijders der waarheid. Maar ook uit Thorn werden zij door de bemoeiingen van bisschop Izbinski na verloop van 18 weken verbannen. Zij lieten eenen predikant bij de daar gevestigde Gemeente achter, en trokken verder naar Koningsbergen, waar zij omstreeks Kerstmis van het jaar 1548 de overige Boheemsche uitgewekenen ontmoetten.
Hertog Albrecht van Brandenburg voerde in zijn land de Hervorming naar Luthersche wijze in, en beriep op Luthers aanbeveling tot hare meerdere bevestiging Paulus Speratus tot bisschop van Pomesanië. Speratus had vroeger in Moravië, vooral te Iglau, gepredikt, en kwam aldaar met de Broeders in aanraking; toen hij echter zag, dat de Broeders zich meer tot de Gereformeerde leer neigden, vatte hij wantrouwen jegens hen op, en maakte hen ook in Duitschland als Calvinisten verdacht. Als bisschop van Pomesanië ontving Speratus de uitgeweken Broeders wel vriendelijk, maar toch altijd met het bepaalde oogmerk, om hen langzamerhand geheel bij de Luthersche Kerk in te lijven. In Pruisen verkreeg al spoedig het exclusieve Lutheranisme de overhand, en ter bevordering daarvan werd in het jaar 1544 de universiteit te Koningsbergen gesticht. Hertog Albrecht wilde de Broeders zonder eenige voorwaarde in zijn land opnemen; maar de Luthersche theologen koesterden wantrouwen jegens hen, dewijl zij hen voor Calvinisten hielden; daarbij vertelden Utraquistische lasteraars den Hertog allerlei leugens, die in Bohemen aangaande de Broeders i verspreid werden, zoodat hij zelf met argwaan jegens hen vervuld werd, en zijne aanvankelijke genegenheid voor hen begon te verkoelen. De uitgeweken Broeders waren nu wel in het land van hertog Albrecht, maar alvorens hun veroorloofd werd er vaste woonplaatsen te kiezen, moesten zij zich op aandrang der Luthersche Godgeleerden aan een geloofsonderzoek onderwerpen. Senior Mach hield zich juist te Thorn op; daarom zond hij den 27'lc" December 1548 de predikanten Georg Izrael, Matthias Cvervenka, Johann Cverny, Urban Hermon, Matthias Yorel en anderen naar Koningsbergen, die vervolgens voor eene commissie van vijf Luthersche theologen geroepen werden, om rekenschap van hun geloof te geven, opdat men mocht weten, of zij rechtzinnig waren volgens de Luthersche geloofsbegrippen. De predikanten legden de Belijdenis der Broederkerk van het jaar 1535 over, die nu doorgelezen en met de Augsburgsche Confessie vergeleken werd. De Luthersche Godgeleerden erkenden de overeenstemming dier belijdenis met de Augustana, waren met de antwoorden der Broederpredikanten tevreden, en zeiden hun, dat eenigen hunner als predikanten, anderen als vicarissen of hulppredikers aangesteld konden worden, en dat zij ook den Pruisischen Lutherschen de Heilige Sacramenten bedienen mochten. De Broeders moesten zich den 13den Januari 1549 in de Luthersche Kerk laten opnemen, waarna hun veroorloofd werd zich in het land metterwoon te vestigen, en met hunne predikanten volgens hunne eigene kerkorde te leven. Als woonplaatsen werden hun aangewezen de steden Koningsbergen, Gilgenburg, Soldau, Neidenburg, Bolstein en Garusel. Eene nadere beslissing, door den Hertog te nemen, zou hun van regeeringswege later medegedeeld worden.
Naar deze beslissing behoefden de Broeders niet lang uit te zien. Reeds den 19de" Maart 1549 vaardigde de Hertog een bijzonder decreet uit, waarin hij op raad der bisschoppen Speratus en Polenz de vrijheid der Broeders zeer beperkte. Dit decreet begint aldus: „Daar de overgelegde Belijdenis der Bohemers met onze Augsburgsche Belijdenis overeenstemt, is het vóór alle dingen ons verlangen, dat zoowel onze alsook de Boheemsche predikanten volstrekt niets leeren, wat met de genoemde Belijdenis in strijd zou zijn. Indien dus iemand het bestaan mocht, om al zulke leerstellingen, als door de Augsburgsche Belijdenis verworpen worden, hetzij openlijk, hetzij in het geheim te verkondigen, zoo moet hij, ingeval hij niet herroept, als een ketter uitgeworpen en buiten onze Kerk gesloten worden". Yoorts werd bevolen, dat de Broederpredikanten zich met de Augsburgsche Belijdenis bekend moesten maken, dat de Boheemsche Gemeenten hunne eigene predikanten mochten kiezen, maar de Bisschop hen zou onderzoeken, ordenen en in hun ambt bevestigen, en dat zij ondergeschikt zouden zijn aan den Lutherschen predikant hunner woonplaats. Om kerkelijke verdeeldheid te voorkomen, werd bepaald, dat de BoheeniBche predikanten nergens anders prediken en de Sacramenten bedienen mochten dan in openbare kerkgebouwen. De bediening der Sacramenten en het onderwijs der jeugd in de huizen mocht slechts in tegenwoordigheid van den Lutherschen predikant en niet dan in bijzondere gevallen geschieden. De Broeders en hunne predikanten moesten van tijd tot tijd ook de Poolsch-Luthersche prediking gaan bijwonen, en evenzoo de Poolsche predikers de Boheemsche. Den Bohemers werden geene bijzondere ceremoniën toegestaan, wijl zij daaraan geene wezenlijke waarde hechtten; slechts des Zondags, en wel vóór de Luthersche prediking, mochten zij hunne predikatiën houden; de Boheemsche diakenen moesten naar L u - thersche wijze doopen in tegenwoordigheid van den plaatselijken predikant; was er geen Boheemsche predikant aanwezig,, dan mocht men met den Doop niet wachten, maar moest de Luthersche predikant dien bedienen. De beloften der Boheemsche doopgetuigen hadden geene wettelijke geldigheid. Het Heilig Avondmaal moest in de landstaal bediend worden; aan het Avondmaal moest de biecht voorafgaan; daarbij moest het. Luthersche biechtsformulier gebruikt worden, maar de woorden,, waarmee het Sacrament is ingesteld, moesten in de Duitsche, de Poolsche en de Boheemsche taal gelezen worden. De Luthersche predikant had het recht, zich te overtuigen, of do Bohemers in het stuk van het Heilig Avondmaal rechtgeloovig. waren. Voorts zou het Avondmaal herhaaldelijk bediend worden. De Bohemers moesten zeiven hunne eigene predikanten onderhouden, en bovendien het hunne bijdragen voor het inkomen van den Lutherschen predikant en kapelaan. De Boheemsche jongelingen, die zich aan het leeraarsambt wilden wijden, moesten de Latijnsche scholen in Pruisen bezoeken.
Uit dit alles bleek duidelijk, dat er voor de Broeders geen langdurig verblijf mogelijk zou zijn onder de strenge Lutheranen. — Senior Mach leidde de Gemeente te Gilgenburg, en Izrael was predikant te Marienwerder. Den eerste bleef de Hertog zijn leven lang genegen.
De Uniteit in Bohemen en Moravië stond met de Broeders in Pruisen en Polen in verbinding, en de senioren leidden ook de Gemeenten, welke zich in Polen en Pruisen gevormd hadden. Senior Mach reisde in het jaar 1549 naar Moravië, deed der Uniteit verslag omtrent de Broeders in Pruisen, en visiteerde de Broedergemeenten in Bohemen en Moravië. Toen hij in Pruisen teruggekeerd was, belastte hij zich weder met de leiding der aldaar gevestigde Gemeenten. Niet lang na Mach en Izrael begaf de predikant Johann Rokyta zich naar Polen, die ook niet weinig tot uitbreiding der Broederkerk in Polen bijdroeg. De tot de Uniteit behoorende jongelingen Johann von Benatek, Johann Laurentius en Martin Abdon werden naar de universiteit te Koningsbergen gezonden. De ten jare 1551 vergaderde Broedersynode beval de visitatie der Gemeenten in Pruisen, want de senioren hadden vernomen, dat de kerkelijke tucht verwaarloosd werd; vele predikanten wilden in het huwelijk treden, hetgeen de Uniteit ongaarne zag, daar hare predikanten tot dusverre ongehuwd gebleven waren; ook wilden vele gemeenteleden naar het vaderland terugkeeren. Tot visiteurs werden aangewezen: Johann Husita en Georg Cyklovsky. Dezen beviel de toestand der Pruisische Gemeenten volstrekt niet, want de voorwaarden, waarop de Broeders in Pruisen opgenomen werden, waren er op berekend, dat de Broeders mettertijd geheel in de Luthersche Kerk zouden opgaan. De visiteurs vermaanden de geloovigen, dat zij getrouw zouden blijven aan de inzettingen der Broeders, met de Luthersche predikanten zoo weinig mogelijk zouden omgaan, en het erfdeel der vaderen getrouwelijk bewaren zouden. De studeerende jongelingen werden uit Koningsbergen teruggeroepen, en aan Izrael werd opgedragen, zorgvuldig over de nu aan hem ter opvoeding toevertrouwde jongelingen te waken. (Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Georg Izraël en de Broederuniteit in Polen

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's