Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Filippensen 2 : 5—13 en 4 : 4—7- (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Filippensen 2 : 5—13 en 4 : 4—7- (Slot.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Apostel schrijft: „Verblijdt u in den H e e r e ! " Hij heeft hier niet eene blijdschap op het oog, die de mensch heeft voor zichzelven, wanneer hij alleen is, maar eene, die hij vooral moet hebben in het leven in gemeenschap met anderen. Verblijdt u in den Heere, in gemeenschap met Hem; verblijdt u over hetgeen Hij doet, verblijdt u, omdat Hij genadig is, omdat Hij lankmoedig is, omdat Hij zulk een Ontfermer is, omdat Hij de weg en de waarheid en het leven is, omdat Hij de opstanding is! Verblijdt u in den Heere! Bedenkt, wat gij zijt en wat gij verdiend hebt! wat dit gansche leven te beteekenen heeft! Dit „zich verblijden" is het volkomenste werk der ziel; ja, het zich verblijden te midden van droefenis, — denkt ze u niet weg, zij moet er zijn; lijden, smart en wonden, denkt ze u niet weg, zij zijn er; ook het aanklagende geweten, en wat er al in den mensch opkomt, zoodat hij het leven moede wordt, dat alles is er, en nu, te midden van dat alles: Verblijdt u in den Heere! Verblijdt u in den Ileere te allen tijd, gebeure, wat gebeure, er kome, wat er kome, het ga, zoo het ga! Ook de engelen prediken : Ziet, wij verkondigen u groote blijdschap, die al den volke wezen zal!
Panlus weet zeer goed, wat hij schrijft. Hij schrijft niet maar zoo wat zonder oogmerk, zoodat men er over heen zou kunnen huppelen; integendeel, hij schrijft dit opzettelijk; en daarom herhaalt hij het: „Wederom zeg i k : Verblijdt u!"
Ja, het is waar: geld en goed, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede, dood en leven, — alles is op aarde nu eens zoo, dan weêr anders; daar is droefheid en blijdschap, — maar alles is vergankelijk. Ligt gij in het graf, dan weent en lacht gij niet meer, dan is alles vergeten, blijdschap en smart. E é n e blijdschap echter is eeuwig, zij is het begin des hemelschen levens; het is de blijdschap in den Heero Jesus. Om die te smaken, moet men zonden hebben en moet ons barmhartigheid geschied zijn. — Bedenken wij het nogmaals: De Heere Jesus is Souverein; Hij geeft en neemt, wanneer Hij wil, en Zijn Naam staat ver boven alle dingen. Leven en sterven, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede, enz., dat alles beteekent niets, maar het gaat er om, hoe het in het hart er uitziet. Deze blijdschap wil de Geest in de Gemeente hebben; daarom schrijft de Apostel: „Verblijdt u in den Heere", namelijk in den Heere Jesus, omdat Zijn Naam Jesus i s ; omdat Hij hetgeen Hij gedaan heeft, voor u gedaan heeft en doet, en omdat dit eene eeuwige waardij heeft.
Daarmede wordt echter niet slechts eene blijdschap voor dezen of genen bedoeld, neen, de Heilige Geest wil veeleer, dat deze blijdschap eene algemeene zij. Want waartoe zijn wij hierbeneden ? immers om te verkondigen de deugden Desgenen, Die ons geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Daartoe zijn wij geroepen, dat wij Zijnen Naam zouden uitroepen en met trommelen voor Zijn Aangezicht gaan, cm te verkondigen de overwinning van den Heere Jesus, en den buit uit te deelen, zoodat daarvan iedereen, en de arme het meest, ontvangt.
De Apostel wil dus van ons, van de gansche Gemeente, dat de een in den omgang met den ander, ook met zijnen vijand, zich vriendelijk gedrage. Laat den duivel grijnzen en het voorhoofd fronsen, — voor een kind Gods past dat niet; bedenkt ook, dat, ofschoon de wereld vol duivelen is, nochtans de zon eiken dag over haar opgaat. Derhalve: „Verblijdt u in den Heere te allen tijd; wederom zeg ik: Verblijdt u." Daarom laat de Apostel er op volgen: U w e b e s c h e i d e n - h e i d — gij hebt die, zij is u gegeven, zoekt haar slechts; zoo gij den Geest van Christus hebt, dan hebt gij haar, maakt er dus gebruik van! — uwe bescheidenheid z i j a l l e n mens c h e n b e k e n d , d. w. z. hebt een teeder gemoed, weest vriendelijk, en bereid om iedereen te gemoet te komen, iedereen de steenen uit den weg te nemen, en uzelven te verloochenen; laten slechts deze gedachten u vervullen: Hoe deze ziel te verlossen! hoe mij te gedragen, opdat zij den indruk ontvange, dat God goed is? O gewis, waar men zich in den Heere verblijdt, daar wordt van deze bescheidenheid gebruik gemaakt tegenover allen, hoe verkeerd zij ook zijn. Het gaat er om, dat wij met onzen naaste wedijveren in vriendelijkheid en voorkomendheid. — Het kan gebeuren, dat onze levensdraad spoedig afgesneden wordt;« dat spoedig Hij komt, Die Zijne wan in de hand draagt, om Zijnen dorschvloer te zuiveien en alles wat goed is te behouden, maar alles wat verkeerd is weg te doen. — Derhalve, de H e e r e is n a b i j , — waarmede? met Zijne hulp. Duurt het ook lang, het kan toch niet lang duren; Hij hoort het gebed, Hij liet uwe ellende, Hij telt uwe tranen, — o denkt er aan, de Heere is nabij met Zijne hulp. Laat Hij ze wat lang uitblijven, bijten wij daarom niet als een hond op den stok of den steen, maar verblijden wij ons in den Heere. — Waar meu zichzelven zoekt te handhaven, daar stelt men kwaad tegenover kwaad. Het gaat er echter om, dat de genade heersche, dat de genade verheerlijkt worde, dat zij als een stroom over de dorstigen kome, dat de rijkdom der ontferming kome over betgeen ledig en niets is, over hetgeen niets heeft, en toch gaarne verlost zou willen zijn. Derhalve, de Heere is nabij al degenen, die Hem aanroepen, die Hem aanroepen van ganscher haite, Hij telt hunne tranen, Hij hoort hun gebed, en zal niet dulden, dat de aangevochtene lang aangevochten blijve, maar geeft een nieuw lied in den mond, zoo men slechts zichzelven verloochent, alles in Gods handen stelt, en niets anders weet dan dit: Ik ben een arme zondaar, maar mij is barmhartigheid geschied; komt dan nu, gij broeder en zuster, en eet mede!
Daarom behooren wij in g e e n d i n g b e z o r g d te zijn, m a a r — schrijft de Apostel verder, — l a a t u w e b e g e e r - t e n in a l l e s , d o o r b i d d e n en s m e e k e n , m e t d a n k - z e g g i n g b e k e n d w o r d e n bij God. Weest in uwen handel en wandel met den naaste niet bezorgd. Gaat het u er om, dat gij uwen naaste moogt gewinnen, dat de ziel uws naasten verlcst zij, naar het gevoelen, dat in Christus was, — geeft den moed slechts niet op, weest in geen ding bezorgd! De gevangenbewaarders, die Paulus bewaakten, waren zeker niet \riendelijk, maar wij mogen het ook voor zeker houden, dat de Apostel het wel gevoeld heeft, hoe de Heere nabij is, toen hij in den nacht den Ilcere eenen Psalm zong, en de deuren opensprongen, en de stokbewaarder de oei binnensnelde, en op eens ontwapend voor hem stond. Ziehier het machtigste wapen, hetwelk de onwilligste zondaar niet kan wederstaan. Waar men zich verblijdt in den Heere, daar is als vrucht dezer blijdschap bescheidenheid, daar is een wachten op den Heere, daar behoeft men zich niet te wreken, maar kan alles in Zijne handen overgeven, en Hij komt, men behoeft in geen ding bezorgd te zijn. Nu is men evenwel toch bang; daarom staat er: „Laat uwe begeerten in alles", — niets ia hier buitengesloten, — laat uwe begeerten in alles, „door bidden en smeeken, met dankzegging bekend worden bij God". „Uwe begeerten", d. i. alles, wat gij gaarne zoudt hebben, ook in den omgang met de uwen, met uwen naaste, met uwen buurman, alles, wat gij gaarne zoudt hebben. Klaagt hier toch niet over vijandschap en verkeerdheid, dat gaat u niets aan; gij hebt reden, om u te verblyden, zoo gij zonde hebt, dat gij door het bloed van ChTistus rein zijt geworden, dat u barmhartigheid geschied is; en wat voor pakken deze of gene ook op zijn hart liebbe, hij late alles bekend worden bij God, hij make het Hem bekend door bidden en smeeken, en niet alleen door bidden en aanhoudend bidden, maar ook met dankzegging, alzoo, dat hij God love en prijze, dat Hij zulk een God is, Die zulke beloften gegeven heeft; voorts van Hem begeerende, dat Hij toch moge komen en alles zoo zetten en richten, gelijk het behoort, opdat ook wij alzoo gaan en staan, gelijk het ons betaamt, en met beide schouders dragen, wat wij te dragen hebben.
Op de vermaning laat de Apostel daarom eene belofte volgen, welke aldus luidt: En de v r e d e G o d s , die a l l e vers t a n d te b o v e n g a a t , zal u w e h a r t e n en u w e zinn e n b e w a r e n in C h r i s t u s J e s u s . De blijdschap is eene vrucht des Qeestes, en waar blijdschap is, daar is vrede. Ach, de arme mensch! er komt over hem droefenis, lijden, nood en tegenspoed, het houdt niet op; doch één ding strekt hem tot troost: het bloed van Jesus Christus, Zijne genade, de toevlucht tot Hem in het vertrouwen, dat Hij de Heere is, Die met Zijn bloed mij vrijgekocht heeft van de zonde en uit alle geweld des duivels, — dat is een onbeweeglijke grond der blijdschap, ook te midden van droefenis en smart, hoe ook de wonde bloedt; want daar twist men niet meer met God, al zou men ook willen twisten; daar ligt men niet meer met den naaste overhoop, al blijkt ook het vleesch daartoe geneigd te zijn, — maar daar komt vrede. Als wij Gode alles zeggen en klagen, als wij van Hem met aanhoudend bidden afsmeeken, wat wij van noode hebben, opdat wij in den weg der gerechtigheid wandelen met de onzen en onze naasten, dan blaast de God van allen vrede den vrede in ons hart, en deze vrede bewaart ons in Christus Jesus. God schept eerst vrede in het binnenste, en dan komt ook vrede op aarde, vrede met den naaste. Worde door ons slechts allereerst gevraagd naar de eere Gods; dan komt de vrede op aarde ook. God heeft het Verbond des vredes gemaakt, en richt dit Verbond op met allen, die in Christus Jesus zijn. — Wij kunnen onze zinnen en gedachten niet bewaren; steeds komt de duivel er tusschen met ons „ik"; maar waar de vrede Gods komt, daar heeft men genoeg aan Zijne genade. Men is niets dan stof, aarde en asch, en is toch als een, die vrede gevonden heeft in Gods oogen. Daar mogen nu alle duivelen ons hart bestormen, deze vrede is sterk genoeg, om te bewaren het hart en de zinnen, de gedachten en de daden, — om ze te bewaren, waarin? in de wet? zóó, dat er geen vlekje of smetje op aan te wijzen is, en dat er enkel volmaaktheid gezien wordt? Neen, om ze te bewaren in den Profeet, Die daar staat als de Eenige, om ons den verborgen Raad Gods tot onze zaligheid volkomenlijk te openbaren; in den Hoogepriester, den Eenige, Die komt met het alleen volkomene offer; in den Koning, Die een Koning der gerechtigheid en des vredes is; in Hem, Wiens Naam J e s us is, omdat alleen Hij Zijn volk zalig maakt van hunne zonden ! 16/23 Januari 1859. H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Betrachting over Filippensen 2 : 5—13 en 4 : 4—7- (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's