Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekeningen op Deuteronomium 26 :1—11.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekeningen op Deuteronomium 26 :1—11.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Yers 1. W a n n e e r gij z u l t g e k o m e n z i j n in h et l a n d . Gij zult er derhalve inkomen, anders zoudt gij niet in deze woestijn zijn. Deze woestijn is de weg naar het land. Zoo zijt gij dan op den weg. God zegt u het land toe, en weet reeds zeker, dat gij er in komen zult. Het land is het land der ruste; het is eene afschaduwing van het Koninkrijk, den hemel, van het zijn in al de gelukzaligheden, die Christus verworven, en God door Hem voor Zijn volk geschapen heeft. Wij zijn in het land gekomen, zoodra wij tot het geloof gekomen zijn. Voorts beeldt het land ons, die gelooven, den hemel af, het eeuwig volkomen genieten aller zaligheid. Hierbij behooren de volgende Schriftuurplaatsen: Hebr. 4 : 1 1 : „Laat ons dan ons benaarstigen, om in die rust in te gaan, opdat niet iemand in hetzelfde voorbeeld der ongeloovigheid valle"; Ef. 2 : 5 en 6 : „Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft Hij ons levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden); en heeft ons mede opgewekt en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jesus"; 1 Cor. 1 : 7 : „Alzoo dat het u aan geene gave ontbreekt, verwachtende de openbaring onzes Heeren Jesus Christus"; Col. 2 : 10: „En gij zijt in Hem volmaakt, Die het Hoofd is van alle overheid en macht"; Openb. 2 1 : 1—3: „En ik zag eenen nieuwen hemel en eene nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer. En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jerusalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als eene bruid, die voor haren man versierd is. En ik hoorde eene groote stem uit den hemel, zeggende: Ziet, de tabernakel Gods is bij de menschen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn"; Hebr. 11: 14—16: „Want Die zulke dingen zeggen, betoonen klaarlijk, dat zij een vaderland zoeken. En indien zij aan dat vaderland gedacht hadden, van hetwelk zij uitgegaan waren, zij zouden tijd gehad hebben, om weder te keeren; maar nu zijn zij begeerig naar een beter (vaderland), 'dat is naar het hemelsche. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun eene stad bereid".
D a t u, — ofschoon gij het niet waardig zijt. U, — niet aan anderen, maar u Heidelbergsche Catechismus Vraag 21: „Dat niet alleen aan anderen, maar ook aan mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid geschonken zij, uit loutere genade".
De H e e r e , de getrouwe Verbondsgod. Gisteren en heden- Dezelfde en tot in eeuwigheid.
Uw God, — Hebr. 11 : 16: „Daarom schaamt Zich God liunner niet, om hun God genaamd te worden, enz '. Vergelijk Hos. 2 : 22: „En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama (die niet ontfermd was); en Ik zal zeggen tot Lo-Ammi (die niet Mijn volk was): Gij zijt Mijn volk; en dat zal zeggen: O, mijn God".
T e n erve, — Ps. 09 : 37: „En het zaad Zijner knechten zal haar beërven; en de liefhebbers Zijns Naams zullen daarin wonen"; Eom. 8 : 17: „En indien wij kinderen zijn, zoo zijn •wij ook erfgenamen, erfgenamen van God en medeërfgenamen van Christus, zoo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden". Ik, die een knecht des duivels was, ben nu Uw kind en erfgenaam.
G e v e n zal. Het is alles vrije goedheid. Gods barmhartigheid is het, te geven. Zijn ganselie wezen is het, te schenken, den armen goedertieren te zijn. Gal. 3 : 18: „Want indien de erfenis uit de wet is, zoo is zij niet meer uit de beloftenis; maar God heeft ze Abraham door de beloftenis genadiglijk gegeven." Zie ook Vers 29: „Indien gij van Christus zijt, zoo zijt gij dan Abrahams zaad, en naa de beloftenis erfgenamen."
Naardien de zaligheid ons als erfenis uit vrije genade geschonken wordt, zoo kan en zal het ons niet uit het land der belofte houden, dat wij op geene eigene goede werken kunnen wijzen, en door de woestijn met stof bedekt en door de zon verbrand zijn.
E n g i j dat e r f e l i j k b e z i t t e n z u l t . Wij hebben het slechts in bezit te nemen. Gods verschrikking is over de vijanden gekomen.
E n d a a r i n wonen z u l t , — dat belooft rust en veiligheid. Zach. 3: 10: „Te dien dage, spreekt de Heere der heirscharen, zult gijlieden een iegelijk zijnen naaste noodigen tot onder den wijnstok en tot onder den vijgeboom".
Vers 2. Zoo z u l t g i j nemen. Want het zal daar zijn, ja het is daar. Joh. 1:16: „En uit Zijne volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade". Openb. 22 : 17: „En de Geest en do bruid zeggen: Kom! En die het hoort, zegge: Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet".
V a n de e e r s t e l i n g e n van a l l e v r u c h t . De Heere JesuB heeft het Paradrijs weder verworven. Het Koninkrijk der hemelen is een hof vol van de edelste vruchten; alle, allerlei vruchten. Joh. 15: 16: „Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik htb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uwe vrucht blijve; opdat zoo wat gij van den Vader begeeren zult in Mijnen Naam, Hij u dat geve". 1 Cor. 12: 4—11: „En er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; en er is verscheidenheid der bedieningen, en het is dezelfde Heere; en er is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God, Die alles in allen werkt. Maar aan eenen iegelijk wordt de openbaring des Geestes gegeven tot hetgeen oorbaar is. Want dezen wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en aan eenen ander het woord der kennis, door denzelfden Geest; en aan eenen ander het geloof, door denzelfden Geest; en aan eenen ander de gaven der gezondmakingen, door denzelfden Geest; en aan eenen ander de werkingen der krachten; en aan eenen ander profetie; en aan eenen ander onderscheidingen der geesten; en aan eenen ander menigerlei talen; en aan eenen ander uitlegging der talen. Doch deze dingen alle werkt één en dezelfde Geest, deelende aan eenen iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil". — Ef. 4: 7 en 8: „Maar aan elkeen van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus. Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangengenomen, en heeft den menschen gaven gegeven". — Filipp. 1 : 1 1 : „Vervuld met vruchten der gerechtigheid, die door Jesus Christus 1 zijn, tot heerlijkheid en prijs van God". — Gal. 5 : 2 2 : „Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid". — 2 Petr. 1 : 3 — 8 : „Gelijk ons Zijne Goddelijke kracht alles, wat tot het leven en de Godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen, Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd; door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve der Goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, nadat gij ontvloden zijt het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid. En gij tot hetzelve ook alle naarstigheid toebrengende, voegt bij uw geloof deugd, en bij de deugd kennis, en bij de kennis matigheid, en bij de matigheid lijdzaamheid, en bij de lijdzaamheid Godzaligheid, en bij de Godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde liefde jegens allen. Want zoo deze dingen bij u zijn, en in u overvloedig zijn, zij zullen u niet ledig noch onvruchtbaar laten in de kennis van onzen Heere Jesus Christus". — Jos. 5: 11: „En zij aten van het overjarige koren des lands, des anderen daags van het pascha, ongezuurde brooden en verzengde aren, even op dienzelven dag. — Ps, 92 : 13—15: „De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, hij zal wassen als een cederboom op Libanon. Die in het huis des Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods. In den grijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dragen; zij zullen vet en groen zijn."
Het komen in het land, het ten erve ontvangen, het erfelijk bezit er van, het zeker wonen daarin, het vrijelijk nemen, de vruchten, en wel alle, — het is alles toegezegd, het is alles door God toebereid.
Des l a n d s . Denk hierbij aan Luk. 8 : 8 : „En het andere viel op de goede aarde".
D i e g i j o p b r e n g e n z u l t van uw land. Jes. 45: 8: „Druipt, gij hemelen 1 van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse, en gerechtigheid te zamen uitspruite: Ik, de Heere, heb ze geschapen." Hoofdstuk 49 : 20 en 21: „Nog zullen de kinderen, waarvan gij beroofd waart, zeggen voor uwe ooren : De plaats is mij te nauw, wijk van mij, dat ik wonen moge. En gij zult zeggen in uw hart: Wie heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was inde gevangenis gegaan, en weggeweken; wie heeft mij dan dezen opgevoed? Ziet, ik was alleen overig gelaten, waar waren dezen ? Hoofdstuk 65 : 23 : „Zij zullen niet tevergeefs arbeiden, noch baren ter verstoring; want zij zijn het zaad der gezegenden des Heeren, en hunne nakomelingen met hen." — Gen. 1 : 12: „En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijnen aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijnen aard. En God zag, dat het goed was." — Ps. 24 : 1 en 2 : „De aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid, de wereld, en die daarin wonen, want Hij hoeft ze gegrond op de zeeën, en heeft ze gevestigd op de rivieren."
Dat de I I e e r e , uw God, u g e e f t . Hier wordt herhaald, wat wij in het eerste Yers lezen. De Heere, uw God, geeft het u. Hij zal het gewisselijk doen. Hij doet het, j a Hij alleen Hij geeft eene vruchtbare aarde. Ef. 2 : 10: „Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jesus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen." — En het zullen geene onbekende, vreemde vruchten zijn. Gal. 1 : 7 en 8 : „Daar er geen ander is; maar er zijn sommigen, die u ontroeren, en het Evangelie van Christus willen verkeeren. Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel u een evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt." 1 Cor. 1 : 2 3 : „Doch wij prediken Christus, den Gekruisigde, den Joden wel eene ergernis, en den Grieken eene dwaasheid."
E n z u l t ze in e e n e n k o r f l e g g e n . De korf is het dankbare hart.
En g i j z u l t h e e n g a a n t o t de p l a a t s , — waar de Gemeente Gods samenkomt.
D i e de H e e r e , uw God, v e r k o r e n zal h e b b e n . — Het hangt van Zijne vrije verkiezing af, waar het Woord gepredikt zal worden, en waar niet.
Om Z i j n e n N a a m a l d a a r te d o e n w o n e n . Zijn Naam is de samenvatting van al Zijne macht, van alle Zijne deugden en volmaaktheden. Die plaats, waar Zijn Naam niet woont, heeft Hij niet verkoren. „Wonen", — blijven, ruste^ werken.
Yers 3. En g i j z u l t k o m e n tot d e n p r i e s t e r , — d. i. tot den Hoogepriester Jesus Christus, en het ook aan Zijne gezanten zeggen.
D e w e l k e in d i e d a g e n z i j n z a l , — eene belofte, dat het predikambt wel blijven zal.
E n t o t h e m z e g g e n : — met den mond belijdt men ter zaligheid. Hier begint het stuk der dankbaarheid, hoe ik God voor zulk eene verlossing zal dankbaar zijn.
I k v e r k l a a r — tegen zonde, dood en duivel in. Ik laat mij den mond niet snoeren. Ps. 40 : 10 en 11: „Ik boodschap de gerechtigheid in de groote Gemeente; zie, mijne lippen bedwing ik niet; Heere, Gij weet het. Uwe gerechtigheid bedek ik niet in het midden Mijns harten; Uwe waarheid en Uw heil spreek ik uit; Uwe weldadigheid en Uwe trouw verheel ik niet in de groote Gemeente". — Waarom zullen wij het ook niet belijden, wat onze oogen gezien en onze handen getast hebben van het Woord des levens? Het leven is immers verschenen ? Of is Christus niet overeenkomstig de beloftenis in het vleesch gekomen? heeft Hij niet getuigd: „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, Die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" ? (Joh. 3:16.) Is Hij niet gekruisigd en gestorven voor onze zonden, naar de Schriften? Is Hij niet begraven en opgestaan, naar de Schriften? Heeft Hij Zich niet ter Rechterhand Gods gezet, om Zijn gansche lichaam, d. i. Zijne Gemeente, te vervullen? En is Hij niet bij ons al de dagen? Is Hem niet alle macht gegeven in den hemel en op de aarde?
De belijdenis van den mond verlicht en verwarmt het hart, en wekt blijmoedigheid des geloofs. Ik, i k verklaar, ofschoon vanwege mijne zonden het licht mijner oogen niet bij mij is. H e d e n . 2 Cor. 6 : 1 en 2: „En wij, als medearbeiders, bidden u ook, dat gij de genade Gods niet tevergeefs moogt ontvangen hebben; want Hij zegt: In den aangenamen tijd heb Ik u verhoord, en in den dag der zaligheid heb Ik u geholpen. Ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dag der zaligheid". — Jes. 4 9 : 8 : „Alzoo zegt de Heere: In den tijd des welbehagens heb Ik u verhoord, en ten dage des heils heb Ik u geholpen; en Ik zal u bewaren, en Ik zal u geven tot een verbond des volks, om het aardrijk op te : richten, om de verwoeste erfenissen te doen beërven".
Y o o r d e n H e e r e , u w e n G o d , — Joh. 2 0 : 1 7 : „Jesus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijnen Yader. Maar ga heen tot Mijne broederen, en zeg tot hen: Ik vaar op tot Mijnen Vader en uwen Vader, tot Mijnen God en Uwen God". — „Uwen God", Die u gezonden en in het ambt gezet heeft om Gods Naam, Zijne trouw en waarheid te roemen voor de groote Gemeente, om derhalve uit datgene, wat ik u verklaar, aanleiding te nemen, om anderen daarmede te troosten en op te richten, dat immers God trouwe houdt tot in eeuwigheid en niet laat varen de werken Zijner handen.
D a t ik g e k o m e n b e n in h e t l a n d . — Ik ben gekomen. Hebr. 1 0 : 1 0 : „In welken wil wij geheiligd zijn dooide offerande des lichaams van Jesus Christus, eenmaal geschied." Hoofdstuk 9 : 24: „Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk een tegenbeeld is van het ware, maar in den hemel zeiven, om nu te verschijnen voor het Aangezicht Gods voor ons." Hoofdstuk 1 0 : 1 7: „En hunne zonden en hunne ongerechtigheden zal Ik geenszins meer gedenken". Hoofdstuk 4 : 3 : „Want wij, die geloofd hebben, gaan in de rust, gelijk Hij gezegd heeft: Zoo heb Ik dan gezworen in Mijnen toorn: Indien zij zullen ingaan in Mijne rust! hoewel Zijne werken van de grondlegging der wereld af al volbracht waren", en Vers 14—16: „Dewijl wij dan eenen grooten Hoogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jesus, den Zoon van God, zoo laat ons deze belijdenis vasthouden. Want wij hebben geenen hoogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, verzocht is geweest, doch zonder zonde. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd".
H e t w e l k de H e e r e onzen v a d e r e n g e z w o r en h e e f t . Hebr. 6 : 1 7 en 18: „Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijnen Raad, met eenen eed daartusschen is gekomen; opdat wij, door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is, dat God liege, eene sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop vast te houden"
Ons te z u l l e n g e v e n Ps. 2 2 : 3 1 en 32: „Het zaad zal Hem dienen; het zal den Heere aangeschreven worden tot in geslachten. Zij zullen aankomen, en Zijne gerechtigheid verkondigen den volke, dat geboren wordt, omdat Hij het gedaan heeft". — Ps. 45 : 1 8 : „Ik zal Uws Naams doen gedenken van elk geslacht tot geslacht; daarom zullen U de volken loven eeuwiglijk en altoos". — Ps. 69 : 37 : „En het zaad Zijner knechten zal haar beërven; en de liefhebbers Zijns Naams zullen daarin wonen. — Ps. 102 : 29 : „De kinderen Uwer knechten zullen wonen, en hun zaad zal voor Uw Aangezicht bevestigd worden". — Ps. 89 : 2 en 3: „Ik zal de goedertierenheden des Heereu eeuwiglijk zingen: ik zal Uwe waarheid met mijnen mond bekend maken, van geslacht tot geslacht. Want ik heb gezegd: Uwe goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden; in de hemelen zelve hebt Gij Uwe waarheid bevestigd". — Ja Heere, ik beken het voor Uw Aangezicht, dat Gij Uwe waarheid bevestigd hebt in de hemelen! (Wordt vervolgd).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Aanteekeningen op Deuteronomium 26 :1—11.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's