Iets over de zoogenaamde „Bevestiging van Lidmaten".
Nu wij weêr spoedig den tijd te gemoet gaan, dat er belijdenis des geloofs afgelegd, en „ b e v e s t i g d " wordt, wenschen wij eenige bedenkingen te berde te brengen, die telkens bij ons opkomen, en die wij gaarne óf besproken óf, indien onjuist, weerlegd zouden willen zien. Wij hebben namelijk bezwaar tegen dat zoogenaamde b e v e s t i g e n , want wij vragen ons af: „Wie of wat moet er dan b e v e s t i g d worden".
De jonge menschen, die belijdenis des geloofs afleggen, z i j n reeds leden der Gemeente; zij z i j n als zoodanig g e d o o p t; door hunnen Doop zijn zij in de Gemeente opgenomen ; — zij w o r d e n dus geene leden der Gemeente, als zij b e l i j d e n is doen; neen, zij z i j n het reeds. Maar zij doen belijdenis des geloofs, om daardoor te bewijzen, dat zij behoorlijk onderricht ontvingen in het Woord Gods en dat zij alzoo de noodige kennis, het noodige besef van de waarheid des Evangelies hebben, om nu o o k t o t h e t H e i l i g A v o n d m a a l des H e e r e n t o e g e l a t e n te k u n n e n w o r d e n.
Dit afleggen van belijdenis des geloofs behoorde eigenlijk in eene openbare godsdienstoefening te geschieden, opdat de Gemeente zelve zou vernemen, of het godsdienstonderwijs met vrucht wordt gegeven. Daardoor zou bjj de jongelieden én bij de Gemeente in het algemeen de belangstelling in dat onderwijs worden bevorderd, iets, wat in onzen tijd van toenemende onverschilligheid omtrent de onderwijzing in het Woord Gods wel zeer noodig mag geacht worden.
Maar n u geschiedt het anders.
Yan het b e l i j d e n i s a f l e g g e n zelf verneemt de Gemeente in haar geheel weinig of niets ; daarentegen wordt eene godsdienstoefening gehouden voor de zoogenaamde b e v e s t i g i n g. Maar wij vragen: „Wie of wat moet bevestigd worden ?" Wij lezen wel in Ps. 87 : 5, dat de A l l e r h o o g s t e Zelf allerlei menschen, die Hij in Zijne „s t a d " , in Zijne G e m e e n t e , deed geboren worden, zal b e v e s t i g e n . Dat doet Hij door Zijn W o o r d en Zijnen G e e s t . Maar dat vermag geen schepsel ter wereld, óók de Paus te Rome niet, al denkt hij het ook, zoodat in de Roomsche Kerk dan ook van die zoogenaamde „bevestiging" een s a c r a m e n t is gemaakt. Dat was geheel in overeenstemming met den geest der Roomsche dwaalleer, maar in strijd met den geest des E v a n g e l i e s , in strijd met den godsdienst in g e e s t en in w a a r h e i d.
En hoe meer Rome's geest in de Protestantsche Kerken doordringt, des te meer nadruk zal er gelegd worden op deze zoogenaamde „bevestiging", des te minder gewicht worden gehecht aan eene grondige onderwijzing in Gods Woord, waarop alle b e l i j d e n i s des g e l o o f s berust. Wil men w a r e bevestiging van de leden der Gemeente, welnu, die is alléén gelegen in de macht des W o o r d s, én des G e e s t e s , Die Zich met dat Woord paart. Die door dat Woord werkt..
Brengt men nu hiertegen in dat de bedoeling met de zoogenaamde b e v e s t i g i n g is, dat de jonge mensch, die belijdenis des geloofs aflegde, nu b e v e s t i g t , dat hij het met zijne belijdenis eens is, of dat hij l i d is der Gemeente, of dat hij nu de „goede keuze" doet, enz., zoo moeten wij ten eerste doen opmerken, dat bij de bevestiging veel meer de betreffende p r e d i k a n t e n dan wel de j o n g e m e n s c h e n als werkzaam op den voorgrond treden. De predikant wordt zelfs „bevestiger" genoemd, terwijl de jonge menschen in de oogen van verreweg de meesten de bevestiging o n d e r g a a n ; de algemeene beschouwing is deze, dat nu de predikant de zoogenaamde (nieuwe?) leden b e v e s t i g t of v a s t m a a k t . Al zouden wij echter in de zoogenaamde bevestiging van de jongelieden der Gemeente eene daad van h u n n e zijde moeten zien, dan vragen wij: „Hoe kan nu iemand b e v e s t i g e n , dat hij lidmaat is der Gemeente, terwijl hij reeds door den D o o p op afdoende, geheel éénige wijze in de Gemeente was opgenomen ? En w a a r o m moeten nu de jonge menschen nog eens bev e s t i g e n , dat zij m e e n e n , wat zij reeds bij het afleggen van de belijdenis des geloofs b e t u i g d en v e r z e k e rd hebben?" Zóó kan men aan den gang blijven met het b e v e s - t i g e n en al weer b e v e s t i g e n . En zoekt men in de zoogenaamde b e v e s t i g i n g de verklaring omtrent eene zoogenaamde „goede keuze", waarbij dan die „bevestiging" als de- „ b e s l i s s e n d e u r e " wordt voorgesteld, och! dan vergeet men ten eenenmale hoe menigeen daardoor verleid werd, om v e r - k l a r i n g e n of b e l o f t e n te doen, die men toch niet nakwam, en ook niet nakomen kon.
Neen, men bestede alle zorg aan het onderwijs, dat uit God» Woord aan de jongelieden en kinderen der Gemeente wordt gegeven, men biede weerstand aan den geest onzes tijds, die onze kinderen zoo spoedig mogelijk aan dat onderwijs wil onttrekken, vóórdat nog de noodige ontwikkeling der geestvermogens aauwezig is, om het geleerde en gehoorde te verwerken; men zie in het godsdienstonderwijs eene zaak van het grootste gewicht voor de toekomst der Gemeente, gelijk het waarlijk i s. En verder zal het ons zeer welkom wezen, als de kwestie der b e v e s t i g i n g meer algemeen wordt o v e r d a c h t en besproken, en als, waar men tot het inzicht komt, dat de tegenwoordige gewoonte of regeling niet is in den geest der Heilige Schrift, on zekerkelijkereglementen dienovereenkomstigwordengewijzigd. O. E.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 5 maart 1893
Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 5 maart 1893
Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's