De derde dag, dag der opstanding

Gen 1. De wateren worden door Gods Woord op den derden dag van onder den hemel in ééne plaats vergaderd; het droge wordt gezien, en heet aarde; zoo rijst de aarde op van uit de wateren en brengt voort grasscheutjes, kruid, zaad zaaiend naar zijnen aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was.
De Mensch Christus Jesu3 komt op uit de wateren des doods, en in Hem is alle vrucht gevonden. Hos. 14. Hij is ons een vruchtdragend geboomte, een kruid, dat zaad zaait, Z'ioals zijn aard is. — De kracht Zijner opstanding is na zijn lijden en dood in Hem; Hij zal zaad zien en de dagen verlengen. Jes. 58.
En de uitverkorene mensch (aarde op zichzelven, gelijk God gezegd heeft), staat met Christus op uit de wateren der hel en des doods, en zoo heet het van den uit God geborene: Z i j n z a a d is i n h e m . Overal in de Schrift worden de geloovigen bij uitschietend gras, vruchtbaar geboomte en zaad zaaiend kruid vergeleken. Van waar namen de Profeten die vergelijkingen ?
Gen. 22 : 4 : „Aan den derden dag, toen hief Abraham zijne oogen op en zag die plaats (Moria) van verre." Bange drie dagen! aan dezen derden dag kreeg hij zijnen zoon bij gelijkenis ook weder uit de dooden. (Hebr. 11 : 19.)
Gen. 31 : 22: „En ten derden dage werd aan Laban geboodschapt, dat Jakob gevloden was.'' En ten derden dage vernam de hel. dat zij alles verloren had, de dood kon Jesus niet houden.
Gen. 34 De derde dag was de dag der smarten voor de Sichemieten, der smarten van de besnijdenis, ondergaan uit wereldsche inzichten en met verraderlijke oogmerken, en de dag, dat zij gedood werden. Ziet eens, of de dag der opstanding Christi met al Zijn volk niet de dag der smarten en des doods is, vanwege de wereld, die geheel in het booze ligt, vanwege alle slechts uitwendig in het vleesch besnedenen.
Gen. 40 : 20—22 : „En het geschiedde op den derden dag, dat Farao den overste der schenkers deed wederkeeren tot zijn schenkambt, maar den overste der bakkers hing hij op." Gen 42 : 17 en 18: „En hij zette hen te zamen drie dagen in bewaring; en ten derden dage zeide Jozef tot hen: Doet dit, zoo zult gij leven, ik vrees God."
Ex. 19: 11 en 17 : „Op den derden dag zal de Heere voor de oogen van al het volk afkomen op den berg Sinaï. En Mozes leidde het volk uit het leger, Gode te gemoet".
Lev. 7 : 17 : „Wat nog van het vleesch des slachtoffers overgebleven is, zal op den derden dag met vuur verbrand worden." Lees verder Vers 18 en Hoofdstuk 19: 5 — 8. Hum. 19: 12: „Op den derden dag zal hij zich daarmede ontzondigen, zoo zal hij op den zevenden dag rein zijn", enz..
1 Sam 30: 1: „Als David en zijne mannen den derden dag te Ziklag kwamen."
2 Kron. 10: 12: „Zoo kwam Jerobeam en al het volk tot Rehabeam op den derden dag". (Val, waarbij Gods Woord opkwam).
Ezra 6 : 15: „En dit huis werd volbracht op den derden dag.'
Ex 3: 18: „Zoo laat ons nu toch gaan den weg van drie dagen in de woestijn."
Ex. 10: 22: „Er werd eene dikke duisternis in het gansehe Egypteland, drie dagen; er stond ook niemand op van zijne plaats in drie dagen."
Ex. 15: 22: „En zij gingen drie dagen in de woestijn, en vonden geen water."
Nura. 10 : 33 en 35: „Zoo togen zij drie dagreizen van den berg des Heeren; en de Ark des Verbonds des Heeren reisde voor hun aangezicht drie dagreizen."
Jos. 1 : 1 1 : „Binnen nog drie dagen zult gijlieden over deze Jordaan gaan."
Jos. 2 : 6 : „Gaat op het gebergte, en verbergt u aldaar drie dagen "
Richt. 14 : 14: „En zij konden dat raadsel in drie dagen (en drie nachten) niet verklaren."
1 Sam. 30 : 12: „Want hij had in drie dagen en drie nachten geen brood gegeten, noch geen water gedronken." Vers 13: „Omdat ik voor drie dagen krank geworden ben."
2 Sam. 24: 13: „Drie dagen pestilentie."
2 Kon. 2: 17: „Die drie dagen zochten, doch hem niet vonden." Vergelijk verder
Ezra 8 : 15 en 32; Hoofdstuk 10 : 8. Neh. 2 : 11: „En ik kwam te Jerusalem, en was daar drie dagen."
Jona 1 : 17: „En Jona was in het ingewand van den visch, drie dagen en drie nachten."
Hos. 6 : 2 : „Hij zal ons na twee dagen levend maken: op den derden dag zal Hij ons doen verrijzen."

Aanteekening op 2 Samuël 24: 1.

E n de t o o r n d e s H e e r e n v o e r v o o r t te o n t s t e k en t e g e n I s r a ë l ; en H i j p o r d e D a v i d a a n t e g e n henl i e d e n , z e g g e n d e : Ga, t e l I s r a ë l en J u d a.
Vergelijk hiermede: 1 Kron. 21: 1: Toen s t o n d de S a t a n op t e g e n I s r a ë l , en h i j p o r d e D a v i d a a n , dat h i j I s r u ë l t e l d e.
De toorn des Heeren en de Satan zijn nooit van elkander te scheiden. Waar de toorn des Heeren vanwege de zonde over eenen mensch ontbrandt, daar maakt zich terstond de Satan op, de verklager, en plaatst zich aan zijne rechterhand (Zach. 3: 1.) Israël was eenmaal tegen David opgestaan, een ander maal hadden zij hem vergood, hem vleeschelijk verheven ; daarom ontstak de toorn des Heeren tegen het volk. En David wilde in ydelheid en hoogmoed weten, hoe sterk hij was, en was daarin zoo hardnekkig, dat hij, trots alle waarschuwing, niet van zijn voornemen afliet. Zoo straft God den een met den ander. — Het verschil in het cijfer der opgaven in 2 Sam. 24: 9 en 1 Kron. 21: 5 komt daarvandaan, dat in 2 Sam. 24 de 30 000 man uit Juda, die dienst deden bij den koning, zijn meegeteld, en in 1 Kron. 21 weggelaten, daarom daar slechts 47 000 man; terwijl omgekeerd de 300 000 man uit de overige stammen Israëls, die in 2 Sam. 24 minder opgegeven zijn dan in 1 Kron. 21, diegenen zijn, die van maand tot maand dienst deden bij den koning. (Zie 1 Kron. 27: 1.) H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen