Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Hoofdstuk 15 : 29-33

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nadat de Apostel in de voorgaande Verzen het voor de Gemeente te Rome uiteengezet heeft, wat hem tot dusverre had weerhouden, om te Rome te komen, en wat hem nog weerhield, om aan zijn verlangen om derwaarts te gaan te voldoen, namelijk zijne reis naar Jerusalem, — wendt hij nu toch den blik met zekerheid naar Rome, naar de Gemeente, waaraan hij dezen Brief schrijft, en, vertrouwende, dat hem weldra niets meer in den weg zal zijn, zegt hij Vers 29: E n ik w e e t , d a t i k, t o t u k o m e n d e , m e t v o l l e n z e g e n d e s E v a n g e l i es v a n C h r i s t u s k o m e n zal. Dat is zijne blijdschap, en daaraan denkt hij vol vertrouwen, dat hij niet met ledige handen te Rome zal komen, maar gelijk hij der Gemeente te Jerusalem eenen lichamelijken zegen medebracht, zoo zal hij die te Rome eenen geestelijken zegen medebrengen, eenen vollen zegen uit de rijke volheid van Christus. Geenen vloek wil hij brengen, maar eenen zegen, den zegen, den vollen zegen des Evangelies van Christus. Zonder twijfel, waar dit Evangelie komt, daar ontneemt het ons alle eigene gerechtigheid, daar stelt het ons naakt voor God, zoo als wij zijn, — maar alleen opdat het ons bekleede met de gerechtigheid van Christus, welke ons toegerekend wordt. Waar dit Evangelie komt, daar slaat het ons terneder, maar alleen opdat het ons oprichte, — daar is het gedaan met onze kracht en ons vermogen, maar opdat de Ileere onze sterkte zij, — daar ontneemt het ons alles, wat wjj zoo gaarne zouden willen vasthouden, en maakt ons arm, zeer arm, zoodat het ons een vloek schijnt te zijn en niet een zegen, — maar dat doet het, opdat het ons vervulle met al de volheid Gods, die in Christus is, opdat wij een oor en oog en hart mochten hébben voor den vollen zegen, dien het medebrengt. Wat is dan de volle zegen des Evangelies van Jesus Christus, dien de Apostel hier bedoelt ? Hij spreekt daarvan in zijnen Brief aan de Efeziërs, wanneer hij daar zegt (Hoofdst. 1 : 3 v v . ) : „Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jesus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegeningen in den hemel in Christus", — en nu schudt hij den ganschen hoorn van zegen uit, als hij zegt: „gelijk Hij ons uitverkoren heeft in IIem , vóór de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde. Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen", -—- ziet hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, dat wij kinderen Gods zouden genaamd worden! — alzoo: Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, „door Jesus Christus, in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijnen wil. Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons", die toch anders een gruwel zijn voor Hem, „begenadigd heeft in den Geliefde, in Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed", — daarmede heeft Hij ons begenadigd, — „namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, met welke Hij overvloedig is geweest over ons in alle wijsheid en voorzichtigheid"; en Vers 11: „In Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die te voren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen, Die alle dingen werkt naar den Raad van Zijnen wil; opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, wij, die eerst in Christus gehoopt hebben". Is dat niet een rijke zegen, deze zegen des Evangelies van Christus? Niet met den halven zegen wil hij komen, maar met den vollen zegen. Den ganschen Raad Gods tot onze zaligheid wil hij hun verkondigen, al is dit Evangelie dan ook der wereld eene dwaasheid en eene ergernis, hij schaamt zich hetzelve niet, en weet zeker, dat het zich ook te Rome eene kracht Gods zal betoonen, tot zaligheid eenen iegelijk, die gelooft. Hjj heeft het aan zichzelven, hij heeft het allerwegen ervaren, waar hij met dit Evangelie kwam, dat zij, die lagen in den zondendood, met Christus levend gemaakt werden en God verheerlijkten als opgestanen uit de dooden; dat zij, die in den afgrond der verlorenheid lagen, zich verlost zagen door het bloed des Verbonds; dat zij, die der vertwijfeling nabij waren en niet meer durfden hopen, dat er voor hen, ja voor hen nog genade en zaligheid was, met kracht werden aangegord, om het genadige Woord Gods aan te grijpen en te herademen in het licht der genade. Hij heeft het ervaren, dat de Heere met dit Zijn Evangelie is, om de verbrijzelde beenderen te heelen, de neêrgebogenen op te richten, de treurenden te troosten, de ledige harten te vervullen met Zijne goederen, de wonden te genezen, om nabij te brengen, die van verre staan, om degenen, die niet Zijn volk waren, tot Zijn volk te maken en om te verbinden en te vereenigen, wat anders door eenen onoverkomelijken scheidsmuur gescheiden was, en zoo twee tot één te maken, ook te maken, dat de wolf met het lam verkeert, en de luipaard nederligt bij den geitenbolc. (Jes 1 1 : 6 .) En dewijl de Apostel dat heeft ervaren, en weet, dat de Heere getrouw is, en niet laat varen de werken Zijner handen, dat Hij krachtig is in hem, die zwak is, — omdat hij voorts weet, dat de Heere gezegd heeft: „Het Woord, dat uit Mijnen mond uitgaat, zal niet ledig tot Mij wederkeeren, maar het zal doen hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zénd" (Jes. 55 : 1 1 ) , daarom durft hij het ook wagen, het met alle zekerheid en blijmoedigheid uit te spreken: Ik weet, dat ik met den vollen zegen des Evangelies van Jesus Christus zal komen.
Maar bij al deze zekerheid en blijmoedigheid in den Heere bekruipt den Apostel toch een gevoel van bangheid en vrees, als hij denkt aan den weg, die bet naast voor hem ligt, den weg naar Jerusalem, want hij heeft in den Geest toch een gevoel van hetgeen hem wacht. En zoo zegt hij dan Vers 30 en 31: En ik bid u, b r o e d e r s ! door onzen H e e r e J e s u s C h r i s t u s en door de l i e f d e des Geest e s , dat g i j met m i j s t r i j d t in de g e b e d e n tot God v o o r m i j ; o p d a t ik mag b e v r i j d worden van de o n g eh o o r z a m e n i n J u d e a , en dat d e z e mijn d i e n s t, d i e n ik aan J e r u s a l e m doe, a a n g e n a a m zij den h e i l i g e n . Tweeërlei is er dus, dat hem zorg baart: de haat en vijandschap van de zijde der ongehoorzamen of ongeloovigen te Jerusalem en in het gansche Joodsche land, en bovendien de argwaan, het wantrouwen van de zijde der geloovigen uit de Joden. Dat bij allen grond had, om voor deze vijandschap bezorgd te zijn, kunnen wij zien uit de Handelingen der Apostelen. Wellicht even nadat hij dezen Brief aan de Romeinen had geschreven en afgezonden, en nu wilde opbreken, om naar Syrië te gaan, — waarschijnlijk met een schip, — en dan verder naar Jerusalem te reizen, vernam hij, dat de Joden hem achtervolgden, zoodat hij zijn gansche reisplan moest veranderen, en het raadzaam achtte, de reis over land te aanvaarden en door Macedonië te reizen (Hand. 20 : 3), dus eerst den grooten omweg naar het Noorden te maken eu daarna langs de kust van Klein-Azië zijnen weg naar het Zuiden te nemen. Toen hij dan te Miléte met de oudsten van Efeze sprak, zeide hij tot hen: „Ik, gebonden zijnde door den Geest", d. i. zoodat ik volstrekt niet anders kan, „reis naar Jerusalem, niet wetende, wat mij daar ontmoeten zal; dan dat de Heilige Geest van stad tot stad betuigt, zeggende, dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn" (Hoofdst. 20 : 22 en 23). — Dus ook te voren reeds, in Griekenland en Macedonië, heeft de Heilige Geest in de Gemeenten zulks betuigd. Ook later te Tyrus zeiden de discipelen in de Gemeente door den Geest tot hem, dat liij niet zou opgaan naar Jerusalem. (Hoofdst. 21 : 4.) En te Cesarea trad de Profeet Agabus op Paulus toe, nam diens gordel, bond zijne handen en voeten, eu zeide: „Den man, wiens deze gordel is, zullen de Joden alzoo te Jerusalem binden, en overleveren in de handen der Heidenen", — weshalve dan ook degenen, die met hem reisden, hen; baden, dat hij niet zou opgaan naar Jerusalem. Maar Paulus antwoordde: „Wat doet gij, dat gij weent, en mijn hart week maakt? want ik ben bereid, niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven te Jerusalem voor den Naam van den Heere Jesus". En hoe vervolgens de haat in vlammen uitsloeg, hoe de Joden hem uit den tempel wierpen, hoe zij hem wilden dooden en riepen: „Weg met zulk eenen van de aarde, want het is niet behoorlijk, dat hij leve", dat alles lezen wij in de Handelingen der Apostelen. De Apostel had dus alle reden, om bezorgd te zijn voor de vijandschap der ongeloovige Joden. — Maar iets anders lag hem ook nog op het hart; het was de vraag: hoe zullen de geloovigen uit de Joden mij ontvangen, hoe de gave, die ik hun van de geloovigen uit de Heidenen breng, beoordeelen ? Juist bij de geloovigen in het Joodsche land waren er altijd nog zoo velen, die aan het oude vooroordeel tegen de geloovigen uit de Heidenen vasthielden en dezen niet beschouwden als ware, echte Christenen; dat waren dus menschen van denzelfden geest, als degenen, die Petrus er een verwijt van maakten, dat hij ingegaan was tot Coruelius, eenen Heiden, en hem en den zijnen het Evan- : gelie verkondigd en hen gedoopt had; of als degenen, die in de Gemeente te Antiochië twist hadden verwekt, zeggende: „Indien gij u niet laat besnijden, zoo kunt gij niet zalig worden'. Zij sloegen voortdurend den dienst des Apostels, zijne prediking onder de Heidenen, met argwaan en wantrouwen gade. Op de zoodanigen had hij wel acht te geven. Daarom vraagden ook Jakobus en de anderen, die voorgangers waren der Gemeente te Jerusalem, nadat zij den Heere hadden gedoofd voor al hetgeen Hij onder de Heidenen had gedaan: „Gij - ziet, broeder! hoe vele duizenden van Joden er zijn, die gelooven; en zij zijn allen ijveraars van de Wet. En zij zijn aangaande u bericht, dat gij al de Joden, die onder de Heidenen zijn, leert van Mozes afvallen, zeggende, dat zij de kinderen niet zouden besnijden, noch naar de wijzen der Wet wandelen", eu gaven hem den raad, om zich met eenige mannen, die eene gelofte hadden gedaan, te heiligen, en alzoo den Joden een Jood, den zwakken een zwakke te worden. Dat heeft Paulus dan ook gedaan, om zoo iederen aanstoot uit den weg te ruimen. En bij de gave, die hij voor de arme broeders te Jerusalem medebracht, ging het den Apostel er juist om, hunne harten voor de broederen uit de Heidenen te winnen, wanneer zij hunne liefde zagen, de liefde van hen, die zij tot dusverre nog steeds voor niet vol hadden aangezien, — opdat het zoo in waarheid ééne kudde mocht zijn en één Herder. Daarom hechtte de Apostel ook zooveel waarde aan deze handreiking, daarom was hij in dezen zoo ijverig, en beval haar overal met groote omzichtigheid aan, daarom was hem er zoo veel aan gelegen, dat zij een zegen zou zijn en niet eene vrekheid. Hij had er groote verwachtingen van voor de eenheid des geloofs. Daarom wilde hij deze gave ook zelf heenbrengen. Maar wetende, wat er in het hart des mensehen is, en wat uit het hart des mensehen voortkomt, maakt hij er zich ook zeer bezorgd over, of het werk zal gelukken, of hij de harten zal winnen en het koude, harde ijs van argwaan en wantrouwen bij de eene partij toch eenmaal door de zon der broederlijke liefde bij de andere partij zal smelten en verdwijnen. Daarom zegt hij: „en dat deze mijn dienst, dien ik aan Jerusalem doe, aangenaam zij den heiligen". „Heiligen" noemt hij hen, in weerwil van al hun wantrouwen, dat hem zoo bitter was. (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 10 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 10 Pagina's