Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekeningen op Johannes 16 ; 5—15, (Naar Luther.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekeningen op Johannes 16 ; 5—15, (Naar Luther.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Eu nu ga Ik heen tot Dengene, Die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij : Waar gaat Gij henen (Va. 5) ? Maar omdat Ik deze dingen tot u gesproken heb, zoo heeft de droefheid uw hart vervuld (6). Doch Ik zeg n de waarheid: het is u nut, dat Ik wegga-, want, indien Ik niet wegga, zoo zal de Trooster tot n niet komen, maar indien Ik heenga, zoo zal Ik Hem tot u zenden (7). En Die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel (8): van zonde, omdat zij in Mij niet gelooven (9); en van gerechtigheid, omdat Ik tot mijnen Vader heenga, en gij zult Mij niet meer zien (10); en van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is (11). Nog vele dingen heb Ik u te zeggeD, doch gij kunt die nu niet dragen (12); maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zoo wat Hij geboord zal hebben, zal Hij spreken en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen (13). Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen en zal het u verkondigen (14). Al wat de Vader heeft, ia het Mijne; daarom heb Ik gezegd, d i t Hij bet uit bet Mijne nemen en u verkondigen zal (15)."

Vers 5, 6 en 7. Verstaat slechts, wil de Heere Jesus zeggen, dit afscheid goed, en wel zóó, dat het u veel nuttiger is, dan dat Ik bij ulieden blijven zou. Laat Mij maar henengaan en in de hoogste mate bedroefd en op de smadelijkste wijze ter dood gebracht worden, en weest gijlieden onbekommerd, wetende, dat het alleen u ten goede geschiedt.
Het is alzoo door al de Profeten voorspeld, dat Christus moet lijden, sterven en begraven worden en weder opstaan en aldus aanvangen een nieuw, eeuwig Koninkrijk, in hetwelk de mensehen eeuwig leven hebben, van zonde, dood en hel verlost. Nu is de ure daar, dat zulks geschieden moet. Daarom begint nu uwe vreugde, uw heil, maar leert vooraf Mijn lichamelijk bij-u-zijn een weinig vergeten en den Trooster verwachten. Want Mijn Koninkrijk kan geenen aanvang nemen en de Heilige Geest kan niet gegeven worden, tenzij Ik eerst uit dit leven scheide; Mijn dood en Mijne opstanding zullen het alles nieuw maken, in den hemel en op de aarde en zulk eenen staat te voorschijn roepen, dat de Heilige Geest alom regeeren zal door het Evangelie en uwe bediening, zoodat al degenen, die willen zalig worden, u moeten hooren en volgen.
Vers 8, 9 en 10. De Heilige Geest zal op zulk eene wijze straf oefenen, door het ambt en het werk der Apostelen. Zoo zal het Koninkrijk van Christus met macht over de geheele wereld komen, door de kracht des Heiligen Geestes, en alles Hem onderdanig maken.
De wereld overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel en haar alzoo bestraffen, wil zeggen: al haar doen en werken aantasten en haar zeggen, dat zij allen, zoo als zij gevonden worden, voor God bestraffelijk en onrechtvaardig zijn, en dat zij de prediking van Christus gehoor geven of wel voor eeuwig veroordeeld en verloren zijn moeten.
Zoo geeft Hij hiermede Zijnen Apostelen en predikers van het Evangelie de hoogste macht, het hoogste gezag boven alle gezag op aarde, zoodat zij met hunne prediking de wereld zullen en moeten van zonde overtuigen, en alle mensehen van Gods wege aan dezen dienst der prediking moeten onderworpen zijn en zich daardoor laten overtuigen, indien zij deel willen hebben aan Gods genade en zalig worden.
Maar zoodoende wordt een strijd aangebonden, die groot en geducht is. Wereld heet alles, wat edel, rijk, groot, geleerd en wijs, alles wat iets op aarde is; die allen moeten door de prediking overtuigd worden, dat zij onwetend, onrechtvaardig en verdoemelijk zijn voor God met al hunne wijsheid, gerechtig- , heid en vermogen, welke zij tot hiertoe gehad en waarop zij zich beroemd hebben. O hoe bitter en moeilijk zal zulks den grooten, machtigen, hooggeleerden, wijzen en heiligen godsdienstigen mensehen vallen.
Vol vijandschap schreeuwt de wereld, waar deze bestraffende prediking aanvangt, er tegen in, dat het eene ergerlijke, onverdraaglijke prediking is, dat zij tweedracht en bederf aanricht, dat zij aanleiding tot ongehoorzaamheid, verzet en opstand geeft.
Inzonderheid is zulks den Joden onverdraaglijk geweest.
En het allerverdrietigste is wel, dat niet hoogverhevenen, machtigen, geleerden, maar armen, geringen, onbekenden zich onderwinden, om met deze bestraffende prediking op te treden, zonder bevel of verlof van, zonder ruggespraak of overeenkomst met de mensehen. Die boden doen het evenwel niet, maar de Heilige Geest bestraft, uit kracht van Wiens bevel en ambt zij prediken. En indien Deze het niet deed, zoo zouden zij het ook wel nalaten. Zij zouden er het verstand niet toe hebben en evenmin den moed. Immers zij weten of ondervinden, wat hun daarvoor vergolden wordt. Hun is de bediening opgelegd door den Heiligen Geest, en zoo wordt hun door Christus de kloekmoedigheid en de troost geschonken. Van welko dingen de wereld doorgaans de prediking beschuldigt, lezen wij in Hand. 6 : 13: „En zij stelden valsche getuigen, die zeiden: Deze mensch houdt niet op, lasterijke woorden te spreken tegen deze heilige plaats en de Wet", en in Hoofdstuk 21 : 28: „Gij Israëlietische mannen, komt te hulp! Deze is de mensch, die tegen het volk en de Wet en deze plaats allen overal leert; en bovendien heeft hij ook Grieken in den tempel gebracht, en heeft deze heilige plaats ontheiligd".
Wat redetwist gij echter daarom met den prediker? Het is toch niet ons doen; spreek met Hem er over, Die hier gezegd heeft, dat de Heilige Geest de wereld van zonde en van gerechtigheid en van oordeel overtuigen zal.
Wiens schuld is het anders, dan desgenen, die deze prediking des Heiligen Geestes niet verdragen, noch haar gehoor geven wil? Wie is hier ongehoorzaam? Gewisselijk de prediker niet.
Vers 9. De zonden, van welke alle mensehen door den Heiligen Geest overtuigd worden, moeten andere zonden zijn, dan die openbaar zijn en die de wereld erkent.
Daar hebt gij alles in één woord, dat het dit eenige is, dat tc gelijk in allen veroordeeld wordt en de zonde der gansehe wereld is, dat zij namelijk buiten Christus zijn, of het geloof niet hebben.
Daarom is in korte woorden dit de beteekenis dezer woorden, dat de Heilige Geest over alle menschen, zooals zij op aarde gevonden worden, hetzij Joden of Heidenen, strafbaar of onstraffelijk voor de wereld, en over al hun doen en zijn (ook wat zij voor het beste en de grootste heiligheid houden), het oordeel vellen moet, dat zij onder Gods toorn en verdoemenis blijven moeten, en daarvan niet verlost kunnen worden, tenzij dan, dat zij in Christus gelooven.
Vers 10. Het geloof zal in het hier gezegde troost vinden in de aanvechting, als de duivel en het eigen geweten aldus met den geloovige twisten: Hoor eens, wat zijt gij voor een Christen ? Waar is uwe gerechtigheid ? Ziet en gevoelt gij niet, dat gij een zondaar zijt? Hoe wilt gij dan voor God bestaan ? Daartegenover houde hij zich aan deze uitspraak en zegge: I k weet zeer wel, dat ik, helaas, zonde heb, en dat bij mij geene gerechtigheid, die voor God zou gelden, woont; ik wil ze echter ook niet bij mijzelven zoeken, want daarmede zou ik nimmermeer voor God kunnen komen. Maar hier hoor ik, dat Christus zegt, dat daarin mijne gerechtigheid is, dat Ilij tot den Vader gegaan en ton hemel gevaren is. Daar is zij gesteld. Ben ik een zondaar en kan mijn leven voor God niet bestaan, vind ik in mjj geene gerechtigheid, zoo heb ik evenwel eenen anderen schat. Dat is dit gaan van Christus tot den Vader. Ja, maar nu ziet en gevoelt gij er toch niets van ?! — Antwoord: Ja, juist zoo wordt door Christus Zeiven de gerechtigheid aangeduid en beschreven, dat ik ze niet kan voelen, maar met het geloof mij houden moet aan dit woord van Christus, waar Ilij zegt: G i j z u l t M i j n i e t meer zien.
Vers 11. En van o o r d e e l . Do Heilige Geest zal de wereld van oordeel overtuigen en haar doen zien, dat haar oordeel over Zijne prediking valsch is, en haar zaakbezorger het proces verloren heeft. Sedert de vorst dezer wereld geoordeeld is en omdat hij geoordeeld is, moet het bij het oordeel van Christus en bij dat Zijner arme Gemeente blijven, t. w- ! dat hare zaak goed is, die der wereld verloren en verdorven.
Vers 12. De waarheid is geene leugen. "Wij zouden echter uit en van onszelven van de ware waarheid niets weten. Wij zouden ook in deze waarheid niet volstandig blijven. De geloovige toch staat voor alles bloot.
Het is alleen de Heilige Geest, Die het hart en het geloof sterken en behouden kan. Dat is uitsluitend Zijn werk en Zijne kracht. Hoe anders zou iemand van de dingen Gods iets kunnen gelooven, voor waar en zeker houden, wat hij noch gevoelt, noch ziet.
Wie zou zonder den Geest der waarheid bijv. aan de opstanding der dooden, gelijk ook aan allerlei opstanding uit zonde, nood en dood gelooven, naar het woord van Micha 7 : 7—9: „Maar ik zal uitzien naar den Heere, ik zal wachten op den Gods mijns heils; mijn God zal mij hooren Verblijd u niet over mij, o mijne vijandin! wanneer ik gevallen ben, zal ik weder opstaan ; wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, zal mij de Heere een licht zijn. Ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd; totdat Hij mijnen twist twiste en mijn recht uitvoere; Hij zal mij uitbrengen aan het licht; ik zal mijnen lust zien aan Zijne gerechtigheid".
Het is ons onmogelijk, het geloof in de aanvechtingen te behouden.
De Heilige Geest moet het Zelf alles in de Gemeente van Christus doen. Hier moet gestreden en geworsteld zijn met den duivel en de zonde en geldt alleenlijk wat eeuwig is, eeuwig leven, of eeuwige dood, waut wij hebben met eenen vijand te doen, die zijn best doet, om ons geweten in de zonden verstrikt te houden en met eeuwigen angst der helle en der wanhoop ons te plagen.
Zulke worstelingen, zulke overwinningen laten zich zonder den Heiligen Geest niet uitvechten of behalen.
Zoo laat ons dan bij deze waarheid blijven, die de Heilige Geest leert, hoe wij tot het geloof in Christus komen, den duivel, de zonde en de wereld onder den voet treden, de gramschap en het woeden der wereld dragen en overwinnen, Gods Koninkrijk bouwen en het eeuwige leven strijdende verwerven kunnen.
Vers 13. Hier maakt Hij den Heiligen Geest tot prediker en handhaaft het predikambt. Er zijn predikers, die uit zichzelven prediken. Zulks zal de Heilige Geest niet doen.
W a t Hij gehoord zal h e b b e n . Wat Hij van den Vader en Mij ontvangt. Hier zien wij, dat de Heilige Geest een Persoon is, dat Hij God is met den Vader en den Zoon.
De Heere maakt hier eerst den Vader tot prediker, den Heiligen Geest tot toehoorder. Waar een spreken geschiedt en een woord uitgaat, daar moet ook een hoorder zijn.
Wat de Vader predikt, is Zijn W o o r d , dat is Christus, Joh. 1 : 1 : „In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God". Vergelijk Hebr 1 : 1: „God voortijds veelmaal en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de Profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon." — Hoort de belofte: I l i j zal u in alle waarheid leiden, zoodat gij in geen stuk behoeft te twijfelen bij uzelven, of het wel waarheid is. Vers 14. I l i j zal Mij v e r h e e r l i j k e n , d. i.: Hij zal het Woord, namelijk Christus, prediken. Hij zal het u it het M i j n e n e m e n , wat Ik verdiend, verworven en tot stand, gebracht heb, w'at gij in Mij zijt en Ik in u.
Vers 15. Al wat de Vader h e e f t , d. i. al wat Hij heeft aan macht en genade, om levend, rechtvaardig en zalig te maken.
I s het M i j n e , dat heb Ik verworven, uit kracht van Zijn woord: Ps. 1: 8: „Eisch van Mij, en Ik zal de Heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uwe bezitting", en Ps. 110:1: „De Heere heeft tot Mijnen Heere gesproken : Zit aan Mijne Rechterhand, totdat Ik Uwe vijanden zal gezet hebben tot eene voetbank Uwer voeten.
U v e r k o n d i g e n , niets er van terughouden. Vergelijk 2 Cor. 3: 1 vv.: „Beginnen wij onszelven wederom u aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen, brieven van voorschrijving aan u, of brieven van voorschrijving van u? Gijlieden zijt onze brief, geschreven in onze harten, bekend en gelezen van alle menschen, als die allen openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid.
T o e k o m e n d e d i n g e n , van het Koninkrijk van Christus, hoe het daarmede gaan en hoe het daarin gesteld zijn zal.





Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 10 Pagina's

Aanteekeningen op Johannes 16 ; 5—15, (Naar Luther.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 10 Pagina's