Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Hoofdstuk 16 : 1-16

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen Paulus zijne Brieven aan de verschillende Gemeenten schreef, bestond er geene brievenpost, als waarvan wij thans voor onze briefwisseling gebruik kunnen maken, en waardoor wij onze brieven zoo gemakkelijk, spoedig en veilig kunnen verzenden. Wanneer men eenen brief naar eene andere stad of naar een ander land wilde zenden, dan moest men dien aan den eenen of anderen reiziger medegeven, die het dan op zich nam, om het schrijven aan dengene, aan wien het gericht was, ter hand te stellen. Als het nu brieven van gewicht betrof, dan kwam het er op aan, om personen te vinden, wien men zulk een schrijven kon toevertrouwen, overtuigd, dat zij het met alle getrouwheid zouden bezorgen. Zoo was het Tychicus, die den Brief aan de Gemeente te Efeze, en dien aan de Gemeente te Colosse overbracht. (Ef. 6 : 2 1 , Col. 4 : 7 .) Zeer waarschijnlijk was het nu Febé, eene „zuster", die de Apostel hier in het eerste Vers noemt, door welke hij dezen Brief aan de Gemeente te Rome heeft doen toekomen, en die hij daarom ook bij de Gemeente aldaar dringend aanbeveelt. Zij was lid der Gemeente te Kenchrea, eene der twee havensteden van Corinthe, waar dus ook eene Gemeente was. Waarom zij deze reis ondernomen heeft, weten wij niet. Om kort te gaan, de gelegenheid was er. De Apostel kende Pebé voor iemand, op wie men zich verlaten kon, en zoo vertrouwde hy haar dezen Brief toe. Wel mogen wij haar dus in dankbare herinnering houden, daar zij dezen grooten schat, den Brief van Paulus aan de Romeinen, van Corinthe naar Rome, naar liet Westen dus, en zoo ook tot ons gebracht heeft.
Ter aanbeveling noemt hij haar „ P e b é , o n z e z u s t e r ". Daarmee doet hij uitkomen de gemeenschap des geloofs, dat zij met hem en de andere geloovigen te Corinthe éénen God en Vader aanroept, dat zij met hen in denzelfden Heere en Heiland Jesus Christus is geloovig geworden, en als eene arme verlorene zondares deel heeft aan dezelfde genade, en aan dezelfde reinigmaking in het bloed van Jesus Christus. Nadat hij aldus eerst heeft gewezen op de gemeenschap des geloofs, vestigt hij vervolgens de aandacht op haar werk en hare dienende liefde in de Gemeente, wanneer hij van haar zegt, dat zij is e e ne d i e n a r e s d e r G e m e e n t e , d i e t e K e n c h r e ë n is. Daarmee duidt hij haar aan als eene diakones, want dit woord beteekent juist eene dienares, maar geene diakones in dien zin, waarin wij heden ten dage dit woord gebruiken, ntnl. voor meisjes, die zich in bijzondere gestichten wijden aan het verplegen van zieken, naar de wijze der zoogenaamde zusters van barmhartigheid in de Roomsche Kerk, en daarin dan in den regel voor zichzelven eene bijzondere gerechtigheid, eenen zelfgekozenen godsdienst zoeken, — maar oudere vrouwen, weduwen, als waarvan de Apostel Paulus bijv. in zijnen eersten Brief aan Timotheüs, Hoofdstuk 5 : 9 en 10, zegt: „Dat eene weduwe gekozen worde, niet minder dan van zestig jaren, welke eens mans vrouw geweest zij", die dus naar de ordening Gods zich in den heiligen huwelijken staat heeft begeven, en daarin kuisch en eerbaar heeft geleefd, „getuigenishebbende van goede werken: zoo zij kinderen opgevoed heeft, zoo zij gaarne heeft geherbergd, zoo zij", getrouw aan het voorbeeld des Heeren, „der heiligen voeten heeft gewasschen", — dus de geloovigen heeft gediend, en zich daarvoor niet te hoog geacht heeft, — „zoo zij den verdrukten genoegzame hulp gedaan heeft, zoo zij alle goed werk nagetracht heeft". En vroeger, in het 3e en 4' Vers, lezen wij: „Eer de weduwen, die waarlijk weduwen zijn. Maar zoo eenige weduwe kinderen heeft, of kindskinderen, dat die leeren eerst aan hun eigen huis Godzaligheid oefenen, en den voorouderen wedervergelding doen", d. i. gelijk zij zeiven van hunne ouders liefde en trouwe verzorging hebben on dervonden, zoo moeten zij aan de kinderen en kleinkinderen dezelfde liefde en trouw bewijzen, en zoo den reeds lang verstorvenen ouders vergelden, wat zij van hen hebben ontvangen, „want dat is goed en aangenaam voor God". In de eerste plaats dus moet eene weduwe dat als hare Goddelijke roeping beschouwen, dat zij hare eigene kinderen of kindskinderen opvoede in de vreeze en vermaning des Heeren, en als dezen dan volwassen en zelfstandig geworden zijn, als het rustig in huis is geworden, en God haar van dezen eersten en voornaamsten plicht heeft ontslagen, en zij voorts ook getoond heeft, dat zij liefde heeft tot de armen en ellendigen, de behoeftigen en nooddruftigen, dat zij niet hoovaardig en heerschzuchtig, maar bescheiden en nederig van geest is, dan moet zij verkozen worden, om, gelijk zij eerst haar eigen huis gediend heeft, nu ook de Gemeente te dienen, met raad en daad, — met liaren raad, naar de rijke ervaring, waarover zij door haar lang leven kan beschikken, door het aanzien, dat zij daarom bij de jongere zusters, de jonge vrouwen in de Gemeente, had, — en met der daad, zooveel het hare krachten veroorloofden. Zulk een ambt was destijds te noodiger, omdat in het Oosten, en over het algemeen in den toenmaligen tijd, de afstand tussehen de geslachten in den dagelijkschen omgang grooter was, en naar het toenmalig gebruik de mannen minder gemakkelijk toegang verkregen tot de vertrekken, waar de vrouwen zich ophielden, zoodat dus ook de ouderlingen met hun toezicht en vermaning daar niet gemakkelijk konden doordringen Uit deze omstandigheid ontstond dit ambt der weduwen in de Gemeenten, en al bestaat dat onder ons niet meer op dezelfde wijze, de Heilige Geest zorgt toch altijd weder in de Gemeente, dat er zulke weduwen zijn, die hare hoop op God stellen en in gebed en smeeking blijven dag en nacht, en met hare ervaring in liefde en zelfverloochening anderen, vooral de armen en behoeftigen onder de geloofsgenooten, helpen en bijstaan.
Zulk eene dienares der Gemeente was genoemde Febé, en zij heeft haar ambt wél vervuld, gelijk de Apostel in het 2de Yers van haar getuigt: w a n t zij is eene v o o r s t a n d s t e r geweest van v e l e n , ook van m i j z e i v e n , bijv. toen hij te Kenchrea was, zooals wij Hand. 18: 18 lezen, dat hij na zijn eerste verblijf te Corinthe zich te Kenchrea inscheepte, om naar Efeze te varen. Het was dan ook wel de beste aanbeveling, die de Apostel aan Febé kon medegeven, wanneer hij .zegt, dat zij velen heeft bijgestaan, ook hemzelven. Wie nu velen geholpen heeft, die zal wederom geholpen worden, en wie aan velen liefde heeft betoond, zal wederom liefde vinden. Daarom: o n t v a n g t h a a r in den H e e r e , dat zij zij om 's Heeren wil eene vriendelijke bejegening, hartelijke liefde, opene harten vinden, — en sta haar b i j , in wat zaak z i j u zou mogen van doen hebben, zoodat zij moge ervaren, dat zij u niet onbekend is, al is zij u ook tot dusverre van aangezicht onbekend geweest. En wel moeten zij dat doen, g e l i j k het den h e i l i g e n b e t a a m t . Dit kan tweeledig worden opgevat. Of zoo , dat bedoeld wordt: ontvangt haar, zooals heiligen, d. i. geloovige broeders en zusters, leden van den Heere Jesus Christus, behooren ontvangen te worden, niet als vreemdelingen, maar met alle liefde des harten; of ook kan het beteekenen: ontvangt haar, zooals het u, als heiligen, past haar te ontvangen. Maar hoe wij het opvatten, zeker is het, dat Paulus met deze woorden Febé in Rome den weg heeft gebaand en geëffend, zoodat zij eenen geopenden toegang vond. En als hij nu zoo van Febé, de overbrengster van zijnen Brief gesproken, en haar der Gemeente bevolen heeft, ijlt hij in den geest haar en zijnen Brief vooruit, en denkt aan zoo vele broeders en zusters, die hij te Rome kende, met wie hij reeds vroeger te Corinthe, te Efeze en elders samen geweest was, en die zich naar Rome hadden begeven, maar die hij nu weldra weêr hoopt te zien en nu reeds vooruit zoo geheel in 't bijzonder hartelijk laat groeten. En hoe zou hij nu niet in de allereerste plaats gedenken aan het echtpaar, waarbij hij te Corinthe zoo lang had gewoond, P r i s c i l l a en A q u i l a, die hij noemt z i j n e m e d e w e r k e r s in C h r i s t u s Jesus. (Vers 3.) Zij hadden, hoewel geboortig uit Pontus in Azië, reeds vroeger te Rome gewoond. Toen echter keizer Claudius bevel had gegeven, dat alle Joden uit Rome moesten vertrekken, hadden zij Rome en Italië verlaten en waren naar Corinthe gereisd, waar zij zich als tentenmakers hadden gevestigd. Zij hadden daar nog niet lang gewoond, toen er van Athene een man te Corinthe kwam, onaanzienlijk naar het uiterlijk, die hun verzocht, bij hen te mogen wonen en op hun weefgetouw te mogen arbeiden. Zij wisten eerst niet, wien zij bij zich in huis namen; maar later leerden zij hem kennen, als hij op den Sabbat in de synagoge de Schrift uitlegde en het Evangelie van Jesus Christus verkondigde, en ook tehuis met hen sprak over de hoop, die in hen was, en hun in Christus Jesus de gerechtigheid en het leven voor oogen stelde. Toen leerden zij hem eerst kennen, toen bemerkten zij, welk eenen gezant Gods zij in hun huis hadden opgenomen, en welk eenen schat hij in een aarden vat droeg. Door hem kwamen zij tot het geloof in den Heere Jesus Christus. Als hij nu, na anderhalf jaar te Corinthe te hebben vertoefd, over Kenchrea naar Efeze reisde, trokken zij met hem en bleven te Efeze, toen hij verder ging naar Jerusalem. Terwijl zij te Efeze waren, kwam daar een Jood uit Alexandrië, Apollos, van wien wij lezen, dat hij was een welsprekend man, machtig zijnde in de Schriften; voorts dat hij was onderwezen in den weg des Heeren, en vurig zijnde van geest, sprak hij en leerde naarstiglijk de zaken des Heeren. Dien namen zij ook bij zich in huis, evenals zij Paulus hadden opgenomen; maar waren zij toen de leerlingen geweest, nu werden zij de leermeesters en legden hem den weg Gods bescheidenlijker uit, leidden hem nog dieper in in de kennis, hoe groot onze zonde en ellende is, hoe wij van onze zonde en ellende verlost worden, en h o e wij Gode voor zulk eene verlossing zullen dankbaar zijn, — zooals zij zeiven het van Paulus hadden geleerd. Van Efeze uit deden zij der Gemeente te Corinthe, in welke zij zoolang hadden verkeerd, hunne groeten toekomen, zooals wij aan het slot van den eersten Brief aan de Corinthiërs lezen, waar Paulus schrijft: „U groeten zeer in den Heere Aquila en Priscilla, met de Gemeente, die te hunnen huize is". Spoedig daarop moeten zij wedergekeerd zijn naar Rome, en zoo kan de Apostel hun in dezen zijnen aan de Romeinen gerichten Brief zijne groeten zenden, als aan z i j ne m e d e w e r k e r s in Christus Jesus. En welke herinneringen zullen er, terwijl hij zoo aan hen denkt, in hem opgewekt zijn! Hij zal er met dankbaarheid aan gedacht hebben, hoe zij te Corinthe samen aan het weefgetouw hadden gezeten, en met elkander hadden gebeden en met God geworsteld, geweend en gezucht, hoe zij dan weêr in den Heere gesterkt, en met den vrede, de blijdschap en de vertroosting Gods vervuld waren geworden; hoe hij hun zijnen nood en bezorgdheid klaagde en zij die met hem hadden gedragen, bijv. toen hij ternederlag en het schrikkelijke verderf, het vreeselijk verval in zeden, dat in de stad heerschte, voor oogen had, en de bange vraag bij hem opkwam: Zou God hier werkelijk ook een volk hebben, zou niet mijn arbeid geheel vruchteloos zijn? Hoe dikwijls zal hij hen uit Gods Woord hebben gesterkt, hoe dikwijls zij hem ; want wij moeten niet denken, dat hij alles zoo gemakkelijk heeft kunnen wegblazen, zich zoo licht over alles heeft kunnen heenzetten: dikwijls lag hij mismoedig terneer en had behoefte aan toespraak en vertroosting van de zijde der broeders. Hoe dikwijls zullen zij elkander wederkeerig hunne ervaringen hebben medegedeeld, hoe dikwijls zich met elkander hebben verheugd over den rijkdom der genade en barmhartigheid Gods in Christus Jesus. In zijnen strijd en in zijne nooden, die zoo vele waren, stonden zij hem trouw ter zijde. Ja zij moeten zelfs hun leven voor hem in de waagschaal gesteld hebben, hetgeen hij van hen getuigt, als hij in Yers 4 zegt: D ie v o o r m i j n l e v e n h u n n e n h a l s g e s t e l d h e b b e n . Wellicht was dat te Efeze geschied, bij het door Demetrius verwekte oproer, zoodat het den Apostel nog levendig voor den geest stond, of wel bij eene andere gelegenheid. Wij weten daaromtrent niets naders. In elk geval hebben zij zich in alle opzichten betoond, getrouw te zijn, zoodat niet alleen hij zelf vol dankbaarheid jegens hen is, m a a r ook al de G e m e e n t e n d e r H e i d e n e n. En terwijl hij zoo aan dit alles denkt, groet hij hen, en stort met dezen groet zijn gansche hart vol innige, broederlijke liefde uit, zendt daarmede zijnen zegen uit innige geloofsgemeenschap uit. En niet alleen hen laat hij groeten, maar o o k de G e m e e n te i n h u n h u i s . (Yers 5.) Misschien heeft de Gemeente te Rome niet geregeld aan eene plaats kunnen vergaderen, de stad was zeer uitgestrekt, de afstanden bijgevolg zeer groot; mogelijk ook hebben de arme geloovigen minder in het midden der stad dan wel daarbuiten in de voorsteden gewoond; ook zal het misschien bezwaar voor de Gemeente hebben opgeleverd, een groot huis van bijeenkomst te hebben, dewijl zij vanwege de vijandschap en vervolging dikwijls in 't verborgen, moesten samenkomen. Zoo vergaderden zij dan in kleinere groepen in de huizen, zooals wij ook lezen, dat te Jerusalem de Gemeente samenkwam ten huize van Maria, de moeder van Markus Zoo kwamen er dus ook velen samen ten huize van Aquila en Priacilla, gelijk dit ook reeds, naar hetgeen wij straks hebben gezien, te Efeze het geval was. Mogelijk, dat zij het tentenmaken meer in het groot uitoefenden en een ruim huis hadden. (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's