Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Hoofdstuk 16 : 1-16 (Slot)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van het echtpaar Aquila en Priscilla, bij wie hij te Corinthe het eerst gastvrijheid had gevonden, komt Paulus als vanzelf op hem, die als de e e r s t e l i n g v a n A c h a j e , d. i. van Griekenland, en wel in hetzelfde Corinthe, het Evangelie had aangenomen, t. w. Epenetus. Wel noemt Paulus 1 Cor. 16: 15 het huis van Stefanas den eersteling van Achaja, doch het schijnt, alsof Epenetus tot dit huis heeft behoord, hetzij als zoon, of als dienstknecht, en nu was hij mede te Rome. Paulus denkt aan zijne blijdschap in den Heere, die hij had, toen deze man tot het geloof in den Heere Jesus kwam en hem op zijne prediking als eersteling van Achaje werd geschonken, of liever den Heere Jesus Christus als eersteling werd toegebracht, als het ware als een onderpand, dat op hem nog een rijke oogst, „veel volks", zou volgen, zooals de Heere den Apostel in een gezicht had beloofd. (Hand. 18 : 10.) Hij noemt hem zijnen b e m i n d e , en verblijdt zich, hem weêr te zullen zien, en zendt hem zijnen groet vooruit. — En nu volgt er nog eene lange reeks van namen, van mannen en vrouwen. Van enkelen slechts is ons iets naders bekend; Paulus heeft ze echter wel gekend en haalt van sommigen hunner het een of ander aan. Zoo gedenkt hij in de eerste plaats M a r i a, d i e veel v o o r o n s g e a r b e i d h e e f t . (Vers 6.) Hij is dankbaar voor de vele trouwe diensten, die zij hem heeft bewezen. Verder denkt hij aan A n d r o n i c u s en J u n i as (Vers 7), en noemt hen zijne m a g e n of verwanten, hetzij dit in engeren zin, d. i. in de beteekenis van familieleden bedoeld wordt, hetzij in ruimeren zin als zijne stamgenooten, dus als Israëlieten. Wij weten, hoe hij aan zijn volk hing. Verder noemt hij hen zijne m e d e g e v a n g e n e n , en duidt hen dus aan als dezulken, die met hem vervolging, kruis en verdrukking hebben verduurd. Bij welke gelegenheid dit is geweest, is ons onbekend. De Apostel schrijft echter 2 Cor. 11 : 28, dat hij „in gevangenissen overvloediger" is geweest dan allen. Zoo waren zij eens met hem gevangengenomen, evenals ook Silas eens met hem in banden en gevangenis was geweest. En nog meer zegt hij van hen. Hij schrijft: W e l k e v e r m a a r d z i jn o n d e r de A p o s t e l e n , d i e o o k v o o r m i j in C h r i s t us g e w e e s t z i j n . Zjj schijnen dus wel geloovigen uit de Joden te zijn geweest, die zich mogelijk eens te Jerusalem ophielden. I n elk geval hadden zij toen of later te gelijk met Paulus veel geleden. Daaraan knoopen zich dan ook heilige herinneringen vast, die bij hem opkomen, nu hij aan hen denkt, en hij zendt ook hun eenen groet. En nu noemt hij verder A m p 1 i a s , zijnen b e m i n d e in d e n H e e r e . U r b a n u s , zijnen m e d e a r b e i - d e r in C h r i s t u s , S t a c h y s , zijnen b e m i n d e , en A p e l - l e s , d i e b e p r o e f d is in C h r i s t u s , — beproefd namelijk door veel nood, kruis en aanvechting, maar waarin hij oprecht en getrouw is bevonden. Vervolgens groet hij h e n , d i e van h e t h u i s g e z i n v a n A r i s t o b u l u s z i j n , en h e n , d i e van h e t h u i s g e z i n v a n N a r c i s s u s z i j n , d. i. van de dienstknechten dezer mannen, n a m e l i j k , d i e i n d e n H e e re z i j n , aan wie dus de belofte vervuld is: „Op Mijne dienstknechten en op Mijne dienstmaagden zal Ik van Mijnen Geest uitstorten". Niet vele machtigen naar het vleesch, niet vele edelen zijn geroepen, maar het onedele voor de wereld en het verachte heeft God uitverkoren. Zij moeten gegroet worden van den Apostel. Voorts noemt Hij H e r o d i o n , als van zijne m a a g s c h a p , en daarna drie vrouwen: T r y f e n a , T r y - f o e a e n P e r s i s , de b e m i n d e z u s t e r , van welke hij getuigt, dat zij i n den H e e r e gearbeid, j a v e e l g e a r b e id h e e f t , dus niet in eigengerechtigheid en eigenwilligen godsdienst, maar in den Heere, hetzij in dienst der Gemeente, zooals Febé, hetzij op eene andere wijze, — er is voor vrouwen veel arbeid in den Heere in haar eigen huis, zij behoeven niet ver te zoeken. — En nu volgt er een naam, die ons bekend is, een naam, die ons in onze gedachten naar Golgotha verplaatst. Al6 wij het Evangelie van Markus opslaan, dan lezen wij, dat Simon van Cyrene, die gedwongen werd, het kruis des Heeren te dragen, de vader was van Alexander en R u f u s . Hoezeer hij er zich ook tegen verzet heeft, dat het kruis des Heeren op zijne schouders werd gelegd, hij heeft er toch eenen zegen door verkregen; hij zag, hoe de Heere op Golgotha leed, hij hoorde, wat de Heere aan het kruis sprak, en de indrukken, die hij daarbij ontving, heeft hij medegenomen naar huis, en zij zijn ook zijner vrouw en zijnen zonen ten goede gekomen. Wij vinden hen onder degenen, die in Jesus Christus geloovig geworden zijn. De moeder moet eene eerwaardige vrouw geweest zijn, die de gelegenheid moet gehad hebben, om den Apostel Paulus veel liefde te bewijzen. Wellicht heeft zij hem ook veel verhaald van hetgeen zij van haren man had gehoord aangaande het lijden en sterven van Christus. Zoo noemt hij haar dan, als hij spreekt van R u f u s , d e n u i t v e r k o r e n e in den H e e r e —: z i j ne m o e d e r en de m i j n e . Kon hij haar meer eeren ? En nu volgen er in Yers 14 en 15 nog vele namen ; heeft de Apostel ze opgeschreven, zoo willen ook wij ze niet vergeten —: A s y n c r i c u s , P l e g o n , H e r m a s , P a t r o b a s , I l e r m e s , en d e b r o e d e r s , ( l i e met h e n z i j n , — F i l o l o g u s en J u l i a , N e r e us e n z i j n e z u s t e r , e p O l y m p a s , en al de h e i l i g e n , d ie m e t h e n l i e d e n z i j n . Zij allen moeten gegroet worden.
Wanneer de Apostel zoo velen in Rome laat groeten en daarbij zoo vele geloovigen met name noemt, — wij vinden hier wel vijf en twintig namen genoemd, — dan moet het ons toch verwonderen, dat wij éénen naam daarbij missen, dien wij voor alle anderen zouden verwachten, indien de Roomsehen gelijk hebben, als zij beweren, dat de Apostel Petrus vijf en twintig jaren lang bisschop te Rome is geweest. Wij vinden zijnen naam hier evenwel niet vermeld; Paulus zegt niet hem te groeten, hoewel hij hem toch persoonlijk heeft gekend; evenmin lezen wij iets van een verblijf van Petrus te Rome, als ons in de Handelingen verhaald wordt, hoe Paulus daar kwam, — bewijs genoeg, dat geheel die bewering een puur verzinsel is. De Apostel heeft zijne vrienden en broeders niet vergeten. Hij denkt voortdurend aan hen, verliest hen niet uit het oog, en draagt hen op het biddend harte. Uit de verte reikt hij hun de hand, door hun zijnen groet te zenden, als een teeken en de uitdrukking van de innigste gemeenschap des harten. Wij groeten elkander zoo dikwijls en laten bekende bloedverwanten groeten, mondeling of schriftelijk, ontvangen ook groeten terug, zonder daar veel bij te denken; dikwijls bestaan zulke groeten slechts in woorden. Bij den Apostel waren het echter geene holle klanken, integendeel, zijn gansche hart stort er zich in uit, zijne innigste broederliefde uit zich daarin, eenen band der gemeenschap legt hij daarmede. Velen van hen, die hier met name genoemd worden, waren wellicht twee jaren later onder degenen, die hem te gemoet kwamen, toen hij gevangen te Rome werd gebracht, en bij wier aanblik hij moed schepte. Wellicht is ook deze of gene van hen eenige jaren later onder degenen geweest, die, toen de vervolging onder keizer Nero uitbrak, hun leven hebben gegeven om den Naam van Jesus Christus. Hoe het zij, hij verbindt hen allen aan zich door zijne groeten. En zij moeten ook onder elkander vereenigd zijn ; daarom voegt hij er bij: G r o e t e l k a n - d e r m e t e e n e n h e i l i g e n k u s . (Yers 1G.) Gelijk de kus teeken en uitdrukking is van zinnelijke liefje, ook van liefde tusschen familieleden, zoo kan hij ook onder de tucht des Heiligen Geestes teeken en uitdrukking zijn der geestelijke liefde, gelijk wij uit de oude Kerk weten, dat de geloovigen, vóór het Heilig Avondmaal te gebruiken, elkander kusten, de mannen de mannen, en de vrouwen de vrouwen. En verder schrijft de Apostel, de gemeenschap nog verder uitbreidende: De G e m e e n t e n van C h r i s t us g r o e t e n u l i e d e n , nml. de Gemeenten te Corinthe, Kenchrea en omliggende plaatsen. Toen zij er van gehoord hadden, dat Paulus aan de broederen te Rome schreef, werd dit als eene algemeene aangelegenheid beschouwd en verzochten zij hem, hunne groeten over te brengen. En de Apostel hoeft aan deze opdracht voldaan, het was hem niet te min en te onbeduidend. Hij legt daarmede den band der gemeenschap om hen allen, zoodat het niet maar is een hoopje hier en een hoopje daar, maar allen te zamen: eene heilige, algemeene Christelijke Kerk, vergaderd en onderhouden door den Heere Jesus Christus, door Zijn Woord en Zijnen Geest, in eenigheid des waren geloofs, in waarachtige broederlijke liefde, — en zoo gesteld te midden van eene wereld, die in het booze ligt, om te schijnen als een licht in de duisternis.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juni 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juni 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's