Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Hoofdstuk 16 : 17-24

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit het eerste gedeelte van dit Hoofdstuk hebben wij gezien, dat de Apostel, terwijl hij er aan denkt, dat hij nu weldra zijne lang gekoesterde hoop zal vervuld zien en te Rome zal komen, als het ware zijn hart vooruitzendt en in de groeten, die hij aan een groot aantal gemeenteleden richt, zijne hartelijke broederlijke liefde uitspreekt, en den band der gemeenschap, die allen in deze liefde bijeen moet houden, geheel toehaalt, wanneer hij ten slotte hen vermaant, om elkander te groeten met eenen heiligen kus, en hun ook de groeten der Gemeenten van Christus in Griekenland overzendt.
Maar terwijl hij hen nu in den geest zoo innig vereenigd en verbonden voor zich heeft, weet hij wel, welke gevaren hen dreigen, welke vijanden er op loeren, om dezen band te verbreken en in den akker, waarin het goede zaad is gezaaid, onkruid te strooien, ingeval zij slapen in plaats van te waken. Zoo heeft hij eenige maanden nadat hij dezen Brief naar Rome schreef, te Milete ook de oudsten van Efeze vermaand en gewaarschuwd, door tot hen te zeggen: „Dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen; en uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich". iHand. 20 : 29.) Meermalen heeft hij het ervaren en moest hij er over klagen, dat op dezelfde plaatsen, waar h i j het Evangelie van Jesus Christus had gepredikt, en dit in geloof was aangenomen, later allerlei valsche leeraars binnendrongen, die het Evangelie vervahchten en eenen anderen Jesus verkondigden dan hij, leerende, dat de mensch zijne gerechtigheid, die hij in Christus heeft, nog volkomen moet maken door de besnijdenis, dat hij nevens rChristus nog eene heiligmaking moet oplichten en de Wet ter hand nemen, — hetgeen alles eenen schoonen schijn had en waardoor velen verleid werden. Daarover klaagt hij vooral ook in zijnen Brief aan de Galaten, waar hij zich verwondert, dat zij, zoo haast wijkende van Dengene, Die hen had geroepen in de genade van Christus, overgebracht werden tot een ander evangelie, daar er geen ander is; „maar er zijn sommigen", schrijft hij, „die u ontroeren, en het Evangelie van Christus willen verkeeren". En later zegt hij: „Och, of zjj ook afgesneden wierden, die u onrustig maken!" (Gal. 5 : 12). Bovendien trachtten deze valsche leeraars Paulus' karakter en wandel verdacht te maken. Immers moest hij in zijnen tweeden Brief aan de Corinthiërs tegenover deze Gemeente, die hij zelf door de prediking van Christus, den Gekruisigde, had vergaderd, en waar hij zoo lang had gewerkt, zichzelven verdedigen, dat hij geene lichtvaardigheid gebruikte of, hetgeen hij voornam, naar het vleesch voornam, maar dat men zich op zijn woord kon verlaten (Hoofdst. 1 : 17), en dat hij ook het Woord Gods niet vervalschte (Hoofdst. 4 : 2). Ja zelfs, dat hij van de Corinthiërs geen geld had genomen voor zijn onderhoud, zou bij hem voortgekomen zijn uit oneerlijke beweegredenen, als wilde hij hen zoodoende door list vangen, en dergelijke meer. Zoo zochten zij dus het vertrouwen op den Apostel in de Gemeente te ondermijnen, opdat ook zijne prediking in verachting zou komen.
Paulus, die in dezen reeds zoo veel ervaren en zoo veel geleden had, voorzag, dat het ook te Rome niet anders zou gaan, dat ook daar de vijand zich zou opmaken, dat ook daar deze valsche broeders zich zouden laten vinden, om hem, nog eer hij daar kwam, verdacht te maken, hem het vertrouwen der Gemeente te onttrekken, een valsch evangelie te prediken en allerlei tweedracht en ergernis aan te richten. Daarom laat hij zich hier aldus u i t : En ik b i d u, b r o e d e r s! n e e m t a c h t op d e g e n e n , d i e t w e e d r a c h t en e r g e r - n i s s e n a a n r i c h t e n t e g e n de l e e r , d i e g i j v a n o ns g e l e e r d h e b t ; en w i j k t af v a n d e z e l v e . Daar te Rome de geloovigen, zooals wij gezien hebben, op verschillende plaatsen in de stad, in verschillende huizen samenkwamen, — er was immers eene Gemeente ten huize van Aquila en Priscilla, er waren „broeders" bij Asyncritus en de anderen, er waren „heiligen" bij Filologus en Julia en de overigen, — ontstonden er te lichter allerlei bijzondere inzichten en meeningen, allerlei bijzondere opvattingen van de leer, ook ontstond er wellicht eene scheiding tusschen deze afzonderlijke groepjes naar de onderscheiding van „zwakken" en degenen, die zich de „sterken" waanden, of naar hunne afkomst uit de Joden of uit de Heidenen, — immers zagen wij reeds vroeger, dat zulke onderscheidingen in de Gemeente bestonden. Juist daardoor was het gevaar des te grooter, dat zij zich van elkander zouden afzonderen, en deze valsche leeraars ingang bij hen zouden vinden. Yandaar zijne hartelijke en dringende vermaning, als wilde hij daarmede zeggen: Weest toch niet zoo gerust, en gelooft toch niet, dat gij boven al zulke gevaren verheven zjjt. Ziet daarentegen wel toe op degenen, die scheuring en ergernis aanrichten, door het zuivere Evangelie, de genadeleer van Jesus Christus verdacht te maken en te lasteren, als ware het eene leer, die zorgelooze en goddelooze menschen maakt, die leert: Laat ons het kwade doen, opdat het goede daaruit voortkome. Dat waren farizeesch gezinde lieden, menschen, die onder de wet waren, en de macht der liefde, der genade en barmhartigheid Gods in Christus Jesus in den grond der zaak niet kenden, en door nu met hunne valsche leer der heiligmaking te komen zoodanige scheuring aanrichtten, dat het ging als te Corinthe, waar sommigen zeiden: „Ik ben van Paulus", anderen: „Ik ben van Apollos", weer anderen: „Ik ben van Cefas", en nog anderen: „Ik ben van Christus", — deze laatsten wilden de voortreffelijksten zijn en maakten den Naam van Christus tot eenen partijnaam. Anderen was dit drijven tot eene ergernis, dat is tot eenen aanstoot, en bracht hen tot een struikelen en vallen, tot zulk vallen, waarbij men zich stoot aan de reine leer, zoodat men het Woord der genade prijsgeeft, ja Christus prijsgeeft, doordien men uit werken der wet gerechtvaardigd wil worden, en zoo van de genade vervalt. Want spoediger dan men denkt, is men afgeweken van de leer, waarin men onderwezen is, en heeft men de goede leer van den Catechismus, die men van Godvreezende ouders en leeraars heeft ontvangen, prijsgegeven, en terwijl men meent, midden in den schoot der waarheid te zitten, bevindt men zich er reeds buiten, en bouwt men niet op den eenigen grond, die gelegd is, op den Heere Jesus Christus, maar daarnevens, op den zelfgekozen grond van eigen willen en loopeu, van eigene wijsheid en eigene kracht. — Eene tweede zaak, waartoe de Apostel hen vermaant en die hij hun aan het hart legt, is deze: niet alleen moesten zij acht geven op zulke verleiders, en hen goed in het oog houden, maar zij moesten zich van hen afscheiden en toch niet denken, dat men met hen kan samengaan en gemeenschap met hen hebben. „Yerwerp eenen ketterschen menscli na de eerste en tweede vermaning", zegt de Apostel op eene andere plaats, „wetende, dat de zoodanige verkeerd is en zondigt, zijnde bij zichzelven veroordeeld". (Tit. 3: 10 en 11.) Wij zijn daarin zoo zorgeloos en zoo onverschillig en denken, dat men zichzelven in dezen zeer wel bewaren kan. Yoor zjjne lichamelijke gezondheid zal men wel zorg dragen; voor de instandhouding van zijn beroep zal men voorzichtigheid in acht nemen; maar of men gezond blijft in het geloof, daarover bekommert men zich niet zoozeer, maar men denkt, dat dat alles vanzelf gaat, en stelt zich zoo aan allerlei stroomingen, allerlei wind van leer, allerlei besmetting bloot. Reeds de Prediker, Salomo, zegt: „Een eenig zondaar verderft veel goeds, eene doode vlieg doet de zalf des apothekers stinken"; en Paulus zegt: „Een weinig zuurdeesem verzuurt het geheele deeg".
Zoo voortgaande met zijne waarschuwingen en vermaningen, zegt de Apostel verder, Vers 18: W a n t d e z u l k e n d i e n en o n z e n H e e r e J e s u s C h r i s t u s n i e t , — al beweren zij ook, dat het hun alleen om den Heere en om de eere Gods gaat, en dat zij dienaars van Christus zijn, — het is niet waar: zij dienen h u n n e n b u i k , in den grond der zaak zoeken zij slechts hunne eigene èer, hun eigen nut en voordeel, „meenende, dat de Godzaligheid een gewin zij". (1 Tim. 6: 5) Yan hen zegt Paulus ook op eene andere plaats: „Want er zijn ook vele ongeregelden, ijdelheidsprekers en verleiders van zinnen, inzonderheid die uit de besnijdenis zijn; welken men moet den mond stoppen, die geheele huizen verkeeren, leerende wat niet behoort, om vuil gewins wil". (Tit. 1 : 10 en 11.) De Apostel heeft inderdaad juist gezien, toen hij dit aan de Gemeente te Rome schreef, ja hij lieeft getoond, eenen helderen blik te hebben, toen hij vreesde, dat zulke lieden ook in de Gemeente te Rome zouden opstaan, en de geloovigen daarom voor hen waarschuwde. Want toen hij later te Rome was, moest hij juist over zulke woelgeesten klagen, zooals wij lezen in zijnen Brief aan de Filippensen, die in den laatsten tijd van zijn verblijf te Rome geschreven is. Hij klaagt daar over degenen, die Christus prediken door nijd en twist, met het doel, om hem in de Gemeente te overtreffen, om hem te kleineeren en in de schaduw te stellen, om eer voor zichzelven te behalen, en zich eenen aanhang te verwerven, — terwijl zij meenden, daarmede aan zijne banden verdrukking toe te brengen. (Hoofdst. 1 : 15 en 16.) En dan spreekt hij van hen als van dezulken, „die vijanden zijn des kruises van Christus, welker einde is het verderf, welker god is de buik", — juist zooals hij zich hier over de zoodanigen uitlaat, — „en welker heerlijkheid is in hunne schande, dewelke aardsche dingen bedenken". (Hoofdst. 3 : 18 en 19.) Trots zijne waarschuwing dus is dit verderf toch gekomen. Mogelijk, dat de geloovigen het niet genoeg ter harte hebben genomen, niet waakzaam genoeg geweest zijn, want deze verleiders weten zich wel in te dringen en door vleierij zich bemind te maken, gelijk de Apostel verder van hen zegt: Z i j v e r l e i d e n d o o r s c h o o n s p r e k en e n p r i j z e n de h a r t e n der e e n v o u d i g e n . Eenerzijds weten zij te vleien, zoodat de mensch eene hooge gedachte van zichzelven krijgt en niet ootmoedig is, zoodat hij zich in zijne ongerechtigheid gezegend gevoelt en niet bestraft en veroordeeld. Zij doen als de valsche profeten, over wie de Heere klaagt bij den ProfeetEzechiël: „Weedien vrouwen, die kussens naaien vooralle okselen der armen, en maken hoofddeksels voor het hoofd", — zoodat men rustig kan slapen met het oordeel in 't verschiet, zonder het woord des Heeren ter harte te nemen: „Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt", — „van alle statuur, om de zielen te jagen! Zult gij de zielen Mijns volks jagen, en zult gij u de zielen in het leven behouden? En zult gij Mij ontheiligen bij Mijn volk, voor handvollen van gerst, en voor stukken broods?" — d. i. zult gij uwen buik dienen? (Hoofdst. 13: 18 en 19.) Komen zij nu deels met zoete, vleiende woorden, om de zielen in te nemen, zij komen ook met schoone, grootsprekende woorden, terwijl zij zichzelven zegenen, zichzelven prijzen en verheffen, en op deze wijze verleiden zij de harten der eenvoudigen, die argeloos zijn en aan geen gevaar denken, en juist daarom aan allerlei verleiding blootstaan. Daarom waarschuwde reeds de Hcere Jesus Zelf voor degenen, die in schaapskleederen komen, maar van binnen grijpende wolven zijn. (Stol volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Romeinen

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's