Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit den Schat der Kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den Schat der Kerk

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aanteekeningen op Jesaia 9 : 1—6.

Vers 1. H e t v o l k , dat in d u i s t e r n i s w a n d e l t, z a l een g r o o t l i e h t z i e n Het leven moet licht, lucht en vrjjheid hebben. „Het volk, dat in duisternis zat". (Matth. 4: 16; zie ook Hand. 26: 18.) „Een groot licht." Joh. 1. „Ik ben het licht der wereld", zegt de Heere.
Yers 2. G i j h e b t d i t v o l k v e r m e n i g v u l d i g d , m a ar G i j h e b t de b l i j d s c h a p n i e t g r o o t g e m a a k t ; z ij z u l l e n n o c h t a n s bl ij d e w e z e n v o o r Uw A a n g e - z i c h t , g e l i j k men z i c h v e r b l i j d t in den o o g s t, g e l i j k men v e r h e u g d is, w a n n e e r men d e n b u it u i t d e e l t . „Gij hebt dit volk vermenigvuldigd", volgens Luther : „Gij vermenigvuldigt dit volk", — d. i. die bekeerd worden. — „Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt", bij Uwe vijanden, de werkheiligen, ook bij Uwe vrienden, die nog om de bekeering der vijanden aanhouden. Eom. 9 : 1 en 2. — „In den oogst" : geestelijk loofhuttenfeest. — „Wanneer men den buit uitdeelt". Ps. 68: 19 en 23. Jes. 5 3 : „Hij zal de machtigen als eenen roof deelen".
Yers 3. W a n t het j u k van h u n n e n l a s t , en den s t o k h u n n e r s c h o u d e r s , en d e n s t a f d e s g e n e n , d ie h e n d r e e f , h e b t Gij v e r b r o k e n , g e l i j k t e n d a ge d e r M i d i a n i e t e n . „Het juk van hunnen last." De wet, zooals zij in inzettingen bestond. Hand. 15: 10. Het juk der dienstbaarheid: Gal. 5 : 1. Ef. 2 : 14. De wet en haar vloek. De wet legt eenen zwaren last op, en er is enkel onwil; er is geen hart voor. — „De stok hunner schouders": Farizeën en Schriftgeleerden, welke slaan, wat reeds gewond is door het juk. „Stok" : de zonde en hare gevolgen. — „De staf desgenen, die hen dreef": de inzettingen der ouden, de duivel en de dood met zijnen prikkel. Ex. 5 : 5 en 13 — 19; 1 Cor. 15 : 56. — „Ten dage der Midianieten" —: „Het zwaard van den Heere en van Gideon!"
Yers 4. T o e n de g a n s c h e s t r i j d d e r g e n e n , die s t r e d e n , met g e d r u i s c h g e s c h i e d d e , en de k l e e d e - r e n in h e t b l o e d g e w e n t e l d en v e r b r a n d w e r d e n, t o t e e n v o e d s e l d e s v u u r s . Wij zouden wel wenschen, zoolang wij niet in Christus Jesus zijn, dat de Wet er niet ware. Intussclien laat zjj zich niet opheffen, — vandaar bij ons vijandschap en haat tegen de Wet, en huichelarij. Zoo wordt de zonde bovenmate zondigende — „De gansche strijd", twist tegen de Wet en de menschen. Nu is er vrede en liefde bij de verootmoedigden. — „Kleederen in het bloed gewenteld", — onze beste werken zijn gelijk een bebloed, onrein kleed.
Vers 5. W a n t e e n K i n d is o n s g e b o r e n , e e n Z o on i s o n s g e g e v e n , en de h e e r s c h a p p i j is op Z i j n en s c h o u d e r ; en m e n n o e m t Z i j n e n N a a m W o n d e r l i j k , R a a d , S t e r k e God, V a d e r d e r e e u w i g h e i d , V r e d e - v o r s t . „Heerschappij op Zijnen schouder", het verloren en wedergevonden schaap heeft Hij op Zijnen schouder gelegd. De twee sardonixsteenen op de schouderbanden van den efod onzes hoogepriesters (Ex. 2 8 : 9 —12), waarop de namen der kinderen Israëls gegraveerd waren (op den schouder lig ik dicht bij het oor); deze steenen zijn de epauletten van onzen Koning Christus. — „Wonderlijk", want hij wordt geloofd; dat gaat boven alle ervaring, ja tegen de ervaring in, — Zgne gerechtigheid, eene vreemde dus, de mijne, — ik een goddelooze, nochtans rechtvaardig! Hij is onze gerechtigheid en onze zonde. Dat is wonderlijk. — „Raad", in alle gevaar, door Zijn Woord en Zijnen Geest. Ps. 32: 8; Spr. 8 : 18. „Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het verstand, Mijne is de sterkte." „Blijft in Mij en Ik in u, — zonder Mij kunt gij niets doen." Joh. 15. — „Sterke God", bij Luther: „Kracht, Held". „Kracht", — de zelfstandige kracht, waardoor Hij alles draagt en onderhoudt. In Hem hebben wij gerechtigheid en sterkte. Thomas zeide: „Mijn Heere en mijn God". Jes. 33: 21 en 22. — „Sterke God", om ons te redden uit de macht des duivels en des doods, en om ons te verdedigen. In dezen Naam wordt Zijne krachtig werkende macht geprezen. „Indien gij dan Mij zoekt, zoo laat dezen heengaan." (Joh. 18: 6 en 9) — „Vader der eeuwigheid",— in de eeuwigheid zonder begin nam Hij ons aan tot Zjjne kinderen, in den tijd handhaaft Hij ons als dezulken. Hebr. 2 : 11 en 12. Hij genereert altijd, altijd voedt Hij de Zijnen. Hij blijft Vader, is geen rechter van Zijne kinderen, wel van hunne vijanden, zal ook niet eenmaal onze rechter zijn. In Hem is eene vaderlijke liefde zonder einde. — „Vredevorst", Die de harten troost, alle zonden vergeeft, Rom. 5: 1; Hebr. 7 : 2. Een Koning der gerechtigheid, nochtans is hij ook een Koning des vredes. Ef. 2: 13 en 14; Col. 1: 19 en 20; Jes. 4 : 5 ; 26: 3; Ps. 72: 3; Jes. 33: 24.
Vers 6. Der g r o o t h e i d d e z e r h e e r s c h a p p i j en d e s v r e d e s zal g e e n e i n d e z i j n op d e n t r o o n van D a v i d e n in z i j n k o n i n k r i j k , om d a t t e b e v e s t i g e n, e n d a t te s t e r k e n met g e r i c h t en m e t g e r e c h t i g - h e i d , v a n nu a a n t o t in e e u w i g h e i d toe. „Der grootheid dezer heerschappij zal geen einde zijn." Rom. 5 : 21 ; 6 : 6 en 22; 7 : 4 ; 8 : 10; 2 Cor. 1 : 19; 3 : 1 7 ; 4 : 1 1 .— „Met gericht en met gerechtigheid." Jes. 42 : 3 en 4; Ps. 72 : 4. — „Bevestigen", — Hij laat niet varen de werken Zijner handen. Ik ben de Heere, Die u heiligt. Jes. 33 : 22. — „Op den troon van David." De antichrist verdrijft Hem van daar niet. De getrouwe God houdt Zijnen eed, dien Hij aan David zwoer.
p s 89 — „Van uu aan tot in eeuwigheid toe",—dat predikt opstanding en eeuwig leven, Christus sterft niet; wij, die Hem door een oprecht geloof zijn ingeplant, ook niet. Een eeuwige Koning — een eeuwig volk. Wonderbaar Rijk, — de kinderen des Koninkrijks zijn buitengeworpen, de vijanden zijn er in opgenomen, en Hij bewaart den vrede, en beschaamt hen voortdurend zoo met Zijne liefde en gaven, welke zij gewoonlijk eerst niet willen, dat zij wel voor eeuwig Zijne vrienden moeten blijven.


Aanteekening op Jesaia 9: 5-

E e n Kind is ons g e b o r e n , een Zoon is ons geg e v e n , en de h e e r s c h a p p i j is op Z i j n e n s c h o u d e r; en men noemt Z i j n e n Naam W o n d e r l i j k , R a a d, S t e r k e God, Yader der e e u w i g h e i d , V r e d e v o r s t.
Laat ons op drie dingen bij de geboorte van onzen Heere letten.
1. Hij heet een K i n d en een Zoon.
2. Yan Hem wordt gezegd, dat Hij g e b o r e n is en geg e v e n is. De vrucht en het nut is :
3. Hij is ons geboren, ons gegeven. „Ik verkondig u groote blijdschap." Wat voor een Kind en wat voor een Zoon is Hij ?
a. Hij heet Wonderbaar. Dat Hij wonderbaar is, vertellen de hemelen; Zijne ster; de engelen prijzen Hem; de wijzen uit het Oosten aanbidden Hem; herders prediken Hem.
1. Het Woord wordt vleesch, de Schepper schepsel.
2. De maagd blijft maagd.
3. Het wordt door een menschelijk hart geloofd.
b. Liefelijk is Hij en vriendelijk als Raad voor de radeloozen. Hij geeft Zich ons zoo geheel, dat wij weten, dat wij Hem volkomen vertrouwen kunnen schenken. „Hoort Hem!" „Ik zal u ruste geven." „Maar wanneer de goedertierenheid van God, onzen Zaligmaker, en Zijne liefde tot de menschen verschenen is." (Tit. 3: 4.)
c. Onuitsprekelijk als God, Immanuël („Kracht"). In den beginne was het Woord, — ziedaar Zijne eeuwigheid. Het Woord was Hij, het Woord was bij God, —ziedaar Zijn ééns wezens zijn, Zijne gelijkheid met den Yader. En het Woord was God, — ziedaar Zijne Godheid, Hij is het geheel en al.
d. Vreeselijk als Sterke God („Held"). Hij maakt alles openbaar. Hij vermag alles, Hij houdt een rechtvaardig gericht. Een Sterke tegen alle Parizeen, tegen al Zijne vijanden; een Sterke, om zondaren zalig te maken.
e. Te eeren als Vader der eeuwigheid. Hij heeft alles geschapen, Hij draagt alle dingen, Hij brengt alles weder.
f. Begeerlijk als Vredevorst. „Gij zijt de Schoonste." (Ps. 45: 3, naar Luther). „Mijn Liefste is blank en rood." (Hoogl. 5 : 10.)


Aanteekening op Jesaia 10: 3 en 4.

Maar wat z u l t g i j l i e d e n doen t e n dage der bez o e k i n g ? Tot wien z u l t gij v l i e d e n om h u l p? en waar zult gij uwe h e e r l i j k h e i d l a t e n ? Dat elk een z i c h n i e t zou b u i g e n o n d e r de g e v a n g e n e n , en v a l l e n o n d e r de g e d o o d e n?
Zult gij met uwe heerlijkheid en trots het zoover brengen, dat gij u niet zult moeten buigen? Juist de overmoedigen zijn het moedeloost, wanneer de nood aan den man komt. De Profeet ziet, hoe dezen, welke zoo op den voorgrond treden en zich stijf houden in hunne zekerheid, zich in alle slapheid zelfs de boeien zullen laten aanleggen, en vallen onder het zwaard.


Aanteekening op Jesaia 25: 1 TV.

. „Heere, Gij zijt mijn God, U zal ik verhoogen, Uwen Naam zal ik loven, want Gij hebt wonder gedaan; Uwe raadslagen van verre zijn waarheid en vastigheid", want datgene, wat zichzelf verhoogt, vernedert Gij , en wat zich wel opgebouwd acht, maakt Gij tot „eenen steenhoop", zóó, dat die „in eeuwigheid niet zal herbouwd worden", zoomin als de Egyptenaren, die in de Roode Zee verdronken, er ooit weder uit zullen komen. „Daarom zal U een volk eeren", dat onmachtig is, dat Gij echter machtig gemaakt hebt in Uwe sterkte. Daarom zullen in Uwe stad goddeloozen wonen, die echter Uwe gerechtigheid erkennen. Arme zondaren, hoeren en tollenaars worden tot Uw volk geleid. „Want Gij zijt den arme eene sterkte geweest, eene sterkte den nooddruftige, als hem bange was; eene toevlucht tegen den vloed, eene schaduw tegen de hitte; want het blazen der tirannen is als een vloed tegen eenen wand. Gelijk de hitte in eene dorre plaats zult Gij de onstuimigheid der vreemdelingen nederdrukken; gelijk de hitte door de schaduw eener dikke wolk, zal het gezang' der tirannen vernederd worden."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juli 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Uit den Schat der Kerk

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juli 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's