Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Grondgedachten, die men heeft vast te houden bij het offer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Grondgedachten, die men heeft vast te houden bij het offer

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij hot offer dient men het volgende wel in het oog te houden:
1. Het offer is eene gave Gods en als zoodanig is het een geschenk van de vrije genade Gods, Die aan de offers, hetzij dieren of vrachten des velds, deze waarde gegeven heeft. Zie Lev. 17:11: „Ik heb het u gegeven".
2. Het moest de eigenschap bezitten van zonder gebrek te zijn of van frisch, ongebruikt en onbedorven te wezen.
3. Daar God te midden van een onrein volk in Zijn heiligdom woont, en deze onreinheid niets anders is dan de zonden van het volk, ijvert Hij als de Heilige met eenen voortdurenden ijver en, wat geheel hetzelfde is, toornt voortdurend tegen deze zonden, en wil ze door gericht of verzoening uit het volk wegdoen. De God der Gefneente is een verterend vuur.
Terwijl zij, die als het ware met opgeheven hand tegen de Wet zondigen, door het gericht tenonder gaan en alzoo het vernietigend geweld van de heiligheid Gods ondervinden, is het juist dezelfde ijver Gods tegen de zonden van het overige volk, die d e z e z o n d e n door v e r z o e n i n g w e g n e e m t. Straf en verzoening gaan uit van één en denzelfden God, Die juist op Zijn altaar, op Zijnen heiligen haard als een verterend vuur te midden van Zijn volk woont. Jes. 3 3 : 1 4 : „De zondaren te Zion zijn verschrikt; beving heeft de huichelaren aangegrepen ; zij zeggen: Wie is er onder ons, die bij een verterend vuur wonen kan? wie is er onder ons, die bij eenen eeuwigen gloed wonen kan?" Yergelijk Jes. 31 : 9. Hier wordt het vuur des altaars bedoeld. Daar nu echter de verzoening voortspruit uit de genade Gods, vereenigen zich in haar op geheimenisvolle wijze toorn en liefde: toorn, zooals hij verteert, en liefde, zooals zij den zondaar verzoening, d. i. bedekking, verberging der zonde verschaft.
4. Het zijn daarom ook alleen de b l o e d i g e offers, welke verzoening aanbrengen Het bloed verzoent, omdat de ziel daarin leeft, en als zoodanig werd het vóór de vruchten des velds door den adem des levenden Gods aangeraakt. Het was iets levends. Als iets levends trad het voor den levenden mensch in de plaats Bloed voor bloed, ziel voor ziel. Alleen aan iets levends kon ook een oordeel des doods voltrokken worden. Waarom ecliter verzoent alleen het bezielde bloed3 Misschien omdat het meer waarde had, dan andere gaven: als het mysterium des levens? of omdat het het bloed van een rein dier was en zoo met zijne reinheid de onreinheid des zondaars bedekte, of omdat deze zichzelven in dat bloed overgaf aan God en het dierenbloed hem in het offer voor God vertegenwoordigde, waarbij hij zelf op zinnebeeldige wijze omkwam? Neen, — wel moest het bloed genomen zijn van een dier zonder gebrek maar het verzoende a l l e e n , omdat het offerdier eenen g e r e c h t e l i j k e n dood had ondergaan. Hot damp e n d e bloed van een g e s l a c h t dier, voor God gebracht, verzoende alleen, omdat Gods heilige ijver tegen alle zonde aan dit dier was openbaar geworden Gelijk het schuldoffer aan de geschondene rechtsorde genoegdoening verschafte, eene schadeloosstelling was, waardoor aan de eischen der Wet werd voldaan, zoo is ook het bloed het bewijs, dat Gods heiligheid eene volledige restitutie verkregen heeft.
De zondaar heeft in het hem door de genade Gods gegeven offer voor de zonden betaald en daarom is de werking van het offer : vergeving, reiniging en ontzondiging. Het bloed als zoodanig, in welken vorm ook, heeft geene verzoenende waarde: het leefde immers in de offerdieren en deze zouden eenvoudig zonder geofferd te worden Gode kunnen gebracht worden; het bloed verzoent slechts, wanneer het alle handelingen van het offeren, die op zichzelven gelijke waarde hebben, ondergaan heeft, wanneer dus het dier g e s l a c h t (het Hebreeuwsche „schachat"), wanneer het bloed vergoten en uitgestort en zoo Gode ten offer gebracht wordt. Slechts het versche bloed van een pas geslacht dier neemt God aan; hierin toch ligt zoo duidelijk mogelijk uitgesproken: het bloed als het feitelijk bewijs van het voltrokken doodvonnis, van het verlies des levens verzoent. Het bloed is de akte, het bewijs van den dood.
5. Indien dit niet de beteekenis van het bloed was, dan zou de gansche Heilige Schrift de verzoening door het offer verkeerd begrepen hebben. Als Jesaia het Lam Gods ter s l a c h t b a n k (hier wordt een woord verwant met „zabach" — „tabach" gebruikt; van het eerste komt de „mizbeach" : het altaar of de slachtbank) ziet geleid en het Zijn leven tot een schuldoffer stelt, dan verliest het juist dit leven door het offeren: het offer is de plaatsvervangende dood. In Zaeh. 9 : 1 1 laat de Messias door h e t b l o e d Z i j n s V e r b o n d s Zijne gebondenen „uit den kuil, daar geen water in is", omdat Hij een met het zwaard d o o r s t o k e n e is (zie Zach. 12:10). In Micha 6 : 7 wordt van het offeren van duizenden van rammen en spoedig daarop van de overgave, d. i. van het dooden van den eerstgeborene gesproken. De vraag is overbodig, of in het gansche Nieuwe Testament het bloed van Jesus Christus, dat den typus verwezenlijkte, en de dood des Heeren parallellen zjjn, en het bloed het bewijs van dien dood is. In dien zin komt het o. a. overal in den Brief aan de Hebreen voor, en wel als het bloed, dat krachtens een rechterlijk vonnis vergoten wordt. Welke beteekenis het slachten heeft, blijkt uit veelvuldige aanduidingen van Christus als het van de grond legging der wereld af geslachte Lam. (Zie het Boek der Openbaring.) De geheele wereld-idee Gods is een geslacht lam, en dit heeft zijne typische afspiegeling in den offerritua.- De S c h r i f t k e n t in al h a r e d e e l c n s l e c h t s een wegn e m e n d e r z o n d e d o o r e e n e n g e r e c h t e l i j k e n dood, en dat spreekt Paulus Rom. 8 uit, als hij wijst op Christus als op het Zondoffer, in Welks vleesch de zonde gerechtelijk is vernietigd. Daarom is Hij ook de verzoening in het Nieuwe Testament. Na Johannes komt Hij als het volkomen Offer juist door water en bloed. Van de s t r i e m e n van het Lam spreekt 1 Petr. 2 : 24. Het bloed als het feit van den dood redt daarom ook overal van den toorn Gods. Dit geldt van het bloed van het Paaschlam, van het bloed der besnijdenis (zie Ex. 4 : 2 4 vv.), ja van het bloed van alle offers; waar zij echter niet of valschelijk gebracht worden, daar volgt de uitroeiing. Rom. 5 : 9.
6. Dat het altaar, de slachtbank, eene g e r i c h t s p l a a ts is, welke de genade verordend heeft tot bedekking of verzoening van den zondaar, blijkt duidelijk uit Num. 16, waar wij lezen van de wierookvaten der Korachieten, welke de toorn Gods had weggeraapt. Van deze wierookvaten, die mede aan den brand hadden blootgestaan (het vuur daaruit moest v e r r e - w e g gestrooid worden, Vers 37) moesten uitgerekte platen gemaakt worden tot een overtreksel voor het altaar (Vers 38), want „zij zijn heilig". Het vuur des gerichts had ze geheiligd, en zij komen als teekenen van den toorn Gods aan de slachtbank, waar ook Gods toorn genoegdoening vond. Ook bewijst dit Hoofdstuk, dat mede de verzoening door het reukwerk van den toorn Gods en daardoor van den dood redt. (Zie Vers 4 6 ) Nadabs en Abihu's ondergang had plaats bij het reukaltaar. (Lev. 10.)
7. De Oud-Testamentische ritus kent ook in andere gevallen de v e r z o e n i n g d o o r d e n dood. In Deut. 21 wordt aan de koe in het ruwe dal het plaatsvervangend gericht over den moordenaar voltrokken, die bloed vergoten had en niet te vinden was en nu op het geheele volk dit bloed gelegd had : de oudsten, die het offer brachten, werden over het bloed van de koe verzoend. De gewelddadige dood van de koe wordt nog in deze woorden uitgedrukt: „Zij zullen deze jonge koe aldaar in het dal den nek doorhouwen".
Volgens Lev. 24 moeten allen, die den lasteraar hoorden vloeken, en daardoor dus mede verontreinigd waren, hunne zonde op zijn hoofd leggen, hunne bevlekking daardoor op hem overbrengen, en dan wordt hij door de gansche vergadering gesteenigd. De dood van den lasteraar verzoent hen, die den vloek hebben gehoord. Den ezel, die niet werd gelost, brak men den nek (Ex. 34: 20): de gewelddadige dood was het aequivalent voor de nagelaten lossing. Het bloed van den doodslager verzoent het land. De dood van den hoogepriester verzoent den niet opzettelijken moord van hen, die in de vrijstad eene toevlucht gevonden hebben. Num. 35: 32. Vergelijk ook Deut. 32 : 43, waar sprake is van verzoening van het land door de vernietiging van zijne vijanden. Het bloed der vijanden bedekt het bloed der knechten Gods. Lijden en gericht verzoenen ; Lev. 26 : 41 : „ . . . . en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen hebben", — d. w. z. dan behagen zij Mij met betrekking tot hunne verkeerdheid. De straf' wordt tot verzoening, en deze draagt de straf in zich.
8. Het offer is het onreinste, omdat het met zonden is beladen, en wederom het allerheiligste, (alleen de aanraking er van heiligt reeds), omdat het de zonden op eene wettige wijze wegneemt.
9. Gelijk het bloed op den dood van den offeraar in den dood van het dier wijst, zoo is ook het brandoffer of het opgaan in de vlammen het symbool van de verterende macht Gods, welke beide, gericht en liefde, in zich vereenigt.
10. De meest algemeene uitdrukking voor het offer is „korban": d. i. het middel om tot God te naderen, of, zooals d& Brief aan de Hebreën zegt: de versche, p a s g e s l a c h t e weg, op welken de zondige mensch tot God mag naderen. (Hoofdst, 10 : 20.) Zonder dit offer zou hij moeten sterven. Jes. 6.
11. In het offer zijn alle eigenschappen Gods vereenigdr Zijne volmaakte liefde, zoowel als Zijne volkomene gestrengheid. In het Verbond der genade wordt te gelijk de "Wet bevestigd. Rom. 3 : 31.
Het is in 't oog loopend, hoe de theologie onzer dagen het recht verstand van de beteekenis van het offerbloed heeft verloren. Dit geldt niet alleen van de werken van Ritschl, Schultz en Baudissin, maar ook van die van Oehler, Keil, Delitzsch, Riehm en Luthardt. Riehm heeft ten minste nog hiervoor een levendig gevoel, dat op de eene of andere wijze in het altaar de terugwerkende Goddelijke heiligheid tot uitdrukking moet komen, en hij vindt dit in de volkomen vernietiging van het vleesch des zondoffers door den vurigen ijver Gods. Hij zegt o. a . : „De verbranding moet geschieden op eene r e i n e plaats, omdat daarin de reiniging door den vurigen ijver van den heiligen God plaats heeft; en de plaats, waar de asch van het altaar werd heengebracht, was daarvoor wel de natuurlijkste, omdat het vernielende vuur van Gods ijver n i et w e z e n l i j k v e r s c h i l t van het heilige vuur, dat van Hem uitgaat, om de gaven des altaars aan te nemen en te verteren".
Dit nu is ook onze meening. Dat ligt echter ook in het vergoten bloed. Siegfried zegt in eene recensie van Riehm's- „Oud-Testamentische Theologie": „Wat het bloed eigenlijk beteekent, lezen wij hier niet". Maar ook de overigen weten het niet, vooral Keil niet in zijne commentaren. En toch,, geldt het hier niet de v o o r n a a m s t e p u n t e n der l e e r?
Ivohlbriigge zegt: „Bij de offers heeft men steeds in het oog te houden het doel van Hem, Die de offers heeft bevolen ^ verder, dat dit doel moet worden erkend, dus welke gezindheid er van den offeraar wordt gevorderd. Alle volken hebben in het offer een piaculum, eene verzoening door genoegdoening gezien; de oneindige liefde en barmhartigheid in de gave des offers hebben zij niet erkend. Het plaatsvervangende hebben zij slechts voor de helft begrepen: van de gezindheid hebben zij geene voorstelling, want bij hen was het louter afwering van straf. De rechte gezindheid is geloof. Hadden de volken naar recht gedacht, dan had ieder zichzelven moeten dooden: in het slachten van een onschuldig dier lag op zichzelf beschouwd eene ongerechtigheid. God ontfermt Zich immers over het vee en drinkt niet het blcred der dieren. (Ps. 50.) Slecht» met het oog op het eenige Offer konden de offers Godewaardig zijn. — De offers zijn zeer zeker de spijze Gods, want zonder deze sterft Hij voor de Gemeente: voor de Gemeente leeft hij slechts, wanneer Hem de offers worden gebracht".




Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 september 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Grondgedachten, die men heeft vast te houden bij het offer

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 september 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's