Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Psalm 125. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Psalm 125. (Slot.)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Een lied Hammaälóth. Die op den Heere vertrouwen, zijn als de berg Zion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid. Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzoo is de Heere rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid. Want de scepter der goddeloosheid zal niet rusten op het lot der rechtvaardigen; opdat de rechtvaardigen hunne handen niet uitstrekken tot onrecht. Heere ! doe den goeden wel, en dengenen, die oprecht zijn in hunne harten. Maar die zich neigen tot hunne kromme wegen, die zal de Heere weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid. Vrede zal over Israël zijn!"

Dat de Heere God is, dat Hij met eene almachtige en genadige hand Zijn volk verlost en beschut, — dat is de éénige sterkte, maar zekere en heerlijke steun in den strijd om der gerechtigheid wille. Want dio strijd is niet een kleine en geringe, maar een hevige, zware strijd tegen groote en geweldige vijanden. Immers de goddeloosheid zwaait haren scepter als de koningin dergenen, die de leer der gerechtigheid vijandig zijn, die deze leer: „De Heere is onze gerechtigheid", haten. Aan deze goddeloosheid wordt een troon toegeschreven, welke heet de „stoel der schadelijkheden" (Ps. 94), omdat zij hare dienaars uitzendt, om de zielen te verleiden en te verderven. Zij heerscht met onderdrukking en gewelddadigheid. Zij woedt tegen al degenen, die den Heere vreezen, die Zjjn Woord liefhebben, die in den Naam van Jesus Christus alleen hun heil hebben. Dezen kan zij niet verdragen, omdat zij den Heere JeBus haat. En zoo laat zij haren „ s c e p t e r r u s t en o p h e t 1 o t " of het erfdeel „ d e r r e c h t v a a r d i g e n " , d. w. z. zij oefent hare dwingelandij over de rechtvaardigen uit. Deze rechtvaardigen toch, die niet door werk of verdienste, maar uit geloof rechtvaardig zijn, die alzoo den Heere tot hunne gerechtigheid hebben, moeten deswege de tirannie des duivels ondervinden. De duivel tiranniseert de rechtvaardigen uitwendig door de goddeloozen en huichelaars, die hen haten en smaden, yerachten en vervolgen; inwendig doet hij het in het geweten en in de ziel door de zouden, die tieren en woelen en allen vrede verstoren. O, hoe zwaar kan deze scepter der goddeloosheid over den rechtvaardige zijn, zoodat hij naar Ps. 116 klaagt: „De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen, ik vond benauwdheid en droefenis".
Zóó inwendig; en dan uitwendig — hoe zeer kan de rechtvaardige in druk en ellende zijn vanwege de wereld, zoodat hij van alle zijden gekrenkt en gedrukt, geplaagd en gekweld wordt, — zooals bijv. David, toen hij voor Absalom vluchtte en zuchtte: „Heere! hoe zijn mijne wederpartijders vermenigvuldigd ! velen staan tegen mij op, velen zeggen van mijne ziel: Hij heeft geen heil bij God" (Ps. 4).
Nu is Gods volk menigwerf voor eenen tijd onder zulke tirannie, hetzij inwendig, hetzij uit- en inwendig beide, en zij gevoelen maar al te zeer de macht der zonde, des doods, der wereld en des duivels. Maar God begeeft Zijn erfdeel niet. Hij verlost te Zijner tijd uit doze banden, „ w a n t de s c e p t e r d e r g o d d e - l o o s h e i d zal n i e t r u s t e n op h e t lot d e r r e c h t v a a r - d i g e n " , d. w. z. zal er niet op blijven. De zonde moge woelen en tieren, maar heerscheu zal zij niet; de wereld moge onderdrukken, den rechtvaardige overwinnen zal zij niet; de duivel moge kwellen en woeden, hij zal niet verslinden, niet vernielen. Zonde, wereld en duivel zjjn overwonnen door den Heere Jesus Christus, en Deze waakt er voor, dat geen der Zijnen verloren gaat.
Hij is Koning, — Hij heerscht eeuwiglijk met Zijne genade, macht en trouw over Zijn volk, dat Hij Zich door Zijn dierbaar bloed ten eigendom gekocht heeft. Maar in dezen nood, onder deze tirannie moet Gods volk leeren, dat alleen in des Heeren Naam hunne hulpe staat en dat niet bij het vleesch, niet bij henzelven heil is. In dezen weg moeten zij het juist bevindelijk leeren, dat zij in den Heere gerechtigheid en sterkte hebben. Doch niet altijd zal deze tirannie blijven. De Heere draagt zorg voor Zijn volk, dat zij het kunnen uithouden onder de verdrukking, en geeft alzoo moed en volharding om te blijven hopen op Zijnen Naam, en niet „de h a n d e n u i t t e s t r e k k e n tot o n r e c h t " , — d. i om niet meê te doen met de goddeloosheid, niet af te vallen van het Woord, van het geloof: „nochtans is de Heere onze gerechtigheid". Zoo geeft Hij hun dan onder den druk, in dezen nood, adem te scheppen in Zijn Woord en beloftenissen, nadat zij, gesterkt in den Heere, hunnen God, getroost voorwaarts gaan in de hope op de aanstaande heerlijkheid. Ja de Heere betoont Zich de Heere, hun God, te zijn, de levende God, Die weet te verlossen, gelijk Hij verlost heeft in Christus Jesus, uit eiken nood. Doch t e r b e k w a m er t i j d . Moet het naar Gods wijsheid met ons door diepe wegen van lijden en druk, waarin het ons alles donkerheid en nacht is, — het licht daagt op Gods tijd. Dit is zeker en staat tot eeuwigen troost van al Zijn volk vast: Wij zijn des Heeren in dood en leven. Hij laat Zijn eigendom niet los, Hij laat het werk Zijner handen niet varen. Door lijden tot heerlijkheid, dat is Gods weg. En moge het voor ons, als wij in de diepte der ellende, van nood en dood ons bevinden, zwaar zijn om dit voor onszelven te gelooven, evenwel hopende op des Heeren Woord zullen wij niet beschaamd worden. In des Heeren trouwe hand is al het arme en ellendige volk, dat nergens elders heil vindt, veilig en welbewaard. De Heere verlost met eene eeuwige verlossing. Voor Zijnen scepter moet de scepter der goddeloosheid verbroken worden.
„ H e e r e ! doe den g o e d e n wel en d e n g e n e n , die o p r e c h t z i j n i n h u n n e h a r t e n " , dat gebed legt de Heilige Geest door het Woord in het midden der Gemeente voor Gods Aangezicht, maar getuigt over hen, „die z i c h n e i g en t o t k r o m m e wegen": „Die zal de I l e e r e weg doen g a a n met de w e r k e r s der o n g e r e c h t i g h e i d ".
De „goeden", wie zijn dat? Dat zijn zij, die hunne handen niet uitstrekken tot onrecht, derhalve die bij de gerechtigheid uit geloof volharden, die in den strijd, onder de tirannie van zonde, wereld en duivel, zich niet laten verleiden, om meê te doen met de vijanden van Gods volk, maar liever met dat volk verdrukking lijden, dau het goed der wereld te hebben,
liet zijn dus geene goeden in den zin, dat zij geene zonde hebben, — integendeel zij klagen zich voor God aan, dat zij groote zondaren zijn en steeds tot alle boosheid geneigd zijn, doch zij vluchten met hunne zonde en boosheid tot den Heere Jesus Christus. Juist vanwege hunne eigene goddeloosheid en machteloosheid kunnen zij niet leven zonder den Heere, in Wien zij gerechtigheid en sterkte hebben. De Geest noemt hen goed, omdat zij zichzelven n i e t goed noemen, maarden Ileere als den a l l e e n - G o e d e roemen. — En „oprechten van harte", dat zijn juist deze „goeden"; zij verhelen het voor den Heere niet, wie zij zijn, maar bekennen het Hem, dat zij arme, verlorene, vloekwaardige zondaars zijn; zij kunnen hun heil en zaligheid niet bij zichzelven en al het schepsel vinden; zij hebben geene vroomheid en heiligheid voor God, en willen daarvan ook niets bij zichzelven weten; zij erkennen het ronduit, dat zij in zichzelven goddeloozen zijn, — doch het is het vaste voornemen huns harten, om aan den troon der genade to blijven liggen, om op genade te leven en te sterven.
Ook zijn zij bang voor vleierij en vreezen, dat zij huichelen zullen, en zoo ligt deze bede in hun hart: Beproef Gij mij, o God !
Over deze goeden, deze oprechten van harte, die van zichzelven geen goeds willen weten en roemen, die van de wereld en do gansche macht der duisternis alle kwaads ondervinden, — Heere! stort over hen Uw heil uit, doe hun wel, — dat is de bede van het lied. En daarmee getuigt God Zelf, dat Hij hun gedenkt, dat Hij hun zal wéldoen, want anders gaf Hij deze bede niet aan Zijn volk. Maar nu Hij deze verzuchting aan Zijn arm en ellendig volk geeft, zegt Hij er meê: Wees getroost, gaat het u ook naar het zichtbare en de bevinding in deze wereld slecht, moet gij ook klagen: „Het gaat niet goed, ach! hoe komen wij nog door deze woestijn heen?" — geen nood nochtans, — Ik zal u dragen, u redden, u opnemen; het einde zal goed zijn, do overwinning over eiken vijand is u verzekerd, de eeuwige heerlijkheid is u weggelegd. Dies is er machtige troost voor al Gods ellendigen, voor allen, die vragen naar den Heere en Zijne sterkte, — die op den Heere vertrouwen. Maar de goddeloozen, die over Gods Woord en gebod zich niet bekommeren, en die hun heil in zichzelven en in het schepsel zoeken, zullen niet bestaan in het gericht des Heeren. „Die zich neigen tot kromme wegen, die zal de Heere weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid."
Hier worden degenen, die van des Heeren Woord afwijken, die van den rechten weg afgaan, die wandelen naar het goeddunken huns harten, die op het genot der zonde en der wereld uit zijn, en toch voorgeven, dat zij rechtvaardig zijn, — die zich vroom voordoen, doch hun lust is in de ongerechtigheid, — die derhalve niet recht voor God en menschen zijn, maar eene leugen in de rechterhand hebben, die niet loslaten de werken der leugen en der ongerechtigheid, en evenwel zich vleien, dat de Heere met hen is en zij wel zalig zullen gesproken worden, — dezen worden hier op ééne lijn geplaatst met alle werkers der ongerechtigheid en hun wordt aangekondigd het oordeel des Heeren, dat alzoo over hen luidt: „Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, dat den duivel en zijnen engelen bereid is.
O, God heeft lust tot waarheid in het binnenste; en of een mensch al beweert een goed Christen te zijn, vroom en rechtvaardig, of hij ook denkt: Vrede, vrede, en geen gevaar,— het beweren beduidt niets. Vrome redeneringen zijn nietsbeteekenend voor God den Heere, met Wien wij te doen hebben. „Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen." Het komt op waarheid voor God aan. liet komt daarop aan, of wij rechtuit tot God gaan met onze zonde en ellende, en het taal des harten bij ons is : Heere, ik ben zonde, maar Gij, o Heere Christus, zijt mijne gerechtigheid. Waar die belijdenis wezenlijk levenszaak bij ons geworden is, — daar gaan wij geene kromme wegen, maar de rechte wegen van des Heeren Woord. Daar handhaven wij onszelven niet, matigen ons niets aan, maar veroordeelen en verdoemen onszelven voor des Heeren Aangezicht, verootmoedigen ons onder de bestraffing Zijns Woords, vernederen ons onder Zijne hand, zinken weg met al het onze voor den hoogen God, den heiligen God, Die ons tot het binnenste onzer ziel doorziet en kent.
„De goddeloozen, zegt mijn God, hebben geenen vrede." „ V r e d e zal over I s r a ë l z i j n . " Vrede over hen, die met God worstelen om hulp en heil in nood en ellende, gelijk Jakob aan het veer Jabbok, toen een Man met hem worstelde en Jakob tot Hem sprak: Heere! ik zal U niet laten gaan, tenzij Gij mij zegent! Of deze worstelaars in den strijd ook hunne kracht moeten verliezen, het woord van den Koning der heerlijkheid luidt tot hen: „Gij hebt overmocht, vrede zij u ! " en zij het dan nog menigmaal onvrede van buiten en vreeze van binnen, — de Ezau's kunnen toch dien vrede niet rooven.
Wat God de Heere gezegend heeft, blijft gezegend, — Zijn vrede is een eeuwige vrede.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 januari 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Overdenking van Psalm 125. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 januari 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's