Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Inleiding. (Openb. v. Joh. 2 en 3.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Inleiding. (Openb. v. Joh. 2 en 3.)

Verklaring van de Brieven aan de zeven Gemeenten in Azië.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben in de Schrift een aantal Brieven, door de Apostelen van onzen Heere Jesus Christus geschreven, waarin zij als trouwe herders de Gemeente vermanen, opdat de schapen blijven op de goede weide van het Woord Gods en niet een buit der wolven worden, — opdat zij, die ten eeuwigen leven geroepen zijn, den goeden strijd des geloofs strijden, den loop voleindigen en zij alzoo de kroon der gerechtigheid verkrijgen, die de Heere, de rechtvaardige Rechter, op Zijnen dag geven zal aan allen, die Zijne verschijning liefhebben. Deze Brieven der Apostelen zijn ingegeven door den Heiligen Geest en zijn dus Gods eeuwig, onfeilbaar Woord ook tot ons. En al wat daarin geschreven is, is voor ons nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is, opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. Wij hebben echter ook een zevental Brieven, door den Heere Zeiven aan de Gemeenten gericht; wjj vinden die in het 2de en 3J c Hoofdstuk der Openbaring van Johannes.
De Apostel Johannes was om het Woord Gods en de getuigenis van Jesus Christus verbannen naar een woest eiland, Patmos genaamd. Hij, de laatst overgeblevene van de Apostelen des Heeren, moest daar zijne dagen doorbrengen, uitgestooten door de wereld en vol bekommernis over de Gemeenten, die maar al te zeer zich lieten medesleepen door allerlei valsche leeraars en in het geloove wankelden, en die hij nu niet meer kon toespreken, niet kon vermanen, waarschuwen en vertroosten. Deze Johannes was volgens Openb. 1 : 10 „in d e n G e e s t op den d a g des H e e r e n " . Op den dag, dien de Heere Zich geheiligd had tot Zijnen dag, werd Johannes zóó vervuld met den Geest, zóó als het ware in den Geest opgenomen, dat het zichtbare of uiterlijke, hetgeen met de vleeschelijke oogen aanschouwd wordt, voor hem verdween. Het geruisch der bruisende watergolven om hem heen hoort hij niet meer, maar hij hoort achter zich „ e e n e g r o o t e s t e m a ls v a n e e n e b a z u i n " , — eene stem des gejuichs, van verlossing en overwinning, van heil en troost, van macht en heerlijkheid. Het is de stem van zijnen Heere en Heiland, welke doordringt in het bedroefde, verslagene hart, zoodat het niets meer verneemt, dan deze stem. O, een ieder, die deze stem hoort, weet wel, wat hij gehoord heeft.
„ I k ben de A l f a en de O m e g a " , sprak de Heere, „de E e r s t e en de L a a t s t e " , — wat Ik heb begonnen, dat voleindig Ik ook; wat Ik geschapen heb, dat zal Ik weten te behouden; wat Ik verlost heb, dat zal Ik ook weten te handhaven; — »en", 2 0 0 heette het tot Johannes, „ h e t g e en g i j z i e t , s c h r i j f d a t in e e n b o e k en z e n d h e t a an d e z e v e n G e m e e n t e n , d i e in A z i ë z i j n , n a m e l i jk n a a r E f e z e en n a a r S m y r n a en n a a r P e r g a m us e n n a a r T h y a t i r e en n a a r S a r d i s en n a a r F i l a - d e l f i a en n a a r L a o d i c é a " (Vs. 11).
„En ik k e e r d e m i j o m " , zoo schrijft Johannes Vers 12, „om te z i e n de s t e m , d i e m e t m i j g e s p r o k e n h a d; e n m i j o m g e k e e r d h e b b e n d e , z a g i k z e v e n g o u d en k a n d e l a r e n " , dat zijn de zeven Gemeenten; „en in het m i d d e n van de z e v e n k a n d e l a r e n E e n e n , den Z o o n d e s m e n s c h e n g e l i j k z i j n d e " (Vs. 13). Johannes zag den Heere, zooals Hij gekend wordt door allen, die Hem kennen, gelijk Hij Zich aan ons openbaart door Zijnen Geest het gansche Woord door. „Den Z o o n d e s m e n s c h e n gel i j k z i j n d e " was de Heere, want zóó moeten wij Hem zien, Wiens heerlijkheid en Majesteit geen mensch zien kan Zóó moeten wij Hem zien, zooals Hij Zijne heerlijkheid heeft geopenbaard, nml. als Degene, Die onze ellende, onze zonden, onzen nood en dood op Zich heeft willen nemen, en Die nu, gezeten ter Rechterhand Zijns "Vaders, nog is, als ware Hij ons in allo dingen gelijk, opdat wij waarachtig vertrouwen in Hem zouden hebben als" in eenen barmhartigen Iloogepriester, Die, Zelf verzocht geweest zijnde, ook medelijden kan hebben met al onze zwakheden. Daarom zag Johannes Hem ook „ b e k l e e d met een l a n g k l e e d t o t de v o e t e n ", d. i. met het hoogepriesterlijke kleed, „en o m g o r d a a n de b o r s t e n met e e n e n g o u d e n g o r d e l " , d. i. hetgeen wij lezen Jes. 11: 5: „Gerechtigheid zal de gordel Zijner lenden zijn; ook zal de waarheid de gordel Zijner lenden zijn".
„En Z i j n h o o f d en h a a r was w i t , g e l i j k a l s w i t te w o l , g e l i j k s n e e u w " , — louter reinheid en heiligheid is op Zijn hoofd; „en Z i j n e o o g e n g e l i j k e e n e v l am v u u r s " (Ys. 14), om door alle duisternis heen te dringen, maar ook lichtend en brandend in eeuwige, innige liefde. „En Z i j n e v o e t e n w a r e n b l i n k e n d k o p e r g e l i j k en g l o e i d e n a l s in e e n e n o v e n " , — Zijn gang is door de hitte des lijdens henen, door hevigen gloed, doch is juist alzóó bovenmate heerlijk, zeker en vast; „en Z i j n e s t e m als e e n e s t e m van v e l e w a t e r e n " (Ys. 15), machtiger dan het bruisen van de waterstroomen aller vijandige machten. „En H i j had z e v e n s t e r r e n in Z i j n e R e c h t e r h a n d " , — de zeven sterren zijn de engelen der zeven Gemeenten, d. w. z. de opzieners der Gemeenten, want het woord „engel" beteekent: bode van God gezonden en gegeven, zooals ook de Heere zegt van Johannes den Dooper, Mal. 3 : 1: „Ziet, Ik zende Mijnen engel, die voor Mijn Aangezicht den weg bereiden zal"; „en u i t Z i j n e n mond g i n g e e n t w e e s n i j d e n d z w a a r d ", d. i. des Heeren Woord, „en Z i j n A a n g e z i c h t was, g e l i j k de z o n s c h i j n t in h a r e k r a c h t " (Vs. 16).
Zeer troostrijk is deze heerlijkheid des Heeren voor een ver- 1 slagen gemoed; in 'teerste oogenblik evenwel schijnt zij meer verpletterend te zijn. Vleesch en bloed, den armen zondaar, doet die heerlijkheid reeds machtig aan, wanneer hij slechts een weinig van haar mag aanschouwen, zoodat hij het niet kan uithouden. Zoo viel dan ook Johannes, toen hij deu Heere zag, „als d o o d a a n Z i j n e v o e t e n ' ; maar de Heere „ l e g d e ", schrijft hij, „ Z i j n e R e c h t e r h a n d op m i j , z e g g e n d e t ot ui i j : Y r e e s n i e t ; Ik b e n de E e r s t e en de L a a t s te (Vs. 17); en Die l e e f , en I k b e n d o o d g e w e e s t ; en z i e , I k b e n l e v e n d in a l l e e e u w i g h e i d . Amen. En I k h e b de s l e u t e l s der hel en d e s d o o d s " (Vs. 18).
Dat werd aan Johannes tot troost gezegd, opdat hij weten mocht, wat het einde van al zijnen strijd zou zijn. Doch niet alleen hij, maar ook de Gemeenten moesten het weten, de Gemeenten van alle tijden, — ook wij moeten het weten, — opdat wij volharden in het geloove, in de liefde en in de hoop ten einde toe; want die overwint, zal alles beërven. Daarom heet het tot Johannes Vers 19 en 20: „ S c h r i j f h e t g e en g i j g e z i e n h e b t , en h e t g e e n is, en h e t g e e n ges c h i e d e n zal na d e z e n ; de v e r b o r g e n h e i d der z e v e n s t e r r e n , die gij g e z i e n h e b t in M i j ne R e c h t e r h a n d , en de z e v e n g o u d e n k a n d e l a r e n. De z e v e n s t e r r e n z i j n de e n g e l e n der z e v e n Gem e e n t e n ; en de z e v e n k a n d e l a r e n , d i e g i j g e z i en h e b t , z i j n de z e v e n G e m e e n t e n " . Het getal „zeven" is het getal van het voleindigde werk Gods, waarin Hij Zich verheugt, en die zeven Klein-Aziatische Gemeenten met hare voorgangers vertegenwoordigen a's het ware de Gemeente van Jesus Christus, zooals die in den loop der tijden door den dienst des Woords geroepen en ten eeuwigen leven vergaderd wordt. De verheerlijkte Heiland en Koning »iet op deze Zijne Gemeente, Hij zorgt voor haar, opdat in en door Zijn Woord behouden en bewaard mogen zijn allen, die de Yader Hem gegeven heeft en die Hij Zich gekocht heeft met Zijn bloed.
En ook tegenover hen, die niet gehoord hebben en hooren, zal Ilij, de Heere, gerechtvaardigd zijn, wanneer Hij komt en aller oog Hem zal zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben. Onmiddellijk wendt de Heere Zich tot de Gemeenten, waar Hij aan Johannes beveelt: „Schrijf!" en hem dan dicteert, wat hij schrijven moet.
„ Z a l i g is hij", zoo lezen wij in Vers 3, „die l e e s t, en z i j n z i j , d i e h o o r e n de w o o r d e n d e z e r P r o f e t ie en d i e b e w a r e n h e t g e e n in d e z e l v e g e s c h r e v en i s : w a n t de t i j d " , de tijd des gerichts over alle goddeloozen, de tijd der verlossing voor allen, die op den Heere wachten, „is n a b i j ! " Wij hebben dus het Boek der Openbaring niet te beschouwen als een boek, dat voor ons weinig of geene waarde heeft, en dat wij daarom niet uoodig hebben te lezen, aangezien toch de meesten het niet zouden kunnen verstaan, — neen, zalig is hij, die leest, en zijn zij, die hooren en bewaren de woorden dezer Profetie. Dat geldt van dit gansche Boek en zoo ook van deze zeven Brieven, die wij hebben te lezen als aan ons geschreven, zoo wij vrucht des levens daarvan zullen hebben. Wat toenmaals in de Gemeenten is opgekomen, dat komt voortdurend en telkens weder in de Gemeenten op; de gevaren, die ze toenmaals bedreigden, van buiten niet alleen, maar in het bijzonder ook in haar midden, vernieuwen zich telkens weder, en zoo is ook het woord des Heeren aan die Gemeenten een woord, waarin wij ons voortdurend hebben te spiegelen. Bestraft ons dat woord, -—- dat wij ons aan die be - straffing onderwerpen; Ilij, Die bestraft, vertroost ook, Hij slaat en Hij geneest, Hij doodt en Hij maakt levend.
Waar men echter niet hoort, wat de Geest tot de Gemeenten zegt, daar is het einde vreeslijk. De zeven Gemeenten, aan welke de Ileere liet schrijven, waren alle bloeiende Gemeenten in Klein-Azië; maar de kandelaar is bij alle weggenomen en in de plaats van het licht is duisternis getreden. De steden zjjn bijna geheel verwoest, en het Mahomedanisme heerseht, waar vroeger het Evangelie Gods werd gehooid en beleden. Dat is het oordeel Gods, dat over haar is gekomen, omdat zij niet hebben ter harte genomen, wat de Heere tot haar heeft gesproken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 januari 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Inleiding. (Openb. v. Joh. 2 en 3.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 januari 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's