Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De gelijkenis van den zaaier.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gelijkenis van den zaaier.

(Mattheüs 13 : 1 — 23, vergeleken met Markus 4 : 1 — 20 en Lukas 8 : 4 — 15.) (2ste Gedeelte.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu komt de tweede soort land, een ander deel van den akker, dat genoemd wordt „de s t e e n a c h t i g e p l a a t s e n ".
Dat zijn menschen, die het Woord beter hooren dan de vorige: zij hooren het gaarne en ontvangen het „met v r e u g d e " , zooals de Heere Jesus Yers 20 zegt. Bij deze menschen staat d i t op den voorgrond: wat kan ik met het Woord krijgen, wat geeft mij het Woord, wat verkrijg ik daardoor? De eersten willen met het Woord iets worden, zij willen koning worden en den Koning van den troon geworpen weten ; deze tweede soort echter wil met het Woord iets verkrijgen. Wat willen zij dan met het Woord verkrijgen? Zien wij eerst, hoe het komt, dat het Woord terstond met vreugde wordt ontvangen.
Er wordt immers gepredikt van God, dat Hij een genadig Yader is; er wordt immers gepredikt van den Heere Jesus, dat Hij onze Broeder is, dat de Heilige Geest onze Leeraar en onze Leidsman is. Welnu, welk een geluk! en welk een Woord! Zoo even bevond men zich nog in de hel en in de verdoemenis, en op eens is men in den hemel gezet! Welk een geluk, zoo op eens vergeving van zonden te hebben! een erfgenaam Gods te zijn en een medeërfgenaam van Christus! zoo op eens van eenen goddelooze tot eenen rechtvaardige verklaard te worden! op eens heilig gemaakt te zijn, en schoenen aan de voeten te hebben, bereid te zijn om over te gaan in den hemel! Is dat niet eene blijde boodschap, om met alle blijdschap des harten te worden aangenomen? Ja, zoo heeft de mensch zichzelven gevonden in al deze heerlijkheid, h ij komt in den hemel, h i j is bekeerd, h i j is wedergeboren.
De geheele wereld moet het nu weten, wat hij heeft ondervonden, met kracht en geweld (Zach. 4 : 6) moet alles bekeerd worden, groot en klein. Men is niet in waarheid een arm zondaar geworden, daarom heeft men ook niet genoeg aan den rijken Jesus alleen; men is gerechtvaardigd uit het geloof, maar men komt niet met Abraham er toe, om gerechtvaardigd te worden uit de werken; men heeft het hemelrijk bezien van de lichtzijde, maar niet van de schaduwzijde. Men stond op eenen berg 3n juichte, want men zag de heilige stad Jeruzalem, die men zou binnengaan, maar men vergat de zee, die nog tusschenbeide lag. Men vergat, dat, waar rust gepredikt wordt, nog eene groote zee tusschenbeide ligt, waar men door moet. Heden ten dage is het den menschen eene eer een Christen te zijn, belijders te zijn van het ware geloof; en het staat ook vast: de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte niet alleen van het toekomende, maar ook van het tegenwoordige leven. Men belijde de leugen, en men zal zien, dat men er ten laatste geen geluk van heeft gehad; men belijde de ware waarheid, en men heeft goud en zilver in overvloed. De gansche geschiedenis leert het. Met God is nog niemand te schande geworden. — Als het echter den mensch bij het geloof gaat om het hebben, om het bezit van deze goederen, dan zal het geloof zelf ten laatste niets blijken te zijn. Er komt verdrukking, er komt vervolging om des Woords wil. Als er verdrukking en vervolging komt om der leugen wil, dan kan men blijven staan, en licht wat over zich heen laten gaan. Maar gaat het om het beljjden van het Woord des geloofs, dan gaat daarmee smaad, verdrukking en vervolging bij de menschen gepaard. Waar geloofd wordt, daar gelooft men aan God, als ziende den Onzienlijke; en deze God drijft het nu met den mensch op de spits, Hij laat het met hem op het uiterste komen. Nu heeft men Gods genade, men heeft den hemel, vergeving van zonden, men heeft vrouw, kind, huis, hof, eer; maar nu komt het Woord des geloofs, en men houdt huis, kind, vrouw, eer enz. vast, houdt het zichtbare vast; vergeving van zonden, ja, die houdt men ook vast, maar Eén laat men varen, Eén geeft men prijs: Jesus van Nazareth, God, den levenden God. Dat geschiedt, waar verdrukking komt om des Woords wil. Hoe komt dat? Och, „ h i j h e e ft g e e n e n w o r t e l in z i c h z e l v e n " , lezen wij Vers 21. Als God den inensch bekeert, dan werkt Hij eene liefde in het hart, zooals slechts de ware liefde is; dan is het de Persoon, God Zelf, Dien men moet hebben, en niet de goederen. De vraag is niet zoozeer, of men in den hemel, of in de hel komt, maar of men God heeft gevonden als eenen genadigen God en grooten Ontfermer.
Dan heeft de Wet in het hart des menschen plaatsgenomen, dan verliest de mensch zichzelven, de geheele wereld kan hem niet geven, wat hij moet hebben, niets is in staat, om de leemte aan te vullen, die door de Wet in de ziel is ontstaan, hij moet God, den levenden God en Ontfermer, gevonden hebben. Het werkt slechts voor eenen tijd, wat men bezit en vast wil houden in den tijd. Het zijn slechte officieren, die den koning trouw hebben gezworen en zich laten betalen voor hunnen dienst, als zij dan, in garnizoen liggende, trotsch daarheen loopen, maar wanneer het op een vechten gaat, wegloopen, hunnen koning in den steek laten en verraden. Jesus is een groot Koning, Hij heeft vele soldaten, en kleedt en betaalt hen waarlijk goed, maar morgen gaat Hij van Jeruzalem naar Golgotha en draagt het kruis, en de Zijnen moeten het Hem nadragen. Maar Zijn heilig kruis neemt alleen hij op zich, die bij het begin zijns wegs al zijn heil aan den voet van dit kruis heeft gevonden; hij alleen rekent het zich ook eene eeuwige eer, dit kruis te dragen. Waar nu om loon wordt gediend, daar wijkt de mensch af; hij begrijpt niet, dat die knecht des Konings het best beloond wordt, die den Koning niet dient om het loon, maar om Hemzelven, omdat Hij de Souverein is.
Van de derde soort van land lezen wij Vers 22: „En die i n de d o o r n e n b e z a a i d i s , d e z e is d e g e n e , d i e h et W o o r d h o o r t ; en de z o r g v u l d i g h e i d d e z e r w e r e l d, e n de v e r l e i d i n g des r i j k d o m s v e r s t i k t h e t W o o r d, e n h e t w o r d t o n v r u c h t b a a r " . Markus voegt er nog bij (Hoofdst. 4 : 1 9 ) : „de b e g e e r l i j k h e d e n o m t r e n t de a n d e r e d i n g e n " . Waar dus het zaad op de steenachtige plaatsen geworpen wordt, daar wordt het Woord gehoord, met graagte gehoord, geene gelegenheid wordt verzuimd, als men het kan hooren, het gansehe leven wordt er naar ingericht, en het blijft zoo en gaat zoo voort; deze menschen staan daar als de grootste lichten, als de meest verlichte Christenen, zoolang er geene vervolging en verdrukking komt.
Er was wasdom in hen, en hier bij de derde soort wordt die eveneens gevonden. Men neemt toe in de kennis van het Woord, in de kennis van God en Christus, in de keunis van den weg der zaligheid. Maar nu komen de zorgen, de bedrieglijke rijkdom en andere begeerlijkheden; die wassen nevens en bij het goede zaad op Had dan de Heere Jesus niet gezegd „Zijt niet bezorgd, weest niet gelijk de Heidenen ' ? had Hij niet gezegd, dat de menseh meer is dan de bloemen van het gras? Had Hij niet gezegd: „Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult; noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleeden zult; uw hemelsche Vader weet, wat gij behoeft, eer gij Hem bidt" ? (Matth 6 : 23—34.) Heeft Hij hen niet leeren bidden: „Geef ons heden ons dagelijksch brood ' ? en gezegd: „Ik zal u niet begeven, noch verlaten"? Maar nu komt dit er bij den mensch tusschen: ik heb eene vrouw getrouwd, en daarom kan ik niet komen; ik heb eenen os, eenen akker gekocht, verontschuldig mij. Arme mensch! geef u toch over aan den levenden God, Die Zich ontfermt! geef u toch over aan Christus, uwen Heiland. Was het bij u in waarheid: „Wien heb ik nevens U in den hemel! nevens U lust mij ook niets op de aarde" ? Is God niet een God, Die u helpen en voor u zorgen kan ? Tel de sterren: zoo groot is Zijne macht! Schep de zee leeg en tel het zand der zee: zoo is de algenoegzame God. Heeft Hij niet in een oogenblik hemel en aarde gemaakt? en zult gij u dan zoo kwellen?— „Maar hoe kom ik dan met mijne kinderen door de wereld? — Ik kan immers voor mijzelven gelooven, wat ik wil, laat mij toch een weinig met de wereld meedoen en met de wolven huilen!" — Dat zijn zoo de zorgvuldigheden dezer wereld, die wassen mede op, en zoo is men half een Christen en half een afgodendienaar. En rijkdom — hoe bedrieglijk is hij! ach, gij kunt in waarheid vroom zijn, gij kuut een licht zijn in de Christelijke wereld, en in een oogenblik, — daar ligt geld, een testament, dat u plotseling kan rijk maken, — en gij ligt op den grond. Niets is zoo verleidelijk als rijkdom. Hoe meer men krijgt, hoe armer men wordt, als men niet rijk is in God en den rijkdom niet onder den voet heeft. Het blijft waar en zeker, dat de vervloekte gouddorst de menschen heeft veranderd in monsters. „En de begeerlijkheden omtrent de andere dingen." Wat hebt gij gezocht bij het begin uwer bekeering ? Het Woord helpt van de zonden af, dat is zeker; en gij ontvangt daarmee ook, wat voor dit leven dient. Maar toen gij weendet om den Heere Jesus, ging het u toen om den Heere Jesus, of om eenen man ? Toen gij weendet voor God, weendet gij toen in waarheid om God, of om eene vrouw? Ging het u in waarheid om genade en ontferming, of alleen om verlost te worden van de plaag der zonde, uit vrees voor de verdoemenis, om, als het vleesch zijne begeerte heeft gekregen, later onverschillig te worden?
Dat is niet de Heilige Geest; dat is slechts een weinig vochtigheid van den Heiligen Geest. De Zon der gerechtigheid kan niet meer door de dichte doornen heen schijnen, die het hart vervullen Zoo wordt dan het Woord verstikt; opgekomen is het, wasdom heeft het gehad, maar de Zon des hemels kan er niet meer door schijnen.
Wat valt er uit dit alles voor ons te leeren? Wij zullen dat nader betrachten in hetgeen volgt. Welgelukzalig echter hij, die zichzelven oordeelt, zichzelven aanklaagt voor God. van zichzelven belijdt: „Ach Heere, ach! zulk een land ben ik!" —niet om zijne schuld en zonde te bedekken, maar opdat hij in waarheid ontferming verkrijge iu het bloed van Jesus Christus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

De gelijkenis van den zaaier.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's