Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

III. De Brief aan de Gemeente te Pergamus. (Openb. 2 : 12—17) (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

III. De Brief aan de Gemeente te Pergamus. (Openb. 2 : 12—17) (Slot.)

Verklaring van de Brieven aan de zeven Gemeenten in Azië.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere haat het, dat er in de Gemeente te Pergamus zijn, die de leering van Bileam en de leering der Nikolaïeten houden, waardoor de Gemeente, die Hij liefheeft met den ondergang bedreigd wordt. Daarom betuigt Hij Vers 16: „ B e k e e r u". Wie verkeerde wegen bewandelt, die keere zich om, keere weder tot datgene, wat hij verlaten heeft, tot den smallen weg, op welken wel is waar weinigen gaan. Wie slaapt en de oogen gesloten heeft, die ontwake, opdat hij zie en erkenne, welk een afgrond zich voor zijne voeten opent, opdat hij zie en weder leere onderscheiden, wat Gods Woord en waarheid is en daartegenover de meening en de wil der wereld, wat het Rijk des Heeren is en wat des duivels rijk.
„En zoo n i e t " , zoo gij meent, dat gij de bekeering niet behoeft en in uwen slaap blijft, „Ik zal u h a a s t e l i j k bijkomen en zal t e g e n hen k r i j g v o e r e n m e t h e t z w a a rd M i j n s m o n d s . " Dat is hetzelfde zwaard, waarvan Hij te voren gezegd heeft, dat Hij het heeft; het is het Woord Gods. En met dit zwaard zal Hij komen, niet om vrede te houden met den goddelooze, met degenen, die Hem wederstreven, maar om tegen hen te strijden, tegen hen krijg te voeren, en waar Hij alzoo begint, daar houdt Hij niet op, tenzij Hij het voleind en Zijnen twist getwiBt hebbe.
Hoe Hij met het zwaard Zijns monds uitgaat, om te strijden en te overwinnen, dat zien wij in een beeld Openb. 19: 11 vv.. „En ik zag den hemel geopend", zoo lezen wij daar. Johannes zag dus, wat waarheid is in den hemel voor God, al is het voor onze oogen dikwijls verborgen. En wat zag Hij nu? „En ziet, een wit paard", aanduidende de overwinning, „en Die op hetzelve zat, was genaamd Getrouw en Waarachtig", op Wiens Woord men zich dus kan verlaten, „en Hij oordeelt en voert krijg in gerechtigheid", zooals zij gerechtigheid voor God is, „en Zijne oogen waren als eene vlam vuurs", zoodat niemand zich aan Zijnen blik onttrekken en zich in het donker verbergen kan, „en op Zijn hoofd waren vele koninklijke hoeden", want alle rijken der wereld zijn geworden Godes en Zijns Gezalfden, „en Hij bad eenen Naam geschreven, dien niemand wist, dan Hij Zelf", waarom Hij ook eens tot Manoach zeide: „Wat vraagt gij naar Mijnen Naam? die is toch Wonderlijk". „En Hij was bekleed met een kleed, dat met bloed geverfd was", omdat Hij de pers heeft getreden van den toorn Gods, „en Zijn Naam wordt genoemd het Woord Gods. En de heirlegers in den hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein, fijn lijnwaad", d. w. z. al de Zijnen, die Hem volgen en overwinnen door het bloed des Lams en door het woord hunner getuigenis. „En uit Zijnen mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de Heidenen slaan zou." De Heidenen, — dat zijn allen, die Zijne waarheid niet willen laten gelden, die Hem wederstreven en zich verheffen tegen Zijne regeering, hetzij zij in of buiten de Gemeente zijn.
Zoo schrijft ook de Apostel Paulus aan de Thessalonicensen (2J b Br. 2 : 7 en 8) : „Want de verborgenheid der ongerechtigheid wordt aireede gewrocht; alleenlijk Die hem nu wederhoudt, Die zal hem wederhouden, totdat hij uit het midden zal weggedaan worden. En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelken de Heere verdoen zal door den Geest Zjjns monds, en te niet maken door de verschijning Zijner toekomst". Zoo profeteerde reed3 Jesaia (Hoofdst. 11 : 4) : „Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddelooze dooden'.
Zoo treedt de Heere te voorschijn, nadat Hij Zich lang teruggehouden, lang gezwegen, Zich als 't ware in den hemel opgesloten heeft; Hij treedt tevoorschijn, wanneer de nood Zijner getrouwen groot is en de ongerechtigheid de overhand heeft genomen, wanneer Zi]n tijd en ure gekomen is, om met Zijno wederpartijders te richten, zooals het ook heet in den 50, l l :" Psalm: „Tot den goddelooze zegt God: Wat hebt gij Mijne inzettingen te vertellen en neemt Mijn Verbond in uwen mond? dewijl gij de kastijding haat en Mijne woorden achter u henenwerpt. Indien gij oenen dief ziet, zoo loopt gij met hem; en uw deel is met de overspelers. Uwen mond slaat gij in het kwade, en uwe tong koppelt bedrog Gij zit, gij spreekt tegen uwen broeder, tegen den zoon uwer moeder geeft gij lastering uit. Deze dingen doet gij, en Ik zwijg; gij meent, dat Ik ten eenemaal ben gelijk gij; Ik zal u straffen en zal het ordentelijk voor uwe oogen stellen. Verstaat dit toch, gij Godvergetenden, opdat Ik niet verscheure en niemand redde!" Waar de Heere alzoo spreekt, daar geeft Hij aan Zijn Woord kracht, zoodat het komt, wat Hij heeft gedreigd; en zij, die het Woord niet hebben geacht, zij moeten het eenmaal tot hunne ontzetting ondervinden, welk eene macht in dat Woord gelegen is.
Daarom: „Die o o r e n h e e f t , die h o o r e , wat de G e e s t t o t de G e m e e n t e z e g t " . Dat kan alleen helpen en redden, dat men h o o r t , en dat is iets grouters en zeldzamers, dan men gewoonlijk denkt. „Die ooren heeft, die hoore",— niet naar zichzelven, naar zijne eigene gedachten en voorstellingen, maar hij hoore, „wat de Geest tot de Gemeente zegt".
„ D i e o v e r w i n t " , zoo heet het telkens weder; telkens weder is er sprake van overwinnen, dus ook van strijden, zoodat het er om gaat, de vijanden, die van alle zijden aanrukken, van zich af te houden, niet slechts eenmaal of tweemaal, maar altoos weder opnieuw. „Die overwint" en zich niet weder laat medesleepen in de wereld, om zich daar zijn huis te bouwen, of naar de vleeschpotten van Egypte, maar een arme pelgrim blijft, om, indachtig zijner roeping, door de woestijn te reizen, geleid door de wolk- en vuurkolom,— „ Ik z a l h e m g e v e n te e t e n " , spreekt de Heere, „ v a n h et M a n n a , d a t v e r b o r g e n is". De Heere heeft Zijn volk in de woestijn niet laten versmachten of van honger sterven; brood van den hemel gaf Hij hun. En van dit Manna werd een kruikje vol bewaard in het allerheiligste, bij de ark des Verbonds, bij den troon der genade Dat is een „verborgen Manna".
De wereld kent zulk eene spijze niet, weet er niets van en denkt: Hoe kan men daarvan leven ? Doch God de Heere spijst do Zijnen er voortdurend meê. „Smaakt en ziet, dat de Heere goed is." Hij geeft Zichzelven tot spijze, als Brood van den hemel, van uit het allerheiligste, zoodat Zijne pelgrims niet omkomen op de reis, maar bet ervaren: „Hij geeft den moeden kracht, en vermenigvuldigt de sterkte dien, die geene krachten heeft". O, dat Manna, waarmede do Heere de Zijnen spijst, dat is toeh heel iets anders dan het eigengebakken brood van menschelijke systemen of stelsels, die wel veel op de waarheid mogen gelijken en door iedereen kunnen begrepen worden; maar dat, waarmede de Heere de Zijnen voedt en waarbij zij alléén leven, mogen velen zoeken na te maken, het geheim kunnen zij niet ontdekken, waarom ook telkens gevraagd wordt: Waar zit het hem toch in ? Gij hebt toch iets bijzonders!?
Het antwoord is hetgeen de Heere hier belooft aan dengene, die overwint: „Ik zal hem geven te eten van het Manna, dat verborgen is, en Ik zal h e m g e v e n e e n e n w i t t e n k e u r - s t e e n " . Wanneer in de oudheid bij liet gerecht over eenen aangeklaagde gestemd werd, legden degenen, die hem tot den dood veroordeelden, eenen zwarten steen in do daarvoor bestemde urn, zjj die hem vrijspraken, eenen witten. Door eenen witten steen werd dus de aangeklaagde vrijgesproken en rechtvaardig verklaard. De Heere wil dus zeggen: Hoe de wereld u ook beschuldigt, u en uw doen veroordeelt en verdoemt, omdat gij bij Mijn Woord gebleven zijt en blijft, — Ik noem u rechtvaardig, Ik geef u eenen witten steen, en hot oordeel des Hoeren zal blijven: „Wie zal verdoemen? God is het, Die rechtvaardigt!" Zoo lezen wij ook in den 37stï'> l'salm: „De Heere laat den rechtvaardige niet in des goddcloozen hand, en Hij verdoemt hem niet, als hij geoordeeld wordt" (Vs. 33), maar geeft hem eenen witten steen „en op den k e u r s t e en e e n e n n i e u w e n n a a m g e s c h r e v e n " , zooals Jakob den nieuwen naam „Israël" ontving, nadat hij met God en menschen had geworsteld in den donkeren nacht en had aangehouden, zeggende: „Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent"; of zooals de tollenaar Levi, toen hij, aan de roepstem des Hoeren gehoorzamende, alles verliet, om Hem na te volgen, en den nieuwen naam „Mattheüs" ontving, d. i. gave Gods. Zoo voorzegt de Heere ook aan Zijn Zion: „Gjj zult met eenen nieuwen naam genoemd worden, welken des Heeren mond uitdrukkelijk noemen zal. Tot u zal niet meer gezegd worden: do verlatene; en tot uw land zal niet meer gezegd worden: het verwoeste; maar gij zult genoemd worden : Mijn lust is aan haar!"
Zoodanigen naam „ k e n t " echter ook „ n i e m a n d , d an d i e h e m o n t v a n g t " . De Heere Zelf duistert dien naam in 's menschen oor en hart, en maakt, dien Hij alzoo noemt, gelukkig, onuitsprekelijk gelukkig en zalig. „Ziet, hoe groote liefde on3 de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden", en: „Zijn wij kinderen, zoo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en medeërfgenamen van Christus."
Zulk een naam geeft moed en blijdschap, om voort te gaan op den smallen weg, de wereld te verloochenen, het kruis op zich te nemen. De wereld verstaat en begrijpt dat niet, zij weet niet, door welken Geest Gods kinderen gedreven worden ; zij weet niet, wat de Heere tot hen zegt en hoe Hij met hen spreekt, — dat wordt niet uitgebazuind. „De verborgenheid des Heeren - is voor degenen, die Hem vreezen, en Zijn Verbond, om hun die bekend te maken."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 maart 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

III. De Brief aan de Gemeente te Pergamus. (Openb. 2 : 12—17) (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 maart 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's