Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VII. Nagespeurd.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VII. Nagespeurd.

Eene levenstaak

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals wij zeiden, was Cochlaeus, deken van Frankfort en een fel bestrijder der Hervorming, met zijne ontdekking omtrent het drukken der Bijbelvertaling van Tyndale naar den raadsheei- Rinck gegaan, om met dezen te bespreken, wat nu te doen stond.
Het is te begrijpen, dat Rinck, een beslist aanhanger der Roomsche Kerk, vriend van koning Hendrik VIII en deu Duitschen keizer, met zeer gemengde gewaarwordingen do mededeelingen ontving. Hij hoorde Cochlaeus' verhaal bedaard en opmerkzaam aan en zeide ten slotte, dat hij gaarne al het mogelijke zou doen, om de ketterij te helpen bestrijden. Evenwel besloot Rinck, als een voorzichtig man, toch eerst nadere inlichtingen in te winnen en niet op de getuigenissen van min of meer beschonken lieden af te gaan.
Het oude spreekwoord, dat dronken lieden de waarheid zeggen, zou hier echter worden bevestigd. Onzen raadsheer namelijk, die als man van invloed tal van personen tot zijne beschikking had, viel het niet moeilijk er een te vinden, die op zich nam, een bezoek to brengen aan de drukkerij en zich daar op de hoogte te stellen.
Niet lang duurde het, of de afgezondene had zijne taak volbracht, en wel met eenen ijver, eene betere zaak waardig. Hij liet er dan ook geen gras over groeien, maar begaf zich naar zijnen patroon, om dezen verslag van zijne bevinding te doen.
„Wat hebt gij gevonden?" vroeg de raadsheer, terwijl hij een papier, waarop hij tijdens het gesprek met Cochlaeus aanteekeningen had gemaakt, in de hand nam.
„Ik vond", was het antwoord, „dat in het huis, waarheen ik mij op last van u begaf, boeken werden gedrukt. Het gelukte mij, inzage te krijgen van verschillende vellen, die afgedrukt waren. Onder deze nu was ook de afdruk van eene vertaling in het Engelsch van Luther's Nieuwe Testament." (De lezer weet, dat dit niet alzoo was, aangezien Tyndale eene oors p r o n k e l i j k e vertaling had geleverd.)
„En was dat boek af?"
„Men was ten minste met de vellen al een goed eind gevorderd, en ik veronderstel, dat men zulk een werk wel niet zal hebben begonnen, vóór het, althans wat betreft het handschrift, was voltooid; doch dat laatste heb ik niet te zien gekregen."
„Weet gij ook", vroeg de raadsheer, „of men van plan is, eene groote oplaag van dat werk te drukken?"
„Daar kon ik niet achter komen", was het antwoord. „Wel echter vond ik groote stapels onbedrukt papier in voorraad, zoodat gij er zeker van kunt zijn, dat het getal te drukken exemplaren niet gering zal wezen."
„Genoeg", sprak Rinck, „wij weten althans, wat wij weten moeten. Ik dank u hartelijk en zal uwe goede diensten niet vergeten. En de Kerk zal dat evenmin doen, want gij hebt haar eenen grooten dienst bewezen."
Eenige dagen later kwam de Senaat van Keulen bijeen. Ook heer Hermann Rinck was er tegenwoordig en deed mededeeling van wat Cochlaeus hem had verhaald, alsook van hetgeen de afgezondene had gehoord en gezien. „Beide verhalen", zoo sprak hij, „stemmen overeen, en ik vrees, dat, laten wij dit begaan, onze goede stad Keulen een broeinest der Luthersche ketterij zal worden, gelijk reeds zoo menige stad aan den Rijn en elders in Duitschland. Dat is ook het gevoelen van den eerwaardigen heer Cochlaeus, en het is, zijns inziens, de plicht van den Senaat, thans maatregelen te nemen, om het kwaad te stuiten.
Dat was, gelijk weldra bleek, ook de meening der vergaderde senatoren. Lang en breed werd de zaak besproken en het slot was, dat men afsprak, den drukker vóór alles te zullen verbieden met het heillooze werk, het drukken des Bijbels, voort te gaan. Dat men nog andere maatregelen beraamde is zeer waarschijnlijk, vooral daar er mannen als Rinck en Cochlaeus in het spel waren, doch wordt niet uitdrukkelijk vermeld.
Hoe schrander echter de ketterjagende deken het had aangelegd, door halfbeschonken lieden uit te hooren, en hoe omzichtig de hem gaarne getrouwe raadsheer het nadere had pogen uit te vorschen, toch bleef het geheim, naar het schijnt, niet geheel verborgen. Des Heeren hand was ook in al deze dingen. Hij zou zorgen, dat Zijn Woord voor het volk ontsloten en onder het volk verbreid en door het volk gelezen werd, spijt allen tegenstand van dwalende priesters en vervolgende machthebbers.
De Senaat zat bij zjjn besluit niet stil, en men kan zich denken, hoe het Tyndale en zijnen helper Roy moest te moede zijn, toen onverwacht, terwijl het werk zoo goeden voortgang scheen te hebben, de drukker bij hen verscheen en hun het besluit van den Senaat toonde, waarbij hem streng verboden werd, voort te gaan met het drukken der Engelsche overzetting van Luther's Nieuwe Testament. Wij weten niet, of het den man nog om andere redenen leed deed, dan dat hij nu ook d& goede betaling door de Engelsche kooplieden zou missen.
Zeker is, dat èn Tyndale èn Roy gevoelden, wat zware slag de goede zaak dreigde.
Niet alleen, zoo overwogen zij, wordt thans een goed en Godverheerlijkend werk gestuit, juist nu het de voltooiing nabij scheen, en zullen duizenden den zegen er van nu derven, maar ook is het gevaar groot, dat ons belet wordt, het later elders te hervatten. Is eenmaal, als thans, het verder voortarbeiden verboden, dat zal wel de inleiding zijn tot het in beslag nemen van wat reeds voltooid is. Ook begrepen de beide vertalerszeer goed, hoe zij, als de eigenlijke schuldigen, zelf groot gevaar liepen, om gelijk hun werk in de handen der vijanden te geraken. Wellicht ook was een en ander omtrent Cochlaeus' bedrijven uitgelekt. Kortom, Tyndale en zijn vriend begrepen, dat er gehandeld moest worden naar des Heeren woord; „Wanneer zij u in de eene stad vervolgen, vliedt in de andere".
Verderop aan den Rijn ligt Worms, de oude beroemde keizersstad. Daar was kort geleden de groote Rijksdag gehouden, op welken de monnik Maarten Luther verscheen voor den toen 21-jarigen keizer van Duitschland, Karel V, die pas zijn hoog ambt aanvaard had. In dat Worms, werwaarts Luther als in zegepraal getogen was, had hij zijne indrukwekkende verklaringen, zijn getuigenis van de waarheid besloten met de aangrijpende woorden: „Hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij, Amen!" — woorden, die nog na eeuwen zouden weêrklinken en den naam van den eenvoudigen monnik doen leven in de harten van duizenden, ook als de grooten en edelen, voor wie hij ze sprak, meest lang waren vergeten.
In dat Worms had Luthers woord, het woord in Gods kracht gesproken, invloed geoefend. Niet vergeefs was er getuigenis gegeven. Luthers stellingen tegen den aflaat, zijne Bijbelvertaling waren er met blijdschap ontvangen. De groote waarheid der zaligheid uit genade om niet, zonder de werken, dat lang vergeten Evangelie was door hem weder tot het volk gebracht en duizenden te Worms, gelijk elders, hadden het gaarne aangenomen.
Geen wonder dan ook, dat Cochlaeus van Worms getuigde, dat het eene stad was, „waar het volk volkomen was medegesleept door de Lutherije". Maar even begrijpelijk is, dat de bedreigde Bijbelvertalers op deze stad het oog richtten. Worms lag aan den Rijn, het was gemakkelijk en spoedig te bereiken, het volk was er der Hervorming genegen, men zou er veilig zijn, Tyndale en zijn helper zouden er ongestoord kunnen arbeiden, en ongetwijfeld zou daar ook een drukker te vinden zijn, die het werk, te Keulen begonnen maar verstoord, wilde voltooien.
De tijd drong tot spoedig besluiten. Ieder oogenblik toch kon een tweede besluit van den Senaat heel den verderen loop des werks vernietigen. Gedachtig aan des Heeren Woord, aarzelden dan ook Tyndale en Roy niet lang, maar bereidden zich zoo snel mogelijk voor tot vertrekken.
Zien wij een volgend maal, welk lot hen en hun werk verbeidde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 april 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

VII. Nagespeurd.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 april 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's