Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pinksteren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pinksteren.

(Naar aanleiding van Joël 2 : 28—32.)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorzeker hebben de kinderen Zions alle reden, om zich op het Pinksterfeest te verblijden. Op dit heerlijk feest toch wordt hun in herinnering gebracht, dat God een God is van volkomene zaligheid. Welk een heil voor een verloren menschenkind, dat God onze Vader is naar den Raad Zijns eeuwigen welbehagens!
"Welk een troost, dat de eeuwige Zoon des Vaders, in ons vleesch gekomen, onze zonden en lasten gedragen heeft, ons tot den Vader heeft gebracht; maar welk eene volkomene zaligheid, dat de Heilige Geest ons stelt in de gemeenschap des Vaders en des Zoons! Als weezen hebben zij naar den hemel gestaard, de discipelen des Heeren Jesus Christus; ten hemel is Hij, onze Heiland, opgevaren in ons eigen vleesch, ons ten goede, — en van den hemel is het heil gekomen, de troost, de zekerheid der zaligheid, de blijdschap in God, de kracht en de moed, om van de groote werken Gods te getuigen.
Op den vijftigsten dag na Jesus' opstanding is Hij gekomen, die Goddelijke Ga9t, die Trooster en Geest der waarheid, die Leeraar der gerechtigheid, en zij, die op den dag der opstanding nog om de vreeze der Joden met gesloten deuren zaten, zijn met den Heiligen Geest vervuld; getroost en verblijd staan zij daar en getuigen, dat de zaligheid is in geenen anderen naam dan in dien van Jesus Christus, den Gekruisigde. — Ons heil, ons leven, onze gerechtigheid, kracht, wijsheid, ja onze gansche zaligheid is Boven, waar Christus is; het is alles in de heinelsche schatkameren der genade, en van Boven komt het tot ons in den Heiligen Geest. Zoo hebben van ouds her de heilige Profeten gesproken, en alzoo is het op den Pinksterdag vervuld. Overwegen wij, om ons daarvan opnieuw te overtuigen, het hierboven aangeduide gedeelte uit de profetieën van Joël.
Heerlijk zijn deze woorden op den Pinksterdag vervuld, en heerlijk zal God de Heere ze in Zijne Gemeente vervullen van geslachte tot geslacht. „En d a a r n a z a l h e t g e s c h i e - d e n " , aldus spreekt God Zelf bij den Profeet, „ d a t I k M i j n en G e e s t z a l u i t g i e t e n o v e r a l l e v l e e s c h " , — e n Petrus haalt op den Pinksterdag deze woorden aldus aan : „Dit is het, jvat gesproken is door den Profeet Joël: En h e t z a l z i j n in de l a a t s t e d a g e n , ( z e g t G o d ) , I k zal u i t s t o r t e n van M i j n e n G e e s t op a l l e v l e e s c h " . Vragen wij eerst: Wat wil het zeggen, dat woord: „ d a a r n a " en: „in de l a a t s te d a g e n " ? O, de Joden konden van de Profeet Joël, wiens naam beteekent: „De Heere is God", niet hooren, of zij moesten denken aan zijne ernstige boetprediking tot het volk en zijne voorgangers, moesten ook denken aan de straffen en oordeelen Gods. De Heere overstroomde het land met allerlei ongedierte, met rupsen en sprinkhanen, met kevers en kruidwormen ; het ongedierte deed geene of slechte spijze overblijven, al de heerlijkheid des lands en des volks was verteerd dcor het groote heir, dat God ter vernieling had gezonden.
Waarom had God het gezonden ? O, als Jeschurun vet werd, sloeg hij achteruit; als het ons goed gaat, verheffen wij ons op onze heerlijkheid, ons door God gegeven, en zouden onszelven met al onze wijsheid en kracht en met al onze afgoderij en wereldliefde in het verderf storten, zoo de Heere ons niet door Zijne tucht en Zijne hemelsche leer het leerde, dat H i j, de H e e r e God is en dat w i j m e n s c h e n zijn, vleesch, zondig, zwak en ten eenenmale verloren, tenzij God Zich over ons erbarmt en ons genadig is. Dit zijn waarheden, die door velen worden toegestemd en nochtans niet worden verstaan, totdat God ons vernedert onder Zijne krachtige hand. Tot zoolang verheft zich een volk, verheffen zich Zijne voorgangers en leidslieden en een iegelijk in het bijzonder. Men heeft wijsheid, kracht, werken en wegen, eene volheid van geest, maar niet uit God, en men ziet het einde niet. Daarom is het zulk eene recht geestelijke uitlegging, dat Petrus op het Pinksterfeest het woord „daarna", dat wij bij Joël vinden, verklaart door: „in de laatste dagen". „De laatste dagen" zijn dan die dagen, waarin God het on8 openbaar maakt, dat Hij, de Heere, God is en wij menschen vleeseh en niets dan vleeseh, welk eenen geest wij ook hadden getoond. „De laatste dagen" zijn die dagen, waarin God alle heerlijkheid van ons wegneemt en ons leert, dat ook wij behooren tot die allen, die gezondigd hebben en alle heerlijkheid derven.
In zulke tijden van nood en kommer, als de wereld ons ontzinkt, als de heerlijkheid is weggenomen en de geest bezwijkt, kan Zich de Heere verheerlijken als die Heere en Koning, Die machtig is, om te redden, waar niemand en niets ons redden kan, als die Jehova en God der genade, Die vernedert om eeuwig te behouden Ja, de Heere spreekt tot den mensch: „Bekeer u tot Mij met uw gansche hart, en dat met vasten en met geween en met rouwklage, scheur uw hart en niet uwe kleederen en bekeer u tot den Heere, uwen God, want Hij is genadig en barmhartig en groot van goedertierenheid".
Als het met u in „de laatste dagen" gekomen is, als gij geleerd hebt, dat de Heere God is en gij vleeseh, dan „zal h e t g e s c h i e d e n , dat I k M i j n e n G e e s t z a l u i t g i e - t e n over a l l e v l e e s e h , en uwe zonen en uwe d o c h t e r e n z u l l e n p r o f e t e e r e n ; uwe o u d e n z u l l en d r o o m e n droom e n , uwe j o n g e l i n g e n z u l l e n gez i c h t e n z i e n ; j a ook o v e r de d i e n s t k n e c h t e n en o v e r de d i e n s t m a a g d e n zal i k i n d i e d a g e n M i j n en G e e s t u i t g i e t e n " . Is het dan niet van den Geest des Heeren, als wij leereu, dat wij vleeseh zijn ? Gewis, maar als des Heeren Geest ons een Geest des oordeels en der uitbranding geworden is, zoo wil Hij ons ook een Trooster zijn, Die ons verzekert, dat wij als vleeseh en zondaar opgenomen zijn in de ingewanden Gods God wil Hem zenden op alle vleeseh, dat geleerd heeft vleeseh te zijn. Die Geest is de machtige Trooster, Die ons indachtig maakt hetgeen wij in zonde- en zielcnood niet vast kunnen houden, t. w. dat Jesus Christus als het Lam Gods onze zonden in Zijnen dood heeft weggedragen; Die Geest doet ons tegen zonde en nood en dood in gedachtenis houden, dat Jesus Christus uit de dooden is opgestaan tot onze rechtvaardigmaking en verheerlijking, die Geest geeft den van verre staanden de vrijmoedigheid om te zeggen: „Mijn Goël, mijn Losser, mijn Heere en mijn God", Die Ge e s t doet ons in alle hopeloosheid nochtans hopen op Hem en doet ons nederliggen voor de deur der genade, als het met ons in „de laatste dagen" is gekomen; als zonde en dood en duisternis ons geheel hadden overwonnen, brengt die Geest ons vrede, licht en leven. En dezen „Mijnen Geest", zegt God, „zal Ik uitgieten", niet spaarzamelijk schenken, maar „ u i t g i e t e n op alle vleeseh". Dat is de heerlijke belofte der genade; wij zien haar op het Pinksterfeest heerlijk aan de discipelen vervuld en zij wordt nog heerlijk vervuld aan eenen iegelijk, die het woord van den psalmist tot het zijne maken mag:
Ik hef mijn handen naar den hoogen!
Mijn ziel is voor Uw alziend' oogen
Gelijk een dor en dorstig land,
Dat sedert lang ligt uit te drogen,
Verkwijnend' in dien doodschen stand.
Als die Geest ons dan den Heere Jesus deelachtig maakt, j a Hem ons brengt in Zijne Godheid en menschheid, in Zijne ontvangenis en geboorte, in Zijn lijden en sterven, in Zijne opstanding en hemelvaart en gezeten-zijn op den troon des Vaders ons ten goede, dan is niemand zóó gebogen onder zonde en schuld en alle ellende, of de troost en het licht komt het harte binnen en geeft ruimte en vreugde en hoop op God.
En in deze heerlijke belofte ligt al ons heil, van welken ouderdom of in welken staat of stand wij ook zijn.
„Uwe zonen en uwe dochteren zullen profeteeren", zegt God, d. i zij zullen de tale Kanaans spreken, zullen weten te spreken van hunne groote zonden en ellende en van de groote barmhartigheid Gods, Die Zich hunner ontfermt; „uwe ouden zullen droomen droomen", hunne jeugd zal vernieuwd worden gelijk eens arends jeugd, zoodat zij al hunne zorgen en bekommernissen, die hun slapelooze nachten brengen, op den Heere mogen werpen en slapen mogen, j a droomen droomen gelijk de vastslapende jeugd; en „uwe jongelingen zullen gezichten zien", zij zuilen in den Geest overtuigd worden, dat er nog eene andere aarde en hemel is, dan de zichtbare wereld, die voorbijgaat, en die gezichten zullen hun troost zijn, als zij om het Koninkrijk Gods van hunne makkers worden veracht. Is deze belofte geen troost en pleitgrond voor de Gemeente Gods, die belijdt, dat zij vleeschelijk is en onder de zonde verkocht? geen troost en pleitgrond, als men in den ouderdom van onrust op onrust gedreven wordt en als men kommer en zorgen heeft over zijne zonen en dochteren, van wie men niets verneemt dan wereldsche woorden en lust tot het zichtbare? Van deze genade is ook niemand uitgesloten, hoe gering hij zij, hoe weinig geteld, hoe uitgesloten van menig voorrecht hier op aarde. „Ja", zegt God, „ook over de dienstknechten en over de dienstmaagden zal Ik in die dagen Mijnen Geest uitgieten." Als dienstknechten en dienstmaagden en allen, die dienen, zich dan vernederd en veracht gevoelen, o dat zij zich niet wreken op hunne heeren en vrouwen en allen, die over hen gezet zijn, dat zij zich niet vergapen aan de holklinkende en bedrieglijke woorden van vrijheid, gelijkheid en broederschap en menschelijke rechten en vrijheden, die de Booze zelfs onder Christelijke vlag verkondigt! God zal hen aannemen, wanneer zij als arme zondaars zich onder Zijne hand vernederen, de Heere zal hen troosten met den Geest der genade en der aanneming tot kinderen Gods, zoodat zij eene geestelijke vrijheid der kinderen Gods zullen bezitten door dien Geest, Dien God op hen zal uitgieten en uitstorten, zooals Hij Dien weleer op eenen Jozef heeft uitgestort, ook toen hij zelfs een slaaf was in Potifars huis. Moet dat niet het hart van vrome dienstknechten en dienstmaagden (men lette er wel op, dat Petrus Gods woorden bij Joël aldus aanhaalt, alsof de Heere zegt: M i j n e dienstknechten, M i j n e dienstmaagden, nml. zulke dienstknechten en dienstmaagden, die zich meer over de vrijmaking hunner zielen van zonde en verderf dan over aardsche vrijheid bekommeren), — moet deze Zaligmaker der belofte niet het hart van zulke dienstknechten en dienstmaagden verheugen en op den Heere doen hopen? Allen, die hunne naasten dienen, in welk ambt of welken staat, hebben veel te dragen, maar zullen, als zij tot den Heere zich bekeeren, in deze belofte zich verheugen. Aardsche geringheid en aardsche druk is slechts voor den tijd, dat wij op aarde zijn, — het valt ons echter zoo zwaar te dragen, omdat ons hart aan het zichtbare hangt, omdat wij niet gelooven, dat door onze zonde deze aarde vol ellende is, omdat wij geen oog 1 hebben voor eeuwige verlossing en eeuwige, eeuwige heerlijkheid.
Nochtans, de wereld gaat voorbij, en wel ons, zoo wij den troost des Heiligen GeesteB deelachtig zijn; ook nood en kommer gaan voorbij en hiernamaals, als alle aardsche toestanden tot het verleden behooren, zullen allen, die den troost des Geestes hebben gezocht en gevonden, één zijn in de volmaakte heerlijkheid der kinderen Gods.
O dat wij het bedenken, van waar alleen het heil, het waarachtig geluk tot ons kan komen? Ziet, hoe de wereld vol is van dezulken, die willen behouden, heil willen aanbrengen en alle heil beloven! Inderdaad doen zij allen niet anders dan het vleesch te streelen, de begeerlijkheid des harten op te wekken. Ongedierte zonder getal heeft zich uitgespreid over het gansche land, om de schaapskudden te verwoesten en hare weide weg te nemen. „Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld", zegt de trouwe Heiland, en men zingt het nog wel: „Van Boven moet het alles komen", doch de goede weide des Woords Gods, eene spijze voor allen, die uit de waarheid zijn, wordt als verwoest door al het onge dierte, waaraan de Heere ons in Zijnen toorn overgeeft. Zal de Heere niet toonen, dat Hij God is, en zullen de menschen niet moeten bewijzen, dat zij, met al hun voorgeven van heil en verbetering aan te brengen, niet anders doen dan elkander te verderven?
Voorwaar, het zal hierbeneden geen paradijs worden, wat men ook doe; de Heere „ z a l w o n d e r t e e k e n e n g e v e n in d e n h e m e l en op de a a r d e : b l o e d en v u u r en r o o k p i l a r e n " zullen elkander wel afwisselen, menschen zullen menschen bestrijden en elkanders ongeluk zoeken onder de schoonste voorwendselen; zonnen zullen verduisterd worden, welke lichten zij ook waren in de wereld, en die als de maan stil en bescheiden hunnen weg gingen, zullen ook lijden en drijven als in het bloed. Ja, dat is door Gods gericht de uitkomst, als de mensch vergeet, dat de Heere God is en dat wij menschen zijn, vleesch, verkeerd, bedorven en rechtvaardig onder zonde en straf verkocht.
Waarop zullen w ij hopen in alle ellende hierbeneden ? Daarop alleen, dat de driemaal heilige God het alles uit des menschen hand heeft uitgenomen. Het heil is des Heeren door de eeuwige liefde des Vaders en de genade des Zoons en in de gemeenschap des Heiligen Geestes. Tot Hem alleen, en tot Hem terug! zoo zegge het volk, dat onder alle gerichten Gods den Heere overblijft! „Op den berg Zion zal ontkoming zijn", j a redding is er alleen in het eeuwig welbehagen Gods over een zondig en verloren menschengeslacht! „ H e t zal g e s c h i e - d e n " , zoo luidt des Heeren Woord, „al w i e d e n N a am d e s H e e r e n z a l a a n r o e p e n , zal b e h o u d e n w o r d e n ."
Het gaat, om behouden, om zalig te zijn, hier in hope en eens in volkomen bezit! En een iegelijk, die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal die zaligheid verkrijgen, een iegelijk, die nooden kent, nooden vanwege zijne zoude en vanwege de gerichten Gods; een iegelijk, jong of oud, heer of dienstknecht, vrouw of dienstmaagd, arm of rijk, een iegelijk, die, door den Heere geroepen, uit den dienst van zonde en wereldschen godsdienst is ontwaakt. Zalig, die den beloofden Geest, den Leeraar der gerechtigheid ontvangt, zalig, die door Hem den Heere Jesus wordt toegebracht en door den Zoon tot den Vader, opdat hij hierbeneden hope op en eens eeuwig zich verheuge in den God van volkomene zaligheid!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 mei 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Pinksteren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 mei 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's