Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

4. De banier des kruises geplant. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

4. De banier des kruises geplant. (Slot.)

I. Uit de geschiedenis der eerste bewoners. (+- 150 J. v. Chr. - 922 n. Chr.)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarschijnlijk tijdens het bestuur van Karel Martel kwam hier nog eens een Frankische zendeling. Het was W u l f r an (of Wolfran), bisschop van Sens. Vurig begeerende, om, evenals Willebrord, aan de kerstening der Friezen te arbeiden, begaf hij zich naar het Noorden van ons land, waar het Heidendom nog stand hield. Met grooten ijver predikte hij den Heidenen, dat de goden van hout, steen enz. niet dan ijdelheid zijn en dat er slechts één levende God is, de Schepper van hemel en aarde, Die onzienlijk en almachtig is, zonder begin en zonder einde. Onverschrokken als hij was, deed hij zelfs pogingen, om koning Radboud tot aanneming van het Christendom te bewegen. Inderdaad betoonde deze zich in het laatst van zijn leven niet meer zoo afkeerig van het Christendom als te voren en liet hij zelfs toe, dat zijn zoon Poppo werd gedoopt Ja Wulfran's werkzaamheid scheen de schoonste vruchten te zullen dragen, toen ook Radboud zich bereid verklaarde, om zich te laten doopen. Te Iloogwoude (ten N. O. van Alkmaar) zou, zegt men, in 719 de plechtigheid plaats hebben. Doch Radboud bleef ongedoopt, en wel, naar men verhaalt, ten gevolge van een gesprek, dat hij met Wulfran bij de doopvont had. Toen hij reeds den eenen voet in het water had gezet, vroeg hij plotseling den bisschop, waar toch de vroegere Friesche koningen en helden waren beland, die als Heidenen waren gestorven. Wulfran gaf ten antwoord, dat zy, dewijl zij zonder het Sacrament des Doops waren gestorven, allen ter helle waren gevaren. Daarop trok de koning zijnen voet terug, verklarende, dat hij liever met zijne dappere voorvaderen in het Walhalla van Wodan of, zoo dit niet bestond, in het verblijf der verdoemden wilde zijn, dan met do Christenen in den hemel.
Niet lang daarna keerde de bisschop, in zijne schoonste verwachtingen teleurgesteld, naar zijn vaderland terug. Wat Radboud betreft, deze stierf als Heiden nog in hetzelfde jaar, waarin hij den Doop had geweigerd.
Bij Willebrord's leven kwam nog een ander zendeling om onder de Friezen te arbeiden, t. w. W i n f r i e d , een Angelsaks, die den bijnaam B o n i f a c i u s (d. i. weldoener) verwierf. Deze landde in 716 te Dorestad (of Duurstede), doch zag spoedig in, dat Radboud, (die na den dood van Pepijn van Herstal Utrecht hernomen had, en voor wien Willebrord do wijk had moeten nemen), de prediking onmogelijk zou maken.
Hij vertrok daarom wéér naar Engeland, van waar hij zich in 718 naar Rome begaf, ten einde door paus Gregorius II tot het zendingswerk gemachtigd te worden. Na den kerkvorst beloofd te hebben, dat hij zich stipt aan de kerkelijke voorschriften zou houden, ging hij nu, voorzien van den pauselijken zegen en gewapend met de noodige reliquieën (!), eerst tot de Duitschers, en wel tot de Beieren en de ïhuringers. Dewijl echter Karei Martel hem daar niet voldoende kon beschermen, vertrok hij na Radboud's dood naar de Nederlanden en vervoegde zich bij Willebrord, die reeds te Utrecht was teruggekeerd. Gedurende 3 jaren was hij nu de ijverige medearbeider van den reeds onder den last der jaren gebogen bisschop. Daarop ging hij weêr naar Duitschland, waar het gezag des hofmeiers thans reeds genoegzamen klem bad. De paus was bijzonder tevreden over den gunstigen uitslag van zijnen arbeid en ontbood hem daarom naar Rome, waar hij hem in 723 tot „bisschop der Duitschers" wijdde. Bonifacius ging onvermoeid voort met prediken, doch verzuimde niet om voor erkenning der pauselijke heerschappij te waken. De volgende paus, Gregorius III. beloonde zijnen ijver door hem in 732 tot aartsbisschop te verheffen. In 745 werd hem Maints als zetel aangewezen.
Dat Bonifacius zoo ijverde voor de oppermacht des pausen 1) en bovendien in zijn bijgeloof waarde hechtte aan dingen, die (evenzeer als de afgoden der Heidenen) ijdelheid zijn, kan ons niet behagen : het een zoowel als het ander is in strijd met het Woord Gods. Overigens heeft God de Heere Zich van hem bediend, om onze voorouders met den Naam des Zaligmakers bekend te maken Van het hooge belang van het onderwijs in de Heilige Schrift was hij ten volle doordrongen. Daarom juichte hij het ten zeerste toe, dat Beda, een vroom en bekwaam geestelijke in Engeland, het Evangelie van Johannes in de landstaal overzette. „ Ricltl uwe gansche aandacht", schreef Bonifacius dienaangaande, „op de Heilige Schrift', zoek hier de Goddelijke wijsheid, die kostelijker is dan goud. Wat loch kan voor jeugd en grijsheid gewenschler zijn dan de wetenschap der Heilige Schrift, welke onze ziet, door alle stormen heen, zonder gevaar van schipbreuk, naar de hemelsche vreugd der engelen geleidt!''
Voorts moeten wij erkennen, dat Bonifacius niet maar blindelings goedkeurde alles wat te Rome door of vanwege den paus geschiedde. Hij had zelfs de vrijmoedigheid om den opvolger van Gregorius III, paus Zacliarius, opmerkzaam te maken op misbruiken, die te Rome in zwang waren en waaraan de Heidenen zich terecht ergerden. Ook blijkt uit regeeringsbesluiten, die op aandrang van hem genomen werden, dat hij er op stond, dat onder geestelijken eene strenge tucht werd gehandhaafd.
Op ruim 70-jarigen leeftijd kreeg hij nog eens lust om tot de Friezen te gaan. Met jeugdigen moed predikte hij hun den Naam des Verlossers en doopte hen hij geheele scharen.
Daardoor werd echter de haat van hen, die met hand en tand aan hunne afgoden vasthielden des te meer opgewekt. Den 5dc" Juni van het jaar 754 (volgens sommigen 755) vinden wij den grijzen bisschop in de nabijheid van Dokkum, waar hij en zijne helpers hunne tenten hadden opgeslagen. Daar klinkt in den vroegen morgen over de stille groene dreven op eens bet woeste geschreeuw van gewapende Heidensche Friezen, die op Bonifacius en de zijnen komen toesnellen, blijkbaar met geen ander doel, dan om hen te vermoorden, 's Bisschops metgezellen grijpen naar de wapenen, om ten minste hem te verdedigen, doch de grijsaard gebiedt hun, geen geweld met geweld te keeren, maar hunne zielen Gode te bevelen, hun toeroepende: „Kinderen! vecht niet; Gods Woord verbiedt, kwaad met kwaad te vergelden; de dag is gekomen, naar welken ik lang uitgezien heb; hoopt op God; Hij zal uwe zielen redden'''. Zoo valt hij dan onder het moordtuig der Friezen en 53 der zijnen sterven mede den marteldood.
De moordenaars werden door de Christelijke Friezen met den dood gestraft, en Radboud II, die, niet minder dan zijn grootvader Radboud I, een woedend vervolger van de Christenen was, en beschuldigd werd, de hand in het gruwelbedrijf te hebben gehad, moest naar het buitenland vluchten. Meer dan door deze wraakoefening werd echter de zaak van het Christendom gebaat door het voorbeeld der martelaren, die voor de goede zaak wisten te lijden.
Het gebeente van Bonifacius rust in het door hem gestichte klooster te Fulda (in Duitschland). Op de plaats, waar hij omkwam, verrees later eene kerk en eene abdij, waar men met vermeende overblijfselen van zijn lichaam langen tijd afgoderij pleegde.
Bonifacius' werk in deze landen werd voortgezet door zijnen leerling G r e g o r i u s , die gedurende ruim 20 jaren het bisdom Utrecht bestuurde. Of hij bisschop dan wel slechts abt is geweest, is niet met zekerheid bekend, doch wel, dat hij zich zeer verdienstelijk heeft gemaakt door zich te belasten met de leiding der leerschool te Utrecht, eene stichting van Willebrord.
Op deze school, die zoo vermaard werd, dat zij zelfs uit Engeland, Frankrijk en Duitschland leerlingen tot zich trok, werden verscheidene jonge mannen tot het predikambt voorbereid, oin later onder de Friezen en de Saksen te arbeiden 1) en de kerstening van deze stammen te voltooien.


1) Toen Willebrord in 739 overleed, nam Bonifacius de zorg voor de Kerk in deze landen op zich, en trachtte als Apostolisch legaat het bisdom Utrecht, dat onder het aartsbisdom Keulen stond, nauwer dan ooit het geval was geweest aan den pauselijken Stoel te verbinden, doch het gelukte hem niet.


1) Onder Gregorius' toezicht of voorlichting werkte Lebuïnus in Overijsel, Willehad en na hem Ludger in Groningen, Friesland en Drente. De laatstgenoemde was een kweekeling der Utrechtsche school.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 mei 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

4. De banier des kruises geplant. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 mei 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's