Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

X. Tweeërlei ijver.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

X. Tweeërlei ijver.

Eene levenstaak

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Keulsche senator Herman Rinck was geen man, die gras over de dingen liet groeien, of liever, hij kende zijnen plicht ook zonder nadere aanwijzing. Jammer maar, dat het een ijveren was zonder verstand en dat al zijn pogen daartoe strekte, om de zaak des Heeren tegen te staan en het goede zaad des Woords, hetwelk uitgestrooid werd, te verstikken.
Reeds drie weken vóór de senator de brieven van kardinaal Wolsey uit Engeland ontving, was hij in den geest van den kerkvoogd werkzaam geweest. Hij had kennis gemaakt met de boeken van Roy en diens helper Jerome, waarin de kardinaal en het ijveren der geestelijkheid tegen het Nieuwe Testament, pas in Tyndale's vertaling naar Engeland overgebracht, scherp werd doorgehaald.
Nu, dat er in die boekskens — te zamen 100 a 150 bladzijden groot — een en ander stond, dat den kardinaal en zijne trouwe vrienden moest ergeren, is duidelijk. Wij zeiden reeds ten vorigen male, dat het ondoenlijk is, hier de verzen weêr te geven.
Een enkel stuk echter doe oordeelen over het verdere.
Zoo heet het tot kardinaal Wolsey:

„O verachtelijk, allerboosaardigst monster,
Vader der boosheid, schutsheer der hel,
Schrikkelijk dwingeland, gehaat bij God en menschen,
Pleitbezorger van den antichrist, opstandig tegen Christus.
Tot u spreek ik, o lafhartige, wreede kardinaal,
Die zonder oorzaak, op uw vervloekte bevelen,
Gods Woord, het heilig Testament, doet verbranden?"

Gods Woord, de grond van alle deugd en genade,
Het sterkend voedsel van ons geloovig vertrouwen,
Hebt gij met alle macht veroordeeld
Door woeste, valsche en ongerechtige dwaasheid ;
O trotsche Farao, die vleeschelijke lusten najaagt,
Wat dreef uw' geest zoo boosaardig, dat gij
Gods Woord, het heilig Testament, doet verbranden".

Zoo gaat het voort en het slot van elk vers is : „Gods Woord, het heilig Testament, doet verbranden".
De bisschoppen houden een consistorie, onder voorzitting van Wolsey, om te bespreken, wat te doen met het „verboden boek".
Een zegt er tot Wolsey:
O zoo verheven kardinaal,
Gij zijt onze hoofdman,
De eersteling van den antichrist;
Van al onze verfoeiselen
En al onze boosheden
Zijt gij alleen de verdediger.
Daarom help ona nu of nooit,
Want wordt het Evangelie verspreid,
Dan ia 't voorgoed met ona uit.
Want dan zal in korten tijd
Elke ploeger, iedere voerman
Zien, wat leven wij leiden,
Hoe wij hen nu vijfhonderd jaar
Hebben doen weiden in het onkruid
Van vertwijfelend ongeloof,
En hoe wij het menachdom
Tot den bedelataf brachten
Door onze booze ijdelheid;
En weet men dit eenmaal, dan veracht
Men ona, en slaat ons op het hoofd,
En neemt onzen rijkdom weg.
Dus, o dwingeland, speel nu uw rol,
Daar gij toch met den duivel
Op beter voet staat dan eenig mensch.
Onderdruk bet Evangelie geheel,
Dat het niet onder de.leeken kome
En zij Gods geboden weten.
Daarna dan zullen wij met ijver
Hen verblinden met onze geboden.
En verder wordt gezegd:
„Voor ons doctoren in de Godgeleerdheid
Is het geen de minste kunst,
Het volk voor den gek te houden!"
De kardinaal antwoordt dan „in de taal van Pilatus" op deze woorden: „Ik vind er geene schuld in", en gaat na, wat nu te doen staat.
Nu treedt op „bisschop Kajafas" (duidelijkheidshalve geeft het vers hier zelf eenenoot: H o e e s t L o n d o n E p i a c o p u s, zoodat men kan zien, dat de bisschop van Londen dien raad gaf) en zegt, dat
. . . . . „het veel beter was,
Het Evangelie te veroordeelen,
Opdat niet hun 1) vele ondeugden
Aan jong en oud bekend zouden worden
En hun stand veracht."
Deze raad wordt gehoord:
„Toen gaf de kardinaal aanstonds
Vonnis tegen het Evangelie,
Zeggende: Het moet verbrand!
En al de bisschoppen riepen uit,
Dat het niet te weêrspreken was,
Zoo moest met het Boek gehandeld!"
Het hier gegevene is zeker genoeg, om het begrijpelijk te maken, dat Rinck zulke boeken „vol ketterij, nijd en laster" vond, en ook, dat hij na de kennismaking er meê aanstonds poogde den zijna inziena achadelijken invloed er van tegen te gaan.
Dat ging echter niet gemakkelijk. Zooals wij weten, hadden de Joden te Frankfort op de boeken geld geachoten. Daarbij vroeg de drukker Johan Schoet, behalve den interest van de Joden, betaling van zijn werk en van de koeten van het papier, verklarende, dat de meestbiedende de boeken van hem krijgen kon.
Was nu de raadsheer al op eigen gelegenheid aan het werk geweest, thans, na de brieven en bevelen uit Engeland te hebben ontvangen, ontzag hij noch zichzelven, noch tijd, noch moeite ( n e q u e e o r p o r e n e q u e p e c u n i a e n e q u e d i l i g e n t i ae p a r c e b a m ) , maar ging zijnen gang, waarbij hem de privilegiën, vroeger door den Duitschen keizer geschonken, te stade kwamen.
(Men houde in 't oog, dat Duitschland destijds uit een zeer groot aantal kleine staten bestond, die soms op zeer gespannen voet met elkander stonden.) Heer Rinck dan wist de regenten in Frankfort (toen eene vrije rijksatad, gelijk Keulen een biadom,) te bewegen door giften en geschenken, gelijk ook ettelijke raadaheeren en rechters, dat zij hem de behulpzame hand boden.
Het was Rinck's doel, „al die boeken van elke plaats op te scharrelen en bijeen te brengen". Dit nu geschiedde op drie of vier plaatsen, waarschijnlijk vooral door het onderpand in te lossen, en zoo kon dan de ijverige dienaar van Wolsey reeds den 4den October 1528 aan zijnen kardinaal schrijven:
„Ik mag nu hopen, dat al die boeken, voor zoover zij gedrukt zijn, in mijn bezit zijn op twee na, die de bode van Uwe Genade, John West vroeg, en van mij kreeg, tot grooter voordeel en nut van Zijne Koninklijke Genade en de uwe. IIad i k " , zoo gaat de senator voort, „de zaak niet ontdekt en was 'k niet tusschenbeide gekomen, dan zouden de boeken ingepakt en verborgen zijn geworden in papieren omslagen, tot tien balen gemaakt, overtrokken met linnen, en bij gelegenheid listiglijk en zonder opzien te wekken over zee naar Engeland en Schotland vervoerd zijn. Dan zouden ze daar als wit papier zijn verkocht. Ik geloof echter, dat er nu weinige of geene zijn uitgevoerd of verkocht".
Wat de ijverige man hier vermoedde, is waarschijnlijk zoo te verstaan, dat, ware het plan gelukt, Engelsche kooplieden, der goede zaak genegen, de Joden zouden hebben afbetaald en ook den drukker schadeloosgesteld, om dan verder voor de verzending der boeken te zorgen. Hoe het zij, Rinck was nog niet voldaan met het dusver verkregene. Hij wist van de regenten of consuls te Frankfort een verbod te verkrijgen, met eede versterkt, dat er verder „met koperen lettertypen" gedrukt werd, en de drukker zelf verbond zich bij eede, het oorspronkelijke geschreven stuk aan Rinck te zenden.
Ook hiermee nog niet tevreden, zou Rinek, zoo meldt hij verder, op alle wijzen trachten, Roy en Tyndale en andere tegenstanders en opstandelingen tegen Zijne Koninklijke Genade en den kardinaal te doen gevangennemen, of althans te ontdekken, waar zij zich ophielden. John West (de bode) en zijn zoon Herman Rinck en Johan Geilkyrche, zijn dienaar, zouden, zoo meldt de Keulsche raadsheer aan Wolsey, hem mondelinge mededeelingen doen „Uw Genade", schrijft hij, „kan hen evenzeer vertrouwen als mijzelven. Zjj zullen zwijgen over alle bevelen, die Uwe Genade hun zal geven, en die voor zich houden. Ik zend hen nu tot den koning en tot u, vooral omdat de zaak zoo gunstig is afgeloopen en om den koning en u genoegen te doen."
Men ziet, het ontbrak den bestrijders en vervolgers der waarheid in Engeland niet aan krachtige hulp op het vasteland. Toch zou ook die hulp ten slotte blijken niets te vermogen tegen de waarheid, en Luthers woord bevestigd worden: Das Wort sollen sie lassen stehen" („Tegen het Woord vermogen [ zij niets").


1) Der geestelijken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juni 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

X. Tweeërlei ijver.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juni 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's