Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekening op Mattheus 26 : 59—66.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekening op Mattheus 26 : 59—66.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Annas en Kajafas hadden ambt en geld, huis, eere en hof.
Zulke menschen, al gaan zij den geheelen dag met Gods Woord en Wet om, kunnen, zoolang zij niet van God geleerd zijn, niet anders denken dan: Er is geen God, — en wat hunnen naaste betreft, als hij niet met hen mededoet, of hen zelfs bestraft, zoo heeft hij in hunne oogen miuder waarde dan een hond. Kajafas vraagt Jesus naar Zijne leer. Hoe gaarne had hij in de leer iets bijzonders gevonden, iets, dat niet met Mozes en en de Profeten in overeenstemming ware geweest.
„ I k k a n den t e m p e l Gods a f b r e k e n " . . . Zonderlinge beschuldiging! Zij, die Gods tempel afbreken, die den Hoeksteen verwerpen, en de schuld er van dragen, dat het gebouw heden of morgen instort, beschuldigen altoos als afbreker van den tempel Dengene, van Wien God gezegd heeft: „Deze zal Mijnen Naam een huis bouwen".
Als de zondaren niet meer weten, wat zij doen moeten, dan treden zij al wat zij weten onder den voet. Zij steken hun eigen geweten en hun eigen hart de oogen uit, zoodat zij niet meer lezen, zien of hooren kunnen, wat toch zoo klaar en duidelijk in de Wet gezegd is.
I. Hij, Die hier voor de geestelijke rechtbank staat, is onze groote God en Zaligmaker, is Dezelfde, Wiens heerlijkheid Jesaia aanschouwde, toen hij hoorde roepen: Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen!
Ik laat dit voorafgaan, omdat het den schijn heeft, dat ik iets tegenstrijdigs, iets wonderspreukigs zeg, als ik beweer, dat het Sanhedrin en Kajafas recht gehandeld hebben, en te gelijker tijd zeg, dat zij de schrikkelijkste zonde en onrechtvaardigheid bedreven hebben.
1) Hoe hebben zij dan recht gehandeld?
Hij, Die hier gebonden voor hunne geestelijke rechtbank stond, moest ter dood veroordeeld worden door de mannen der Wet, want Hij zeide, dat Hij Gods Zoon was; zoo was Hij dan Gode evengelijk. Maar in elk geval was Hij toch een mensch!
Een mensch van de (schijnbaar) allergeringste afkomst, naar hunne beschouwing een verachter van de Wet, de priesters en den godsdienst in het algemeen.
Voor de Wet was Hij als ieder ander mensch, dus een zondaar, en als een verachter van hunnen godsdienst een Godslasteraar. Christus noemde Zich „den Zoon des menschen ' ; zoo had Hij dan de schuld des menschen, d. i. Adams schuld voor de Wet op Zich genomen. Zoo moet Hij dan de schuld betalen, de straf dragen voor Adams ongehoorzaamheid.
De straf der zonde is de dood. Zoo moet Hij dan naar de Wet sterven.
Ofschoon Christus als de allerzondigste mensch voor de Wet stond, zoo gelooft Hij nochtans met het hart en wil het voor de Wet met den mond belijden, dat Hij Gods Zoon is.
Deze getuigenis moet in het openbaar uitgesproken worden. Getuigen worden opgeroepen, doch daar dezen niets van het geloof verstaan, komen hunne getuigenissen niet overeen.
Kajafas als hoogeprietter bezweert den Heere in naam der Wet en in den Naam van God, dat Hij zeggen zal, of Hij Gods Zoon is. Jesus had naar de Wet moeten zeggen, dat Hij slechts een mensch was, en wel de allerzondigste.
Jesus antwoordt naar de Wet des geloofs, dat Hij wel des nienschen Zoon is, Die de schuld van de misdaad des menschen draagt, maar nochtans Gods Zoon.
Volgens de Wet en met de Wet konden zij niets anders doen, dan Hem als Godslasteraar ter dood veroordeelen.
2) Zij bedreven de schrikkelijkste zonde, het schandelijkst onrecht; want zij begrepen niet, dat Hij de Mensch was, Die voor de menschen als Borg en Piaatsbekleeder gekomen is, en dat Hij als zulk een Mensch en Borg er zoo uitzien moest, als Hij in Jesaia 53 beschreven is, en dat Hij te gelijk de Immanuël was. Toen Hij er bij bleef, dat Hij Gods Zoon was, openbaarde Hij hun, dat Hij Immanuël was. De openbaring van de genade, die hun voorgehouden was, kon en wilde Hij niet herroepen, en dat wilden z i j . Waarom? Ofschoon zij dienstknechten der zonde wareu, wilden zij toch geene zondaars zijn, maar als heilige menschen aangezien] worden. Zij hadden dus geenen Middelaar noodig.
II. In hoeverre handelen wij naar 'recht, en in hoeverre naar onrecht met den Heere?
N a a r o n r e c h t , als wjj wanen, dat wij onszelven kunnen zalig maken door onze werken der wet; want dan kunnen wij niet anders, dan Jesus ter dood veroordeelen, hoezeer wij anders ook God en den Heere Jesus prijzen, eeren en dienen.
N a a r r e c h t , als wij Hem aanbidden, als Dengene, Die ons door de barmhartigheid Gods geschonken is, om voor ons te zijn: een mensch voor den menech, zonde voor zonde, schuld voor schuld, vervloeking voor vervloeking, en zoo maken wij Hem tot onze toevlucht en houden wij Hem voor onze eenige gerechtigheid.
Die moet met den dood gestraft worden, die beweert en volhoudt, dat Hij God of Gode gelijk is, en dat Hij kennis bezit van goed en kwaad.
Dat beweerde het Sanhedrin in zijne onrechtvaardigheid en was dus des doods schuldig, naardien het den Heere veroordeelde, Die het hun te verstaan gaf, dat niet z i j God waren, maar dat H i j God, Rechter en Verlosser van ongerechtigheid is. Wie den Heere looft en prijst als zijnen God en Heere, als zijnen Borg en Middelaar, mag aan zijne zonde en zijne grootste menschelijke ellende gelooven en betuigen, dat hij nochtans een kind Gods is door zijnen Immanuël. Of hij ook door en door in zijn geweten gevoelt, en of ook de wet tot hem zegt, dat hij is een mensch, des doods schuldig, nochtans zal hij voor Gods Rechterstoel gelooven en betuigen, dat hij een kind Gods is, en dat roemend betuigen, want ook daartoe heeft de Heere Zich willen laten veroordeelen.
O, met welk eene liefde heeft de Heere ons liefgehad!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juni 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Aanteekening op Mattheus 26 : 59—66.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juni 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's