Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

5. Karel de Groote. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

5. Karel de Groote. (Slot.)

I. Uit de geschiedenis der eerste bewoners. (+- 150 J. v. Chr. - 922 n. Chr.)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet alleen tegen de Friezen en de Saksen en de belijders van den Islam in Spanje had Karei te strijden; hij had ook herhaalde malen het zwaard aan te gorden tegen de heidensche Noormannen, die in het Noorden, en tegen de Avaren, die in het Oosten het Rijk zochten binnen te dringen. Bovendien riep nog paus Hadrianus I zijne hulp in tegen de reeds genoemde Longobarden (zie bladz. 147). Karei toog naar Italië, maakte zich meester van hun land en noodzaakte hunnen koning, Desiderius. de koningskroon met de monnikskap te verwisselen (774). Daarop bevestigde hij den paus in het bezit van hetgeen Pepijn de Korte reeds aan den „Stoel van Petrus" 1) had geschonken en voegde er nog een deel van het pas veroverde koninkrijk aan toe.
Vele zijn dus de oorlogen, die de Frankische koning heeft gevoerd. De meer dan vijftig krijgstochten, die ondernomen werden, en die Karei meest alle persoonlijk leidde, hadden echter geenszins ten doel, het Rijk steeds verder uit te breiden, maar den onderdanen vrede en veiligheid te verzekeren. De uitbreiding van het gebied des konings was intusschen het noodzakelijk gevolg van dat streven Zoo werd Karei dan de alleenheerscher van een Rijk, dat o. a. de Nederlanden, Frankrijk, het grootste deel van Duitschland, een aanzienlijk gedeelte van Italië en een deel van Spanje omvatte.
Nog hooger steeg het aanzien des konings, toen hij in het jaar 800 den keizerstitel verwierf. Zeer verdienstelijk had hij zich gemaakt als getrouw en onvermoeid beschermer der Christenheid, die hij zoowel tegen de aanvallen der Heidenen als die der Mohammedanen met het zwaard had beveiligd Bovendien had hjj den opvolger van paus Hadrianus I, Leo III, eens eenen grooten dienst bewezen. Deze was nml. te Rome door eene hem vijandige partij in 799 bij eene processie beleedigd en daarna gevangengezet. Ontvlucht zijnde, had hij zich bij den Frankischen koning beklaagd, die terstond naar Rome was geijld, de schuldigen had gestraft en den paus in waardigheid en eere hersteld. Zoo voor het een als het ander wenschte Leo den machtigen Karei te beloonen; tevens wilde hij hem, tot steun voor Kerk en pausdom, voor altijd aan den „Heiligen Stoel" verbinden. Op het Kerstfeest van het jaar 800 nu was de koning te Rome. Toen hij daar in de St.-Pieterskerk voor het altaar geknield lag, naderde hem, zonder dat hij het merkte, de paus en zette hem onverwachts eene kroon op het hoofd, waarop terstond duizenden monden in het kerkgebouw met daverend gejuich uitriepen: „Leve de keizer!" 1)
Zeker was er destijds geen vorst, die waardiger was de keizerskroon te dragen, dan Karei. Groot was hij niet alleen als veldheer en veroveraar, maar bovenal als rijksbestuurder.
Overal waar hij den vrede door het zwaard had afgedwongen, beijverde hij zich terstond, de bewoners in de zegeningen des vredes te doen deelen. De krijgsman werd als het ware op den voet gevolgd door den prediker. Het tijdelijk en eeuwig welzijn zijner onderdanen ging hem boven alles. Was het echter aan den eenen kant zeer goed van hem gezien, dat alleen het Christendom volkswelvaart en volksgeluk kon brengen, aan den anderen kant was het zeker verre van verstandig, dat hij de overwonnenen met het zwaard tot den Doop dwong.
Mocht hij in vele opzichten boven zijne tijdgenooten uitblinken en zijnen tijd vooruit zijn, hierin en in het steunen van het pauselijk gezag bewees hij een kind van zijnen tijd te zijn.
Niettemin heeft de keizer zeer veel goeds voor de Kerk tot stand gebracht. In de veroverde gewesten stichtte hij ter bevestiging van het Christendom eene menigte bisdommen. 2)
Ziende, dat vele geestelijken wegens hunne onwetendheid ongeschikt voor hun ambt waren, zorgde hij voor scholeu, waar toekomstige predikers konden opgeleid worden. Bovendien zag hij scherp toe op hunnen levenswandel en eischte van hen een voorbeeldig gedrag. 3) In eigen persoon woonde hij de kerkvergaderingen bij en het strekt hem tot eere, dat hij ijverde tegen menig misbruik, o. a. tegen de toenemende vereering der beelden, waartegen hij ook een boek liet schrijven, getiteld: „Over den goddeloozen beeldendienst". Zelfs werd eenige jaren later (in 794) door zijn toedoen de beeldendienst op de kerkvergadering te Frankfort a/d Main veroordeeld.
Verder wekte Karei de geestelijken tot ijverige studie van de Heilige Schrift op en ging hun zelf daarin voor. Door den geleerden Alcuin liet hij de Vulgata, d. i. de Latijnsche Bijbelvertaling, van vele fouten zuiveren. Nog zorgde hij voor verbetering van den zang bij den eeredienst, alsmede voor het behoorlijk onderhoud van den geestelijken stand, waartoe hij landerijen en tienden van veldvruchten en vee aan de priesters beval te geven.|
Niet langer zouden zijne onderdanen in onwetendheid, zoo met betrekking tot het heil iu Christus als tot de dingen van dit tijdelijke leven, opgroeien. Kennis wilde hij kweeken, Christelijke beschaving verspreiden. Daarom moesten er scholen komen, niet alleen voor toekomstige bedienaars des Woords, maar voor het geheele volk. In 789 verordende hij dan, dat er bij alle kerken en kloosters scholen moesten opgericht worden, opdat zoowel plattelandbewoners als stedelingen, zoo diensthoorigen als vrijen hunne kinderen konden laten onderwijzen.
Op die scholen nu leerden de kinderen vóór alles de T w a a lf A r t i k e l e n des g e l o o f s , het G e b e d des H e e r e n en de T i e n G e b o d e n , en bovendien lezen, schrijven, wat rekenen, zingen en taalkunde. Dat Karei veel belang in het onderwijs stelde, bewees hij door dikwijls persoonlijk de scholen te bezoeken, de kinderen te ondervragen, de vlijtigen te beloonen en — de luiaards te straffen, want leerlingen van dat slag kon de keizer niet uitstaan. In 813 gaf hij — wel een bewijs, dat het hem ernst was met de zaak van het onderwijs, — eene wet, waarbij alle ouders zonder uitzondering met kerkelijke straffen bedreigd werden voor het geval, dat zij hunne kinderen van de school hielden. En wat wij vooral niet moeten vergeten, is, dat de voortreffelijke vorst ook hierin weder zelf het voorbeeld gaf. Toen hij de regeering aanvaardde, was hij tamelijk onwetend, j a kon zelfs niet lezen noch schrijven. maar later mocht hij een geleerde heeten! Op gevorderden leeftijd begeerde hij nog te leeren schrijven. De hand, die echter zoo lang gewend was geweest, het slagzwaard te hanteeren, bezat weinig buigzaamheid meer, zoodat de keizer het in de schrijfkunst niet veel verder bracht, dan dat hij zijnen eigen naam kon „teekenen". In Italië leerde hij het lezen en sinds dorstte hij meer en meer naar kennis. Daar hij in Frankrijk en Duitschland weinig bekwame mannen vond, riep hij er uit Engeland en Italië tot zich en verzamelde zoo aan zijn hof verscheidene uitstekende geleerden. Onder dezen dienen met name genoemd te worden de Angelsaks A1 c u i n (zie boven), die de vrijmoedigheid bezat, om den keizer tegen te spreken, als zulks noodig was, en E g i n h a r d , 's keizers levensbeschrijver. Gaarne liet de keizer zich door deze mannen, die zijne vrienden waren, raden en onderwijzen. Het Latijn leerde hij spreken, of het zijne moedertaal was, en in het Grieksch, de sterrekunde en de rekenkunde bracht hij het voor zijnen tijd zeer ver. — Als Duitsch vorst bevorderde hij krachtig het gebruik der Duitsche taal in zijne Duitsche landen. Ook liet hij eene verzameling van de aloude Priesche volksliederen aanleggen. 1)
In het besturen van de verschillende natiën, waartoe zijne onderdanen behoorden, gaf Karei blijk van veel doorzicht bij vastheid van wil. Alom handhaafde hij recht en gerechtigheid; moord, roof en dronkenschap liet hij streng bestraffen, en opdat de rijken hunne straffen niet zouden kunnen afkoopen, verving hij de geldboeten door lijfstraffen; overigens onthield hij zich van het opdringen van vreemde wetten, die niet wortelden in het volksleven. Met groote zorgvuldigheid liet hij bijv. de ongeschreven wetten der overwonnen Friezen en Saksen verzamelen en te boek stellen en regeerde hen daarnaar. In oorlogstijd werd het bevel over de krijgsbenden van eene landstreek door den keizer opgedragen aan eenen „ h e r t o g " (d. i. legeraanvoerder). Zoo had men in deze landen destijds drie hertogen: een van Friesland, een van Saksenland en een van Frankenland. Over de „ g o u w e n " 1), waarin sinds overoude tijden het land verdeeld was, stolde hij ambtenaren aan met den titel van „ g r a a f ' , die belast waren met de rechtspleging ea daarin bijgestaan werden door bijzitters, s c h e p e n e n geheeten.
In de marken (zie bladz. 76), waaruit elke gouw bestond,, was de rechtspraak opgedragen aan „ s c h o u t e n " , naar wie de marken ook s c h o u t a m b t e n heetten, evenals de gouwen ook wel g r a a f s c h a p p e n werden genoemd. Jaarlijks gingen de zoogenaamde k o n i n g s b o d e n rond, om na te gaan, of de rechters hunnen plicht deden, en te gelijk de klachten van eiken onderdaan aan te hooren.
Zoo bracht de keizer allerwegen orde voor verwarring, beschaving voor ruwheid en onwetendheid en deed te gelijk dewelvaart toenemen. Op het een zoowel als op het ander hield hij voortdurend het oog gericht. Om den handel te bevorderen, begunstigde hij het ontstaan van steden; den landbouw moedigde hij aan door het bouwen van modelhoeven op zijne landgoederen; de zeevaart, door eenige havens aan te leggen;, de nijverheid, door vooral Friesche rokken en mantels aan. ambtenaren en buitenlandsche vorsten te vereeren en bekwame handwerkslieden naar de groote steden te lokken; de bouwkunst door trotsche paleizen te stichten, zooals te Nijmegen ia ons land en daarbuiten te Aken, Luik en Neder-Ingelheim.
Bijzonder gaarne vertoefde de Keizer te Aken en te Nijmegen. In de laatste plaats hield hij zich dikwijls in de lenteop. Nog altijd vindt men er te midden van de wandelingen van het Valkenhof een overblijfsel van het keizerlijk verblijf.
Yoegen wij bij de voortreffelijke hoedanigheden des keizers nog, dat hij matig in het drinken was en dat hem, zoowel in regeeringszaken als in de dingen van het dagelijksch leven, eene verwonderlijke nauwkeurigheid, tot zelfs in kleinigheden, eigen was, dan behoeft het ons niet te verwonderen, dat zelfs tot in het verre Oosten met lof van zijne daden en deugden werd gewaagd. De Mohammedaansche vorst Haroen al Raschid zond hem geschenken, o. a. eenen olifant en een kunstig bewerkt slaguurwerk, waarvoor Karei hem als tegengeschenk Spaansche paarden en muilezels, Frankische jachthonden en Friesche kleêren deed toekomen.
Na gedurende 46 jaren den last der regeering te hebben getorst, legde de machtige keizer het hoofd ter ruste (814) f hij overleed in zijn geliefd Aken, waar zijn lichaam, na gebalsemd te zijn, met al de teekenen der keizerlijke waardigheid, op eenen gouden stoel zittende, in eenen grafkelder werd geplaatst.
De groote Karei was een werktuig in de hand des almachtigen Gods geweest, om het Christendom binnen en buiten onze grenzen eene duurzame vestiging te bereiden, zoodat het meer en meer (hoewel niet zonder stoornis) als een zuurdeesem op het volksleven kon inwerken ; en dat het hier eenen gezegenden invloed uitoefende, werd, behalve aan de uiterlijke beschaving en welvaart, merkbaar aan menig verschijnsel: de ruwe Heidensche zeden werden in menig opzicht verzacht, de vrouwen werden als medeërfgenamen des eeuwigen levens behandeld, en de druk der lijfeigenschap werd hier verlicht, ginds opgeheven.


1) De paus „stedehouder van Christus".


1) Met het verleenen van den keizerstitel werd bedoeld eene wederoprichting van het West-Romeinsche keizerrijk, dat van 395 (toen het Romeinsehe Rijk in een West- en Oost-Romeinsch werd gesplitst) tot 476 had bestaan. Inderdaad bezat de Frankische koning de meeste landen van het vroegere keizerrijk. Zoo ging dan nu de heerschappij der verslapte West-Romeinen, ook wat den titel betreft, op de krachtige Germanen over! De kroning door den paus had intusschen bedenkelijke gevolgen. Van nu af toch beschouwden de pausen het als een r e c h t, de dragers van de keizerskroon in hunne waardigheid te bevestigen.
2) Een daarvan was dat van Munster, waar de bisschopsmijter het eerst gedragen werd door Ludger (zie bladz. 132).
3) Op zijn eigen huwelijksleven was intusschen wel wat aan te merken.


1) Tot onberekenbare schade voor de studie der letteren gaf de zoon en opvolger des keizers (Lodewijk de Yrome) dezen kostbaren liederbundel uit ziekelijke vroomheid aan de vlammen prijs.


1) De namen van sommige gouwen zijn tot op dezen tijd bewaard gebleven, als: Hunsingoo, Fivelgoo, Oostergoo en Westergoo, in welke „goo" hetzelfde beteekent als „gouw", d. i. land; verder: Twente, Salland, de Veluwe, de Betuwe, Rijnland, Kennemerland e. a. .

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juni 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

5. Karel de Groote. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juni 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's