Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

XII. Vrienden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

XII. Vrienden

Eene levenstaak.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zal den lezer uit hetgeen voorafging reeds duidelijk zijn geworden, hoe Tyndale niet alleen vele vijanden, maar ook tal van vrienden had. De vrienden waren vooral de Engelsche kooplieden, die toen in tal van plaatsen op het vasteland, o. a. te Antwerpen, waren gevestigd.
Er bestaat o. a. nog eene staatscorrespondentie, gevoerd tusschen Engeland en de Nederlanden in de jaren 1526—1531. Zij betreft zekeren Richard Ilarman, eenen koopman der Engelsche factorie te Antwerpen. Deze man nu en zijne vrouw werden op eene beschuldiging van den Engelschen gezant in 1528 gevangengezet. Eerst werden zij beschuldigd van ketterij, later van verraad Wel kon men niets tegen hen vinden en moest hen vrijlaten, doch zij leden er groote schade door. Waar het eigenlijk om ging, blijkt uit een schrijven van Ilarman of Hermans zelf, die was gevat, „ o m d a t hij boeken van eenen Duitschen koopman had ontvangen, (namelijk Nieuwe Testamenten in het Engelsch, zonder kantteekeningen), en ze had verkocht aan eenen Engelschen koopman, die ze naar Engeland had laten zenden". Harman verklaart dan verder, dat hij niet weet verkeerd gedaan te hebben, daar hij geen geleerde is (?). Dan volgt nog meer, waardoor Hermans poogt te bewijzen, dat hij althans niet met „Lutherije" is besmet
Doch er blijkt uit, dat de Engelsche kooplieden, en dat zeker niet zonder te weten, wat zij deden, Tyndale hielpen, om zijne vertaling in Engeland ingevoerd te krijgen Ja het is zeker, dat er in het verborgen eene, wij zouden haast zeggen vast bepaalde regeling bestond tusschen tal van Engelsche kooplieden in den vreemde, om hunnen landgenoot, wiens pogen zij op prijs stelden, in alles te helpen.
Onwillekeurig toch komt de vraag op: hoe maakte het iemand vooral in dien tijd, die als een vreemdeling in een vreemd land aankomt, en zelfs zeer heeft op te passen, dat men hem niet gevangenneemt, hoe maakte zulk een het, zeggen wij, om te leven niet alleen, maar ook om boeken te laten drukken, wat toen toch vooral zeer kostbaar was ?
Nu landt Tyndale in Mei 1524, uit Engeland ontweken, te Hamburg, waar hij geheel alleen stond, althans naar het uiterlijke. Hij leeft er en kan in achttien maanden drie of vier boeken laten drukken. Dat wil zeggen, hij maakte onkosten zeker voor eene waarde van ongeveer honderdtwintig duizend gulden in onzen tijd. Daarbij heeft hij nog zijnen helper Roy te betalen, reizen te doen, enz.. Toch kan hij dit alles doen, zoowel te Hamburg als te Keulen, te Worms, te Marburg en te Antwerpen. Yoor hem persoonlijk wordt blijkbaar gezorgd en ook ontvangt hij steun voor zijn groot werk.
Aan geld ontbrak het hem blijkbaar geenszins. Toen het aantal exemplaren van den eersten druk, de kwarto-uitgaaf, van 6000 op 3000 werd gebracht, was dit niet uit gebrek aan geld, maar uit vrees voor ontdekking.
En wat nog sterker spreekt, gelijk het Tyndale ging, eveneens ook zijnen helper Roy, die, gelijk men weet, ook op eigen gelegenheid werkte. Had de Keulsche raadsheer Rinck niet zulke snelle maatregelen genomen, dan zouden de Britsche kooplieden de anti-Papistische werken van Roy, welke de Joden, gelijk men weet. in pand namen, gelost en door Engeland verspreid hebben.
Al zijn ettelijke der vroegere Engelsche Protestantsche boeken verloren gegaan, naar 't schijnt, er bestaan er nog genoeg, om te toonen, hoe krachtig vele Engelsche kooplieden op het vasteland de Hervorming in hun vaderland trachtten te bevorderen.
Nu was trouwens, zoodra het gedrukte Engelsche Nieuwe Testament gereed was, ook in Engeland een volk gereed, om het te ontvangen Reeds eene eeuw lang bestonden daar de zoogenaamde „Lollarden", een groep van veelal eenvoudige lieden, dien het om Gods Woord en waarheid was te doen en die buiten de Kerk, welke hen haatte en vervolgde, datgene zochten, wat de Kerk niet gaf. Zij waren Protestanten vóór de Hervorming.
Het Woord Gods was hun dierbaar Reeds eene eeuw lang hadden zij, onder alle wisselingen, die het rijk ondervond, afschriften gelezen en gemaakt van Wvcliffe's vroeger vermelde vertaling des Bijbels, later nagezien door John Purvey. Hoe ook gedurig vervolgd, toch waren de Lollarden in aantal toegenomen.
Zij vormden in Tyndale's tijd eene verstrooide, ongeregelde vereeniging van handelaars, handwerkslieden en dergelijken. Vooral waren zij talrijk in die gewesten (de oostelijke), welke het dichtst bij het vasteland lagen, en dus het eerst den invloed ondervonden van al wat uit den vreemde kwam.
Om de Schrift te beter en persoonlijk te kunnen onderzoeken, leerden vele Lollarden lezen, — wat onder de lagere standen in dien tijd maar zelden voorkwam. Zij, die niet lezen konden, lieten zich soms geheele verhandelingen over godsdienstige onderwerpen, samenspraken enz. voorzeggen, zoo lang, tot zij die uit het hoofd kenden. Ook leerden zij wel geheele Evangeliën of ook Zendbrieven van buiten. Men weet, dat hetzelfde ook onder de Waldenzen in Noord-Italië in zwang was, die trouwens in menig opzicht aan de Lollarden gelijk waren, ook daarin, dat zij lang vóór de Hervorming Gods Woord lazen en zich buiten de Kerk, die verdorven was, stichtten.
Het getal dergenen, die schrijven konden, was onder de Lollarden kleiner dan dat der lezers. Te meer moeten wij den ijver dier weinigen bewonderen, welke zich de ontzaglijke moeite getroostten van zoo vele gedeelten van Gods Woord of wel het geheel der Engelsche vertaling af te schrijven en onder het volk te verspreiden. Bovendien vergete men niet, wat gevaren zulk een arbeid met zich bracht.
Zoo werd dan Gods Woord aan het volk gegeven en strekte het van buiten leeren daartoe, dat ook hij, die niet lezen kon, zich aan het Evangelie der genade kon verkwikken, en bovendien eenen schat leerde kennen, die hem niet was te rooven, al mocht ook de Kerk het geschreven Woord verbranden.
De Lollarden noemden elkander b r o e d e r s en z u s t e rs i n C h r i s t u s of ook wel „ b e k e n d e mannen", „bek e n d e vrouwen". Eene verklaring van deze laatste wonderlijke benamingen vinden wij in een boek getiteld: „De weerspreker van te veel berisping over de geestelijkheid"; het werd geschreven in het jaar 1449 door Richard Pocock, bisschop van St. Asaph, eenen vijand der Lollarden.
Hij verhaalt ons, dat zij deze benamingen grondden op de woorden uit 1 Cor. 14 : 38, die zij aldus vertaalden : „Maar als iemand niet kent, zal hij onbekend zijn".
(Hierbij zij opgemerkt, dat deze vertaling, ontleend aan die van Wycliffe, bepaald verkeerd is. Er staat, gelijk de latere Engelsche vertaling heeft, en ook onze Staten-Bijbel: „Maar zoo iemand onwetend is, die zij ontwetend". Doch men was ten eerste in de veertiende eeuw minder op de hoogte dan later, en ten tweede was het in elk geval den eenvoudigen Lollarden te vergeven, dat zij — gelijk wij zien zullen, — uit eene verkeerde vertaling ook eene verkeerde gevolgtrekking maakten, trouwens eene zeer onschuldige. De geleerdheid dier tijden was tegen hen, maar hun doen bewijst, hoe strikt zij zich aan Gods Woord hielden.)
Nu zegt de bovengenoemde bisschop, die een eigenaardig, zonderling soort van Eugelsch schreef:
„Dezen tekst vatten zij zoo op, dat, als iemand niet weet of niet zijn uiterste best doet, om te weten, wat de Bijbel leert, zooals de tekst het geeft, namelijk de Schrift des Nieuwen Testaments, hij dan ook niet door God als een der Zijnen zal gekend worden. En daarom, dat zij zich bezighouden met het leeren en kennen des Bijbels, namelijk het Nieuwe Testament, op de wijze zooals het woord voor woord in den Bijbel is geschreven, hebben zij eenen naam gevonden, die voor hen past en noemen zich „bekende menschen", alsof alle anderen hun onbekend zijn (thei geuen a name propre to hem silf and clepen hem silf k n o w u n men, as thoug alle othere han them ben vnknowun). Wanneer een van hen spreekt met eenen ander van hen over eenen derden persoon, vraagt de hoorder soms: „Is hij een bekend man?" En als hem geantwoord wordt: „Ja, hij is een bekend man", dan is alles in orde en is er geen gevaar met hem te handelen. Maar wordt hem geantwoord: „Hij is geen bekend man", dan ligt er gevaar in, al te vertrouwelijk met hem om te gaan".
Welke invloeden verder Tyndale's werk den weg bereidden, zullen wjj zien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

XII. Vrienden

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's