Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

7, De invallen der Denen en Noormannen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

7, De invallen der Denen en Noormannen.

I. Uit de geschiedenis der eerste bewoners. (+- 150 J. v. Chr. - 922 n. Chr.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reeds lang voor de regeering van Karel den Groote waren de heidensche bewoners van Denemarken en Scandinavië, bekend onder den naam van „Denen en Noormannen", begonnen met de kusten der nabijgelegen landen onveilig te maken.
Hun vaderland was arm en daar zij oorlogzuchtig van aard en met al wat de zeevaart betrof welvertrouwd waren, ondernamen zij bij voorkeur rooftochten, ten einde buit te behalen.
Hunne schepen zagen er wonderlijk uit. De voor- en de achtersteven, die bijzonder hoog waren, hadden de gedaante -van groote, afschuwelijke drakenkoppen. Alle schepen waren open, d. w. z. zij hadden geen dek. Verder waren zij voorzien van slechts eenen enkelen mast, waaraan één vierkant zeil bevestigd was Langs de zijden van zulk een drakenschip waren gaten aangebracht, waardoor riemen staken. Menig zeeman in onze dagen, zou zich met zulk een vaartuig niet gaarne op de onstuimige zee wagen. De Noormannen echter wel! En zij kwamen er meê, waar zij wilden zijn. Als de wind in het zeil blies en de riemen, door de gespierde armen der mannen in beweging gebracht, in het water plasten, dan vloog de ranke zeedraak als een pijl over de golven, ja trotseerde zelfs de hevigste stormen en de hoogste baren. En toch waren de schepen der Noormannen, vergeleken met de tegenwoordige zeeschepen, maar notedoppen!
Wee het land, aan welks kusten, eene vloot van deze roofschepen verscheen! Voor men er aan dacht, waren dezeeschuimers aan wal gestapt, en dan ging het op het een rooven. Het vee werd gekeeld, het rijpe koren weggesleept, het onrijpe vertrapt, de huizen geplunderd en in brand gestoken, de bewoners vermoord of als slaven weggevoerd En als de bende weêr afgetrokken was, werden de overblijvenden niet zelden eene prooi van hongersnood en pestziekte.
Onder de regeering van Karei den Groote drongen de Denen en Noormannen eerst aan de landzijde het Rijk binnen. Nadat zij teruggedreven waren, verschenen zij in 810 plotseling met eene vloot aan de Friesche kusten; geland zijnde, sloegen zij de tegen hen afgezonden troepen, vorderden den Friezen schatting af en trokken roovend en moordend zuidwaarts, j a bedreigden den keizer te Aken. Karei verzamelde met den grootsten spoed zijne strijdkrachten, doch voor het tot een treffen kon komen, was de aanvoerder der Denen door een der zijneh vermoord. waarop de indringers hun heil in eene overhaaste vlucht zochten.
Vooral onder de zwakke opvolgers des keizers hadden de Nederlanden en de overige deelen van het Frankische Rijk onuitsprekelijk veel van de Denen en Noormannen te lijden.
Daartoe droeg vooral bij, dat de opvolgers in de verschillende deelen van het Rijk hunne kracht verspilden, door ook elkander te bestoken. Zoo konden dan de woeste benden der „zeekoningen" (zooals men hare aanvoerders noemde) naar hartelust branden en blaken, het bloed der landzaten vergieten en zich met hun goed verrijken. En reeds tijdens Karei den Groote was het niet enkel roofgierigheid meer, die hen het oog op deze landen deed slaan : sinds de Friezen en de Saksen, die het Christendom weigerden aan te nemen, herhaaldelijk (/.ooals ook Wittekind deed) de wijk namen naar Denemarken, werd bij de aldaar wonende Heidenen mede de haat tegen al wat Christen heette ontstoken ! Van toen af was verdelging van liet Christendom de leuze, die hen bezielde.
Karel de Groote werd in 814 opgevolgd door zijnen zoon L o d e w i j k den G o d v r u c h t i g e (gewoonlijk Lodewijk de Vrome geheeten). Al spoedig bleek het, dat deze den moed en de doortastendheid van zijnen vader miste. Tot hem vluchtten nml. drie Denen, H e r i o l d met zijne broeders R o r u k en H e m m i n g , die door eenen burgeroorlog uit hun vaderland waren verdreven. Heriold, een Deensch koning, riep de hulp van Lodewijk in, die echter weinig deed, om hem in zijne waardigheid te herstellen en blijkbaar niet wist, wat met hem aan te vangen, toen de Deen zich met zijn gezin en zijne twee broeders in 826 liet doopen en zijn land aan den keizer afstond, om het als leen terug te ontvangen. Als vergoeding voor zijn rijk, waarop hij zeker nog lang had kunnen wachten, schonk de keizer hem maar een leen in de Nederlanden, t. w. Wijk-bij-Duurstede (toen nog Dorestad geheeten) met het omliggende land; te gelijk gaf hij aan Roruk Kennemerland (een deel van Noord-Holland) en aan Hemming Zeeland in leen.
Deze daad van Lodewijk werd eene bron van onheil voor o neland. De Denen, ongaarne ziende, dat aan hunne vijanden bescherming werd verleend, trachtten zich nml. te wreken op den keizer, en zochten de uitgewekenen hier te lande op.
Daar kwam nog bij, dat de hier wonende Deensche vorsten, ten minste sommigen hunner, ook zeiven de landzaten verdrukten, ja zelfs heimelijk toelieten, dat hunne stamgenooten hier strooptochten hielden.
Het zou ons te ver voeren, zoo wij van alle tochten dei- Noormannen afzonderlijk, waarvan de geschiedenis melding maakt, iets wilden mededeelen. Wij noemen daarom alleen de belangrijkste feiten.
Vooral sinds het jaar 834 werd ons land door de roofgierige plunderaars bezocht. Soms kwamen zij jaar op jaar. Het beviel hun uitstekend, dat men eene plundering voor vele ponden gouds of zilvers afkocht: wat zij tegen betaling van eene aanzienlijke schatting de inwoners der steden lieten houden, wilden nieuwe scharen roovers een volgend jaar wel komen halen! Onbeschrijfelijk is de ellende, in stad en land door hen aangericht. Gedurende den tijd, waarin zij hunne invallen telkens vernieuwden, — en dat heeft twee eeuwen geduurd! — was men in de Nederlandsche kerken dan ook gewoon in het „Onze Vader" de bede: „lleere, verlos ons van de Noormannen /" in te vlechten.
Ten einde aan hunne roofzucht te beter te kunnen voldoen, zochten zij juist de welvarendste streken op. Daarom voeren zij de rivieren op, waaraan destijds reeds bloeiende handelssteden lagen. Vooral Dorestad moest het ontgelden : herhaaldelijk werd de stad in de asch gelegd. Ook Friesland, Zeeland en de Betuwe waren meer dan eens het doel hunner plundertochten ; de Betuwe werd in 859 door hen platgebrand. Utrecht werd in 857 ingenomen en grootendeels verwoest; alle kerken werden er gesloopt, de geestelijkheid gedood, gemarteld of verdreven.
Onverschrokken als de Noormannen waren, drongen zij zelfs tot in Frankrijk door en belegerden Parijs. Gent werd eenen tijd lang door hen bezet gehouden. Van Frankrijk bemachtigden zij het deel, dat nog heden ten dage naar hen Normandië heet. 1)
Te Nijmegen, dat mede vermeeaterd werd, deden zij het koninklijk paleis in vlammen opgaan. De Maas voeren zij op en plunderden het land van Tongeren en Luik tot Keulen en Bonn toe. Trier veroverden en verbrandden zij.
Het ergste was, dat de Frankische koningen door allerlei omstandigheden meestal niet bij machte waren het vreemde gespuis tot den aftocht te dwingen. Ileriold was in 847 ondei verdenking gevallen van met den vijand te heulen en daarom overvallen en gedood. Evenwel zag de Frankische koning Karei de Dikke zich in 882 genoodzaakt, alle landen, die Roruk had bezeten, in leen te geven aan G o d f r i e d , Heriolds zoon. Zelfs kreeg deze eene nicht van Karei tot echtgenoote.
Doch hoewel hij het Christendom aannam, was hij voor zijne Nederlandsche onderdanen een tiran. De Friezen dwong hij met wilgenstroppen om den hals te loopen, ten teeken, dat hij hen, zoo het hem beliefde, op stel en sprong kon laten ophangen! Ja zoo weinig gevoelde hij voor den landzaat, dat hij door zijne benden eenen strooptocht langs den Rijn liet houden. Bij deze gelegenheid moet ook Deventer verbrand zijn. Toen de Deen in zijne schaamteloosheid nu ook nog uitbreiding van gebied eischte, ontdeed de koning zich van hem, door hem iu 885 bij eene samenkomst in de Betuwe te laten overvallen en ombrengen Daarop stonden de Friezen, die reeds lang het juk der Noormannen moede waren, als één man op en jaagden hen het land uit Zoo nam de heerschappij der Denen en Noormannen een einde, doch hunne tochten hadden daarmee nog niet opgehouden: deze zett'eu zij tot in het begin der li116 eeuw voort.
Ongetwijfeld leerden de ruwe volken van het Noorden van Europa juist door hunne invallen in ons land en elders het Christendom kennen, hetgeen er ook krachtig toe meewerkte,, dat zij hunne tochten eindelijk staakten Bovendien leerder men hier het Christendom er te meer door op prijs stellen era zijn vertrouwen op God te vestigen. Doch overigens hebben die invallen allernadeeligste gevolgen gehad. Veel welvaartwerd verwoest, veel ruwheid in zeden aangekweekt, de voortgang der beschaving niet weinig vertraagd, en, wat vooral niet moet vergeten worden, de vrijheid van de meeste vrijen ging te loor.
Dat laatste ging zeer geleidelijk. Vooral ten gevolge van de tochten der Noormannen nam de verwarring allerwegen toe.
De vazallen gedroegen zich hoe langer zoo meer als heeren.
Het gezag der koninklijke ambtenaren, inzonderheid der graven of rechters, had weinig meer te beteekenen. Er was dus geenerechtszekerheid meer. Bovendien liep men aanhoudend gevaar, door de Noormannen te worden overvallen en lijf en goed beide te verliezen. Geen wonder; dat bij zulk eenen toestand de gewone vrijen, die schier weerloos waren, uit zucht naar lijfsbehoud en ten einde ten minste niet van honger om te komen, afstand deden van hunne persoonlijke vrijheid en door overgave van hun goed zich de bescherming van de meer aanzienlijke vrijen, d. i. van de e d e l e n , verzekerden en dus hoorigen of lijfeigenen werden. Zoo kwam het er dan toe, dat er welhaast geene andere vrijen meer waren dan de edelen, de geestelijken en de bewoners der steden; de overgroote meerderheid vormden de onvrijen.
Nergens was het getal der lijfeigenen grooter dan in de landen van den bisschop van Utrecht. Zij werden er nogal goed behandeld; „onder de kroolse 1) is het goed wonen", was men gewoon te zeggen.


1) In Engeland en Schotland wisten zij onder koning Knoet zich zelfs van de alleenheerschappij meester te maken. Ook voeren zij door de Straat van Gibraltar en stichtten in Zuid-Italië en op Sicilië koninkrijken.
Dat zij een kloek en ondernemend volk waren, bewezen zij, behalve door hunne veroveringen, ook door de ontdekking van IJsland en Groenland.
Zelfs ontdekte de Vikinger (d. i. zeekoning) Bjarni Heriolfzoon in 998, dus eeuwen voordat Columbus geboren werd, het vasteland van Noord-Amerika, dat door de Noormannen Wijnland werd genoemd


1) De kromstaf, een van de teekenen der bisschoppelijke waardigheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

7, De invallen der Denen en Noormannen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's