Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Lukas 17 : 20—25. (1ste Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Lukas 17 : 20—25. (1ste Gedeelte.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

,,En gevraagd zijnde van de Farizeën, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou heeft Hij hun geantwoord en gezegd: Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat; en men zal niet zeggen: Ziet hier, of ziet daar! want, ziet, het Koninkrijk Gods is binnen ulieden. En Hij zeide tot de discipelen: Er zullen dagen komen, wanneer gij zult begeeren eenen der dagen van den Zoon des menschen te zien, en gij zult dien niet zien. En zij zullen tot u zeggen: Ziet hier, of ziet daar is Hij; gaat niet heen en volgt niet. Want gelijk de bliksem, die van het eene einde onder den hemel bliksemt, tot het andere onder den hemel schijnt, alzoo zal ook de Zoon des menschen wezen in Zijnen dag; maar eerst moet Hij veel lijden en verworpen worden van dit geslacht."

Het had den Heere Jesus bedroefd, toen Hij tien melaatschen genezen had, dat de negen gereinigde Joden niet tot Hem wedergekeerd waren, noeh Gode de eere gegeven of Hem gedankt hadden, dat Hij hun door Hem, den Heere Jesus, eene zoo groote weldaad bewezen had. De Heere God wilde toch in 't algemeen door Zijn eenig Kind Jesus de verlorenen helpen, en niet door eenen ander. En Hij Zelf heeft het aan den wedergekeerden Samaritaan bewezen, dat Hij hen niet alleen van de melaatschheid des lichaams, maar ook van die der ziel kon en wilde genezen.
Bij de Israëlieten kwam dan ook hoe langer zoo meer aan den dag, dat zij wel een uitwendig koninkrijk Gods verwachten, d. i. eene verlossing van de uitwendige dienstbaarheid, maar de verlossing van de zonden niet. Zij achtten dat niet noodig voor zich. Hiervoor dienden hunne offeranden en vrome werken; en zij meenden van den dienst der zonden alreeds vrij te zijn.
Zulk een onverstand en blindheid omtrent zichzelven hadden ook die Farizeën, die volgens bovenstaande woorden uit het Evangelie van Lukas tot den Heere Jesus kwamen.
Deze gezindheid intusschen is allen menschen gemeen. Zoolang de mensch zijne zonden niet kent en de gerechtigheid Gods niet vreest, meent hij, dat hij het Koninkrijk Gods zal beërven; en ook, als een bekeerd mensch niet aan zijne zonden denkt, meent hij, dat hij niets beters heeft te doen, dan er over te peinzen, hoe en wanneer ook uitwendig het Koninkrijk Gods komt. Daarom is het voor ons allen van zoo groot nut, te vernemen, wat de Heere van het komen van Zijn Koninkrijk zegt.
Overwegen wij dan, wat de Heere volgens Luk. 17 : 2 0 vv. dienaangaande tot de Farizeën en wat Hij tot Zijne discipelen zeide.
Wat de F a r i z e ë n betreft, weten wij, dat de Heere hun dikwijls van het Koninkrijk Gods gesproken had. Hij had gepredikt: „Het Koninkrijk Gods is nabij gekomen". Hij had tot hen gezegd: „Indien Ik door den Geest Gods de duivelen uitwerp, zoo is dan het Koninkrijk Gods tot u gekomen" (Matth 12 : 28). Zoo konden zij verstaan, wat Hij met deze uitdrukking bedoelde, nml. e e n K o n i n k r i j k en t o e s t a nd v a n h e t v o l k G o d s , w a a r i n God a l s K o n i n g Z i j ne m a c h t a a n w e n d d e , om h e n t e v e r l o s s e n . Zoo hebben reeds de Joden het ook verstaan. Doch hierin verschilden zij van den Heere Jesus, dat z i j meenden, dat de Heere God hen door den Christus alleen van het uitwendige j u k der Romeinen zou verlossen en hen tot heerschers maken over de geheele aarde, terwijl H i j oordeelde, dat zij van de macht der zonde, dos duivels en des doods zouden bevrijd worden Zij wilden een uitwendig koninkrijk, maar H i j bracht een inwendig Koninkrijk.
Wij lezen hier (Vs. 20), dat de Heere werd „ g e v r a a gd v a n de F a r i z e ë n , w a n n e e r h e t K o n i n k r i j k Gods k o m e n z o u " . Zij wilden Hem op de proef stellen en Hem bespotten. Doch Hij antwoordde hun: „Het K o n i n k r i jk G o d s komt n i e t m e t u i t e r l i j k g e l a a t ; en m e n z al n i e t z e g g e n : Z i e t h i e r ! of z i e t d a a r ! w a n t , z i e t , h et K o n i n k r i j k G o d s is b i n n e n u l i e d e n " (Vs. 20 en 21).
De Heere heeft tot Pilatus gezegd: „Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zoo zouden Mijne dienaars gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier" (Joh. 18: 36). Het bestaat toch daarin, dat God de Ileere komt, om de zielen te bevrijden van de haar knellende banden van Gods oordeel, van zonde, schuld, dood en duivel, van de banden van alle zelfgemaakte vroomheid en eigen werk. Hij komt, om bezit te nemen van onze harten, ons te overtuigen van onze goddeloosheid en doemwaardigheid.
Hij werkt in ons het bidden om genade en vergeving onzer zonden; en Hij schenkt ons ook vergeving en wij ontvangen vrijmoedigheid, om tot den troon der genade in Christus te komen en te leven in gemeenschap met Hem. Hij wil onze Vader zijn en wij zullen Zijne kinderen zijn. Hij wil ons leiden door Zijnen Geest, dat wij wandelen in Zijne geboden, en wil ons verlossen uit allen uitwendigen nood en uit alle geestelijke aanvechting; Hij is voor ons een Overwinnaar des doods en der hel en roept en trekt ons tot het eeuwige leven, waar wij Hem mogen aanschouwen en Zijn Lam.
Dit Koninkrijk brengt Hij ons door Zijne Goddelijke macht en genade. Deze dingen kunnen ons niet worden gegeven door eene heirkraclit; aardsche pracht en heerlijkheid vermogen hier niets. De middelen, waardoor de koningen der aarde hunne koninkrijken verwerven en bevestigen, komen hier zelfs niet in aanmerking. Het is geen uitwendig geweld, maar het is de liefde des Heeren Jesus, die den ellendige dient en hem opricht uit het slijk, die voor hem lijdt en sterft. De Heere Jesus zegt Matth. 20 : 25 vv : „Gij weet, dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de grooten gebruiken macht over hen; doch alzoo zal het onder u niet zijn, maar wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar; en zoo wie onder u zal willen de eerste zijn, die zij uw dienstknecht; gelijk de Zoon des menschen niet is gekomen, om gediend te worden, maar om te dienen en Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen".
Hoe kan daar nu sprake zijn van een „uiterlijk gelaat" 1), van uitwendig machtsvertoon en van omverwerping van heerschappijen en koninkrijken ? De Heere heeft heel iets anders te doen, nml. den duivel uit te werpen uit de harten, te prediken en te leeren; ja! de wereld en haar vorst trekken veeleer tegen Hem te velde met zwaarden en stokken, met rechtszittingen en vonnissen, met het geroep: „Kruis Hem! kruis Hem!" En Hij werd gekruist, en het was, alsof Gods Koninkrijk door Hem niet zou kunnen komen.
En toch was het er Gekomen is het in den Man van smarten met de doornenkroon op het hoofd. Doch men kan niet zeggen: „Ziet hier, ziet daar!" Toen het er was, heeft het slechts één mensch geloofd: de moordenaar aan het kruis, als hij zeide: „Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn". Dewijl het nu door niemand opgemerkt of geloofd wordt, zoeken het de menschen, en meenen het te vinden, zeggende: „Ziet hier, ziet daar; ziet, in de woestijn", of: „Ziet, in Jerusalem". Overal meent men het te zien, of geeft voor het te zien, waar men op eenen vleeschelijken arm steunt, de woorden van Gods belofte in den mond neemt en aanvankelijk eene overwinning behaalt. Zóó stonden bij de Joden vele Christussen op en gaven voor, van God gezonden te zijn, om het juk der Romeinen af te schudden. Doch niemand van hen dacht er aan, dat de heerschappij der vreemden een oordeel Gods over het volk was, niemand dacht aan zijne zonden; de duivel voerde ook verder heerschappij en allen kwamen ellendig om. De Heere zegt daarom: „ W a n t, z i e t , het K o n i n k r i j k Gods is b i n n e n u l i e d e n ", m. a. w. doet toch maar de oogen open : midden onder uw volk wandelt Hij, Die het u brengt, en binnen het volk is het Evangelie van de vergeving der zonden en van de verlossing uit alle geweld des duivels, — en gij ziet het niet.
De Farizeën, die den Heere Jesus eene strikvraag voorgelegd hadden, werden dus door Hem bestraft, dat zij zich over hunne blindheid moesten schamen. En zij deden hunnen mond ook niet meer open, om Hem te vragen, hoe Hij dat verstond: „Het Koninkrijk Gods is binnen ulieden". Zij konden het met hunne oogen zien, als zij maar opmerkten. Zij wilden dat echter niet, maar haatten den Heere, dat Hij hun het Koninkrijk Gods wilde brengen: zij doodden hunnen Koning, den Vorst des levens.
Wij nu hebben dit Evangelie en weten, dat het Koninkrijk Gods in Christus gekomen is. Maar nemen wij het ook aan ?
Het komt tot ons, het zoekt eene plaats in ons hart, het smeekt en bidt u, o mensch, dat gij het moogt opmerken en dat gij vragen moogt naar genade en vergeving uwer zonden, opdat gij van uwe eeuwige verdoemenis verlost zoudt worden.
Doch gij veracht en bespot het; gij gevoelt u veel sterker dan het Koninkrijk; gij wilt niet weten van uwe zonden, noch van Gods oordeel; gij wilt u aan den Heere niet onderwerpen, noch u overgeven aan Zijne genade. Zoo zijt gij ook een Farizeër.
Dikwijls klaagt gij, dat u het Woord in zulk eenen gebrekkigen vorm gebracht wordt, en beweert, dat gij het zoudt willen, zoo het in eenen beteren vorm verkondigd werd. Maar verneem het woord: „Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat". Was niet Mozes zwaar van mond en van tong? en toch voerde de Heere door hem Israël uit Egypteland. Veracht daarom het Koninkrijk Gods niet, want zwaar is het oordeel Gods, dat over de verachters komt. Velen meenen in het Koninkrijk Gods te zijn, en zij peinzen er over, wanneer het toch komen zal Zij droomen van een uitwendig „Duizendjarig rijk", doch zij vergeten het woord: „Het Koninkrijk Gods is binnen ulieden". Het is een geestelijk rijk, het is vrede, vreugde en gerechtigheid.
Danken wij den Heere, dat Hij ons Zijn Koninkrijk heeft gegeven. Ach, waar zouden do arme en ellendige zondaars troost vinden, zoo Hij niet altijd tot hen zeide: „Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn"? Dit zij ook onze bede: „Wees altijd Koning van onze harten door Uwe genade".


1) Het Grieksche woord beteekent: „zorgvuldigheid in het uiterlijk voorkomen1', en niet, gelijk nieuwere uitleggers beweren: „verwachting".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juli 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Overdenking van Lukas 17 : 20—25. (1ste Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juli 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's