Overdenking van Lukas 17 : 15—20. (Slot.)

Laat ons nu verder zien, wat de Heere Jesus van het komen van het Koninkrijk Gods tot Z i j n e d i s c i p e l e n zeide: „Er z u l l e n d a g e n k o m e n , w a n n e e r g i j z u l t b e g e e r en e e n e n d e r d a g e n v a n d e n Z o o n des m e n s e h e n te z i e n , e n g i j z u l t d i e n n i e t z i e n " (Vs 22). Hier waarschuwt Hij hen, dat zij niet zouden verwachten goede dagen naar het vleesch, maar veeleer dagen van groote aanvechting en nood, waarin zij de tegenwoordigheid des Heeren Jesus, Die hier Zoon des menschen heet, zeer zouden missen. Hij kan hun niet beloven, dat Hij met aardsche pracht, heerlijkheid en macht Zijn Koninkrijk oprichten en bevestigen zal. Veeleer zal het zwaard den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden; en dan zullen zij zeggen: „Ach, dat Hij toch bij ons ware, om ons te vertroosten en te leiden, want zonder Hem hebben wjj geloof, noch moed, noch verstand. Waarheen wij ons ook wenden, wij vinden hulp noch uitkomst".
Laat ons niet meeuen, dat deze duistere dagen alleen den discipelen overkwamen. Alle ware geloovigen moeten ze doorstaan ; en dikwijls wijkt de Heere van hen, zoodat zij troost hebben noch vinden, en niet weten, wat zij den boozen vijand zullen antwoorden, die hun toeschreeuwt: „Laat uwen Jesus varen, gij vindt toch geen heil bij Hem!" Ja, dan verlangen zij weder naar de dagen des lichts en zuchten : „Heere Jesus, hebt Gij ons dan ganschelijk vergeten en verlaten ?"
De Heere gaat aldus voort: „En z i j z u l l e n t o t u zegg e n : Z i e t h i e r , of z i e t d a a r is H i j " (Ys. 23). De onvaste menschen zullen de eenvoudige discipelen zoeken te verleiden. Is het niet, alsof de Heere Jesus den toestand onzer kerken voor oogen had ? Want thans sticht men zoovele kerken, vergadert in gezelschappen en heeft den sleutel der kennis verloren. Evenwel beweert een ieder : „Wij hebben den Christus, wij hebben den Christus, kom tot ons!" Doch de Heere Jesus zegt: „ G a a t n i e t h e e n (eigenlijk: weg van Mij) en v o l g t n i e t " , m. a. w. vei'laat de goede weide van Mijn Woord niet, al zijt gij nog zoo aangevochten en gesmaad; zij, die u zoeken te verleiden, bedriegen zichzelven en u.
„ W a n t g e l i j k de b l i k s e m , d i e v a n h e t e e n e e i n de o n d e r den h e m e l b l i k s e m t , t o t h e t a n d e r e o n d er d e n h e m e l s c h i j n t , a l z o o zal ook de Z o o n des m e n s c h e n w e z e n in Z i j n e n d a g " (Ys. 24). Gelijk de bliksem het gansche hemelruim doorsnelt en alles bestraalt, alzoo zal ook Christus overal zijn, nml. in Zijn Woord en Evangelie, en de discipelen moesten dus slechts op Hem letten : Hij weet den nacht te verlichten ; en overal, in alle kerken, waar Zijn Naam in waarheid gepredikt wordt, zal Hij Zelf zijn en door Zijne bliksemschichten de goddeloozen verslaan en de rechtvaardigen verlichten, beschermen en verlossen van den overlast der goddeloozen. En Hij zal alle menschen oordeelen met een rechtvaardig oordeel. Zoo zal Hij ook doen op den dag Zijner wederkomst, wanneer Hij het eindgericht zal houden.
„ M a a r e e r s t moet H i j v e e l l i j d e n e n v e r w o r p en w o r d e n van d i t g e s l a c h t " (Ys. 25). Thans zal Hij het oordeel nog niet vellen. Hij moet eerst de Zijnen redden van het eeuwig oordeel, t. w. door Zijnen offerdood aan het kruis, dus in den weg des lijdens en der ontbering van Gods nabijheid, en zoo moet dit geslacht dan uitvoeren, wat God in Zijnen eeuwigen raad besloten heeft, dat geschieden zou. Juist zij, die ijverden, dat het Koninkrijk Gods mocht komen met uitwendige macht, doch Jesus verwierpen, omdat Hij Gods genade predikte, — zij blijken te zjjn de felste vijanden van het ware Koninkrijk Gods. Dit toch bestaat in gerechtigheid, vrede en vreugde door den Heiligen Geest; het bestaat in Gods genade jegens den armen, verloren zondaar. Doch zij achten dat niet genoeg, zij willen vleeschelijke heerschappij hebben. „En die kan Ik hun niet geven ', zegt de Heere Jesus. En ook gij, Mijne discipelen, zult u moeten voorbereiden op allerlei aanvechting en nood, zoo gij althans bij Mij wilt blijven. De wereld zal over u lieerschen en u verdrukken, wanneer gij Mijnen Naam belijdt. Doch Ik zal u vertroosten : juist in dien tijd, waarin gij zult begeeren eenen der dagen van den Zoon des menschen te zien en hem niet ziet, zal Ik u schragen en versterken, en Mijn Geest en Mijn Woord zullen van u niet wijken, spreekt de Heere, uw Ontfermer. Houdt dan maar vast, dat Mijn Koninkrijk geestelijk is en niet met uitwendige verwachtingen komt, neen, het heeft eene inwendige kracht, om de zielen te verlossen van de banden der zonde en des doods.
Zoo waarschuwt de Heere Zijne discipelen voor verwachtingen, die zij niet zouden vervuld zien, en evenwel belooft Hij hun, dat Hij al Zijn volk zal verlossen.
Nu hebben wij ons de vraag te stellen: Zijn wij in Zijn Koninkrijk? merken wij het op, dat het binnen ons is? — Waar en hoe? vraagt misschien deze of gene. Antwoord : Daar, waar ons Gods Woord verkondigd wordt; want dit is ons van God gegeven, en het heet „eene kracht Gods tot zaligheid, eenen iegelijk, die gelooft". Die dan dit Woord voorbijgaat of het tehuis laat liggen, zonder er zijne geestelijke epijs uit te nemen, die zal verloren gaan, want hij blijft onder de macht zijner zonde en des duivels. O, zoovelen, wier zielen beschenen worden door het licht des Woords, bevinden zich tot op dezen dag nog in den duisteren nacht van Satans heerschappij. „Ontwaakt! ontwaakt!" heet het tot dezulken. Gewisselijk, zij zullen den Zoon des menschen niet kunnen ontvlieden, wanneer Hij als een bliksem komt en de gansche wereld bestraalt.
Zij, die het Koninkrijk Gods verwachten met uiterlijk gelaat, met uitwendige heerschappij, zij mogen weten, dat alle waarachtige belijders van den Christus Gods de heerschappij h e b b en in hun lijden en belijden, want door hun woord binden zij de vijanden, en de Heere is met hen. Men zoeke daarom niets anders dan de verlossing zijner zonden in Christus. Men meene niet, aireede daarmee gereed te zijn. Ook Paulus zegt, dat hij het nog niet gegrepen heeft, waar hij schrijft: „Niet, dat ik het aireede gekregen heb, of aireede volmaakt ben; maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jesus ook gegrepen ben" (Filipp. 3 : 12).
Zij echter, die 's Heeren Naam belijden voor een overspelig geslacht, zij moeten wel om Gods Koninkrijk veel uitstaan, doch mogen niettemin goeden moed houden: de Heere zal hun na het lijden de overwinning geven! „Hebt goeden moed", zegt Hij, „Ik heb de wereld overwonnen" (Joh. 16: 33).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen