Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bekeeringsgeschiedenis van den Apostel Paulus. (Handelingen 9 : 1—22.) (14de Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De bekeeringsgeschiedenis van den Apostel Paulus. (Handelingen 9 : 1—22.) (14de Gedeelte.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De mensch is ijdelheid; stof is hij en hij keert tot stof weder. Hij heeft geen verstand, hij gaat daarhenen als het vee. Hij heeft geleefd in de wereld, heeft het zijne gehad, zichzelven gehandhaafd, gekund, wat hij wilde, en was toch niet tevreden, hij heeft ook zijne plagen gehad den ganschen dag, de ijdelheid nagejaagd, die hem omringt en drukt, en hij noemt nu het eene schoon, dan weer het andere; is er soms ook een oogenblik, waarin hij kan verdrijven hetgeen hem drukt, alles wat den mensch omringt, is toch ijdelheid: hij is niets, en ten slotte heeft hij niets gehad. — Eén ding is er slechts, dat het arme hart hierbeneden duurzaam vervullen kan met troost, en dit eene is genade. Is nu dat eene slechts genade, dan is hij alleen gelukkig, die, terwijl hij de bloem plukt, die voor zijne voeten aan den weg bloeit, goed begrijpt, dat er in het gras hierbeneden overal slangen verborgen liggen; die wel bedenkt: vandaag bloei ik nog en morgen verwelk ook ik! die bedenkt, dat er slechts Een hierboven leeft, Die hem gelukkig kan maken. — Daar komen wij uit onszelven niet op. De arme mensch is voortdurend geneigd tot alle kwaad, en heeft zich geheel onbekwaam gemaakt tot alle goed. Zoo heeft de mensch volstrekt geen verstand meer van de dingen Gods en volstrekt geenen wil meer, om te doen, wat God wil, maar hij is er slechts op uit, om het zijne te hebben voor dit leven, en wat er morgen zal zijn, daar vraagt hij niet naar, naar hemel en hel, naar dood en eeuwigheid vraagt hij niet, — het zijne wil en moet hij hebben. Zoo komt geen mensch er uit zichzelven op; het is alleen de macht der genade en ontferming; daar laat dan God den mensch alles zoo ondervinden, dat hij iets anders moet hebben. Als hij dat andere heeft, dan weet hij, waarheen hij zijne toevlucht kan en mag nemen; als hij dat andere heeft, dan heeft hij eene keus gedaan, die hein nooit zal berouwen. Het is de keuze, die ook Ruth deed, toen zij tot hare moeder zeide: Uw God is mijn God, en uw volk is mijn volk! Daarbij achtervolgt God den mensch steeds met Zijne onuitsprekelijke liefde, Zijn oneindig geduld en Zijne wonderbare trouw, en geeft den mensch, wat Hij geschikt vindt, om hem meer ingenomen te maken met den Gever dan met de gave; Hij is zoo trouw, om weder te ontnemen, wat Hij gaf, opdat wij den Gever niet vergeten, maar des te meer met Hem vervuld zouden worden. Hij maakt den] mensch alles te niet, zoodat het uit is met zijnen weg en zijn verstand, met zijne wijsheid en met zijnen wii, opdat de mensch midden in zijne ellende en zijn verderf, in zijne troosteloosheid en de droefheid zijns harten toch welgemoed zij en bljjve, opdat hij niet meer zichzelven leve, maar hierbeneden reeds het eeuwige leven beginne en den Heere zijnen God love, omdat Hij alle banden heeft losgemaakt of geheiligd, en de mensch zelf overgezet wordt in de zalige gemeenschap met den Heere en de Zijnen, en niet meer zijn eigen „ik" geldt, maar de Heere Jesus, opdat het niet meer is mijn verstand, maar Hij mijne wijsheid; ik niet meer rechtvaardig en heilig, maar Hij mijne gerechtigheid en heiligheid; ik niet meer het uitverkoren kind, integendeel, ik niet meer waardig Zijn kind genaamd te worden, H i j echter het rechtmatige Kind, op Wiens genade ik leef en sterf, en op Wien ik als medeërfgenaam eens getrouwen Broeders wacht.
Dat alles ligt opgesloten in het gedeelte van Handelingen 9, dat ons thans nog ter behandeling rest, t. w. in Vers 20—22.
„En h i j p r e d i k t e t e r s t o n d C h r i s t u s in de s y n a g o - g e n , d a t H i j de Z o o n v a n God i s " ( V s . 20). Het woordje „en" verbindt het volgende met het voorgaande. Kinderen hebben de gewoonte, om, als zij iets vertellen, het eene „en" op het andere te laten volgen; zoo doet ook de eenvoud der Heilige Schrift. In het leven der kinderen Gods volgt, zooals wij in de Heilige Schrift zien, voortdurend het eene „en" op het andere. Dat is eene wondervolle keten, die uit het harte Gods voortkomt, uit de eeuwigheid der eeuwigheden; zij ontwikkelt zich zoo spoedig, dat men er nauwelijks het oog op houden kan; zoo bevindt men zich in dezen en zoo weêr in eenen anderen toestand, het houdt niet op. Maar daarbij moet men erkennen: Ik ben niet mijns, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jesus Christus, met lichaam en ziel; Hij leidt mij. Daaraan denkt men echter gewoonlijk niet.
„En Saulus", lezen wij in het 19de Yers, „was sommige dagen bij de discipelen, die te Damaskus waren." Sommige of eenige dagen slechts, spoedig moest hij weg; want eene vervolging werd tegen hem op het touw gezet. Het gaat echter zeer wonderlijk en heerlijk toe in het Koninkrijk Gods! —Waar toch was Saulu.s ? Te Damaskus bij de discipelen. Ja, Saulus was toch zoo even nog een bloeddorstig vervolger; voor drie dagen nog haatte hij de Gemeente met eenen gloeienden haat en kon de discipelen des Heeren niet uitstaan, den Naam Jesus niet dulden. En nu is hij in eens omgekeerd en zit bij deze discipelen; ik behoef niet te zeggen, dat hij dacht: O Heere, ik ben een metgezel van al degenen, die U vreezen! Hij heeft natuurlijk op eens Ananias, die tot hem zeide: „Saul, broeder!" hartelijk lief gekregen, heeft met hem gegeten, heeft dezen en genen gezien van degenen, die ook den Naam des Heeren aanriepen, en hij moest hen allen leeren kennen; hij heeft op eens met hen éénen Yader, éénen Broeder en Heiland, hij was een kind der genade, dus ook een broeder geworden en zoo moest hij onder de broederen. Met het vroegere gezelschap der aanzienlijke, wijze en geleerde Joden, der eigengerechtige vromen, was het gedaan. Daar zat nu de hooggeleerde man met het a b c des geloofs in de hand, de hooggeleerde man, die het anders zoover had gebracht in de kennis der Wet en der inzettingen van den toenmaligen tijd, en zoo ervaren was in de geboden en inzettingen en geslachtsrekeningen, — hij was op eens een kind geworden en wist maar één ding: mij is barmhartigheid geschied! En nu bevond hij zich onder degenen, die ook niets wisten dan dit eene, en hier vond hij rechtvaardige en oprechte menschen, die bij alle hunne gerechtigheid en heiligheid des levens toch geene gerechtigheid en heiligheid aan zichzelven konden vinden, maar klaagden over hunne zonde en nood, en geene toevlucht wisten dan den Naam Jesus. En hij, hij had ook niets meer, en wist niets meer dan dit eene: Hij, Jesus, is het alleen! Maar dat had God gewild, dat deze hooggeleerde man op de hoogeschool des Heeren Jesus zou komen, bij Hem ter school zou gaan en daar ondervinden, dat al de kinderen, die hij daar vond, meer wisten dan hij in zijne geleerdheid, dat hij verwonderd moest staan en zeggen: Van waar hebben zij deze kennis? zij hebben het toch niet geleerd op de hoogeschool, of bij Gamaliël! Maar hij gevoelde het wel: het komt bij hen uit dezelfde bron als bij mij; ook hun is barmhartigheid geschied! Zij hebben, evenals ik in deze drie dagen, bij God gezocht naar vergeving van zonden, naar opening der oogen, naar licht, naar verlossing uit de banden des Satans; zij hebben, evenals ik, bij God vergeving van zonden en de zekerheid des eeuwigen levens gevonden. Dat was voor Saulus iets wonderlijks, en hij zag, dat al de groote geleerdheid niets beteekent, indien men dezen éénen Naam niet kent: Jesus!
Maar voor de geliefde discipelen waren het feestdagen, dat behoef ik nauwelijks te zeggen; want wat zaten zij te voren in nood en benauwdheid! Straks komt de wreedaard, - zoo hadden zij gedacht, - en zal ons gebonden naar Jerusalem sleepen! Daar waren ouders, die kinderen hadden, daar waren kinderen, die ouders hadden, — „hoe zal het met mijnen vader, met mijne moeder gaan? wat zal er van mijne kinderen worden, als men mij gevangen naar Jerusalem brengt!" zoo had men gezucht Zoo ging het, maar zoo groot was ook de nood! En nu? wondervolle gebedsverhooring! Die hen daar even nog vervolgde, zit te midden van hen als een lieve broeder, en zij hooren uit zijnen mond de bevestiging van de vrijmacht der genade, die alles werkt, den mensch op eens omkeert, hem op eens van den dood tot het leven, en uit de macht des Satans tot God brengt. Dat hadden zij aan zichzelven ook meer of minder ondervonden; daar waren discipelen, waarvan er verscheidene voorzeker ook de vertroosting Israëls verwacht hadden; sommigen waren gevonden in grooten nood, bezwaard door de vele wetten en geboden, die huu werden voorgehouden, en die de rabbi's zeiven toch met geenen vinger aanraakten; en zij wilden overeenkomstig deze geboden zijn, en konden het toch niet; daar hoorden zij dan op eens van de gerechtigheid, die geopenbaard is zonder de Wet in het Evangelie van Jesus Christus. Anderen hadden vroeger geleefd in gruwelijke zonden, waarvan de toenmalige tijd vol was; daar hoorden zij op eens: „De Heere Jesus wil u aannemen, zoo als gij zijt, komt!" en vergeving van zonden en de genade des Heiligen Geestes was in het hart nedergedaald, dat zij den Heere Jesus gegeven hadden. Nu waren zij allen gelukkig bijeen, en Saulus, de wolf, was ook in hun midden, en zij aanbaden éénen Naam, en zongen éénen Psalm: „Geloofd zij de Naam des Heeren, oiues Gods, van nu aan tot in eeuwigheid!" en: „O God, geef den koning Uwe rechten en Uwe gerechtigheid den zoon des konings!"
Dat is de gemeenschap der heiligen. Zoo zien wij op eenmaal de wondervolle vrucht der genade Gods, wat Zijn Evangelie doet, als Hij begint te werken. Dat kunnen de predikers slechts tot het oor brengen en hot hart er door roeren, maar de mens^h blijft toch in den dood; komt echter de Heere, dan gaat het naar binnen. Hier hebben wij de heerlijke gemeenschap der heiligen : drie dagen vroeger enkel vijandschap en razernij eenerzijds, en anderzijds nood en benauwdheid, en nu zijn zij één. Dat heeft de genade kunnen doen, dat heeft het Lam gedaan!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 september 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

De bekeeringsgeschiedenis van den Apostel Paulus. (Handelingen 9 : 1—22.) (14de Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 september 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's