Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

XIII. Helpende krachten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

XIII. Helpende krachten.

Eene levenstaak 1)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij wezen er de laatste maal op, hoe in des Heeren weg, toen Tyndale Gods Woord voor het volk toegankelijk had gemaakt, er ook een volk was gevormd om dat Woord te ontvangen, en dat het zulks deed met vreugde. Dezulken waren de Lollarden, eenvoudige vrome lieden, levende bewijzen van het woord der Schrift: „Niet vele rijken, niet vele edelen"; „het onedele en verachte heeft God uitverkoren". Hoe hunne bestrijders over hen oordeelden, hebben wij gezien. Wij beloofden toen te zullen wijzen ook op meer, dat, gelijk het volk der Lollarden, Tyndale's werk den weg bereidde of het bevorderde.
Wat wjj bedoelen, kwam mede van het vasteland naar Engeland over, naar Engeland, dat eeuwen geleden zelf het licht der waarheid over Noordwest-Europa had verspreid.
Twee zaken verdienen genoemd: de nieuwe „geleerdheid" en het nieuwe „geloof". Beide echter in den grond der zaak zeer oud, doch nieuw voor de onwetenden, — en dat waren toen haast allen.
Wat het Lollardisme had gedaan voor de meer ontwikkelden, deden deze beide invloeden voor de geleerden, voor de hoogescholen, de doctoren, de geestelijken en monniken.
De nieuwe „geleerdheid" betrof voornamelijk de herleving der oude letteren, de studie van het Hebreeuwsch en van het Grieksch en van de schrijvers in die talen. Wij zullen nu hier niet wijzen op de groote voordeelen, — het had ook zekere nadeelen, — die deze nieuwe studie in zulk eenen tijd van grove onwetendheid met zich bracht, en alleen opmerken, dat tot in onzen tijd toe nog nooit iemands iets beters tot voorwerp van studie heeft weten aan te wijzen. Jerusalem en Athene, Hebreeuwsch en Grieksch leveren nog altijd het hoogste en beste voedsel voor den geest ook van ons geslacht.
Wat ons hoofdzakelijk belang inboezemt, is, dat de nu herlevende studie van zoo grooten invloed was op de kennis der talen, waarin de Bijbel is geschreven, en daardoor op het kennen en verstaan der Heilige Schrift zelf.
Wij zien dan ook, hoe als een gevolg der „nieuwe geleerdheid" al zeer spoedig verschillende overzettingen van het Nieuwe Testament in het Latijn verschijnen. Men denke slechts aan de beroemde van onzen landgenoot Erasmus. Het is waar, die overzettingen hadden voor de massa des volks geen rechtstreeksch nut. Maar men bedenke, hoe nu althans de geestelijken en monniken, die van de grondtalen weinig of niets wisten, maar het Latijn min of meer verstonden, in staat waren de Schrift te lezen. De leeraars des volks althans konden dus nu met de waarheid naar de Schriften kennis maken Straks zou dat ook den leeken mogelijk zijn.
Toch was deze veelgeroemde factor niet de grootste. Op dezen naam maakt de tweede aanspraak: het „nieuwe geloof", de „Lutherjje", zooals men in Nederland zei.
Wat daaronder te verstaan is, weet men. „Luthers leer" was de zijne niet, maar Desgenen, Die hem had gezonden en tot eenen getuige der waarheid gesteld. En die leer, de boodschap der genade zonder de werken der wet, der zaligheid om niet verkregen, dat woord
„werd in zijn' mond
Een overwinnend zwaard, — Hervorming, gij bestondt''.
Zoomin als de nieuwe geleerdheid bleef ook het nieuwe geloof op de geestelijkheid zonder invloed en werking. „Eenigen uit de geestelijkheid en de monniken", zoo zegt een schrijver, „gevoelden het. De twee nieuwe krachten maakten hun hart van vroegere begoochelingen vrij, legden geheel nieuwe denkbeelden in oude, welbekende woorden, wezen eenen nieuwen weg ter behoudenis aan, — geloof enkel en alleen in den Zaligmaker, — en gaven hun in het bijzonder een inzicht in de diepte, schoonheid en volkomenheid der Schrift, en hare volmaakte kracht om te onderwijzen."
Nu houde men wel in 't oog, dat het pausdom hoofdzakelijk was en nog is gegrond op stellingen, die men verkrijgt door valsche denkbeelden te hechten aan woorden, die op zichzelf onbetwistbaar zijn.
Als de paus beweert de Stedehouder van Christus te zijn, beroept hij zich op het bekende „Tu es P e t r u s " : „Gij zijt Petrus", en wat dan volgt. Niemand betwist, dat Christus dit gezegd heeft; maar de gevolgtrekking, die het pausdom maakt, is een menschelijk uitvindsel.
Als wjj lezen, dat Christus zegt: „Dit is Mijn lichaam", betwist niemand het goddelijk gezag dier woorden. Maar even beslist verwerpen wij de toepassing, die Rome er van maakt, in zijne leer der zoogenaamde „Transsubstantiatie", de wezensverandering van brood in het lichaam van Christus.
De Engelsche geestelijkheid had dan ook nauwelijks met Tyndale's vertaling kennis gemaakt, of zjj gevoelde onwillekeurig, dat de kracht dier overzetting juist lag in het boven aangegevene. Tyndale zelf wist trouwens zoo goed, dat hier boven alle andere het punt van aanval en verdediging lag, dat hij uitsluitend met het oog daarop bij zijn Nieuw Testament een P r o l o g g e , eene voorrede, gaf. Hij wenschte „dat aan welbekende woorden juiste denkbeelden zouden worden gehecht".
Toen Tyndale's overzetting was verschenen, beweerden zijne vijanden al spoedig, dat er d r i e d u i z e n d f o u t e n in waren.
Doch wat blijkt? Dat hij voor het meerendeel niet anders gedaan had, dan aan oude, bekende woorden eene nieuwe beteekenis geven. Later zullen wij zien, op wat grof oneerlijke wijs men aan het getal van de zoogenaamde 3000 fouten kwam ; evenzoo komen wij op den „Prologge" nog nader terug.
Doch aireede is duidelijk, van hoe groote waardij en alles overtreffend aanbelang eene eenvoudige, getrouwe overzetting der Schrift is, gelijk die van Tyndale, welke „den geest en het hart der Engelschen tot eene betere kennis van en reinere liefde tot den Drieëenigen God leidde".
't Was er echter verre van, dat allen dit inzagen. Vooral onder de geestelijkheid was de tegenstand tegen de waarheid fel en bitter.
De Lord Kanselier Thomas More, een der beroemdste mannen van zijnen tijd, geleerd, vernuftig en welsprekend, meende in der waarheid Gode eenen dienst te doen, door tegen Tyndale te velde te trekken. Weinig vermoedde de Kanselier, hoe hij nog een jaar vóór Tyndale reeds door de hand des scherprechters vallen zou.
More, de vriend van Erasmus, schreef niet minder dan zeven boekdeelen tegen Tyndale. De Kanselier beweerde, goed Roomsch, dat de Schrift niet h e e l den geopenbaarden wil van God bevat, maar dat de overlevering of traditie, gelijk de Kerk die heeft, evenveel gezag en waardij bezit als het Woord Gods. Men ziet, het was de oude leer der Farizeën, doch ook evenzoo gold hier het woord: „Gij hebt Gods gebod krachteloos gemaakt door uwe inzettingen".
Zoo fel ijverde More tegen al wat niet uit Rome was, tegen al wie zich enkel aan het Woord hielden, dat hij, wijl Luther en Tyndale beiden het gezag der overlevering verwierpen, verklaarde, dat de Satan beiden met eene H (Hel ?) op het voorhoofd geteekend had, en wel „met een gloeiend ijzer, uit het vuur der hel gehaald".
Er is reden om te vragen, of de Kanselier niet in zijne laatste dagen over deze woorden berouw heeft gehad.


1) Het is reeds eenigen tijd geleden, dat wij onder dezen titel het laatst den arbeid, door Tyndale voor Engeland en zijne Kerk verricht, beschreven. (Zie No. van 1 Juli.) Wij wenschen thans daarmede weder geregeld voort te gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 september 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

XIII. Helpende krachten.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 september 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's