Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Spreuken 9 : 1—5.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Spreuken 9 : 1—5.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De opperste Wijsheid heeft haar huis gebouwd, Zij heeft hare zeven pilaren gehouwen. Zij heeft haar slachtvee geslacht. Zij heeft haren wijn gemengd; ook heeft Zij hare tafel toegericht. Zij heeft hare dienstmaagden uitgezonden; Zij noodigt op de tinnen van de hoogten der slad. Wie is slecht? hij keere zich herwaarts! tot de verstandeloozen zegt Zij: Komt, eet van Mijn brood, en drinkt van den wijn, dien Ik gemengd heb."

Er zijn verscheidene Gemeenten in ons land, waar deze woorden gewoonlijk door den leeraar voorgelezen worden, oni de gemeenteleden uit te noodigen, om te komen aanzitten aan den disch des Hoeren. Daarom kan het zijn nut hebben, ze eens kortelijk uit te leggen. Wij willen daarbij achtereenvolgens deze drie vragen beantwoorden: Wie is de opperste Wijsheid? Wat heeft Zij voor haar volk gedaan? Hoe noodigt Zij haar volk uit?
W i e is de o p p e r s t e W i j s h e i d ? Zij is de Wijsheid, zooals Zij bij God is, en Die alle wijsheid dezer aarde te boven gaat, ja dikwijls te niet doet. Zij is de Heere Christus Zelf, Die Zich voor de zondaars in den dood gegeven heeft, om hen te verlossen. Want dat is wijsheid, dat men hetgeen anders verloren was, niet in het verderf laat, maar behoudt. De wijsheid der wereld kent èf alleen het zingenot, het bezit van aardsche goederen, <>f de eigen deugd, en wie deze niet heeft, dien redt zij niet, maar laat hem in eigengerechtigheid aan zijn lot over. Tegenwoordig wil zij dikwijls geen eeuwig bestaan kennen. Zij heeft geenen troost voor het bekommerde gemoed. De Wijsheid, Die van boven is, kent daarentegen liefde, barmhartigheid, en weet eenen weg, om den mensch, hoe zondig ook door eigen schuld, rechtvaardig en heilig te maken, van den dood te verlossen, en hem het eeuwig leven te schenken. Daarom zegt Paulus, dat Christus ons van God gemaakt is tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing. (1 Cor. 1 : 30.)
Deze Wijsheid was eeuwig bij God. „De Heere bezat Mij", zoo lezen wij in het voorgaande Hoofdstuk (Ys. 22 vv.), „in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijne werken, van toen aan. Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van den aanvang, van de oudheden der aarde aan.'' Zoo belijden wij, dat de Zoon Gods van eeuwigheid af is. Hij was bij God den Vader, toen Hij den hemel en de aarde bereidde. Hij was een voedsterling bij Hem (Ys. 30), d. w. z. Hij was als een kind in den schoot des Vaders, en Hij was dagelijks Zijne vermakingen, de Vader verheugde Zich in de liefde des Zoons, en Deze speelde te aller tijd voor Hem, want gelijk het spel, het juichen des kinds, dat op den schoot des vaders zit, het verblijdt, alzoo verblijdde den Zoon zoowel de schepping der wereld als — en dit in het bijzonder — de raad der verlossing; en alles wat Hij deed, om dezen raad uit te voeren, dient tot troost der Zijnen. Wanneer zij in tranen uitbreken om hunne zonden, of aangevochten zijn door den duivel en bestreden door de wereld, zoo weten zij nochtans, dat Hij alles gemaakt heeft, en dat alles hun ten goede zal dienen. De hemel kan niet valleD, als Hij het niet wil, de aarde niet vergaan ; de velden moeten hunne vrucht en gewas dragen, de golven der zee zullen hen niet overstroomen. Aan alles heeft die opperste Wijsheid paal en perk gesteld ; en Zij laat Zich alleen leiden door hare onmetelijke barmhartigheid, om te redden. Zij doet dan ook hare liefhebbers beërven hetgeen bestendig is, nml. de vergeving der zonden, en vervult hunne schatkameren; Zjj doet hen wandelen op den weg der gerechtigheid. En wie haar vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den Heere. Maar wie tegen haar zondigt, doet zijner ziel geweld aan; allen, die haar haten, hebben den dood lief. Zoo hangt er dan leven en dood voor ons van af, of wij haar vinden, al of niet.
W a t h e e f t nu d i e o p p e r s t e W i j s h e i d v o o r h a ar v o l k g e d a a n ? — „Zij h e e f t h a a r h u i s g e b o u w d, z i j h e e f t h a r e z e v e n p i l a r e n g e h o u w e n ."
Het zijn wonderbare beelden en gelijkenissen, die de Geest van Christus door den koning Salomo ons hier in Spreuken 9 voorschildert, om ons de eeuwige waarheden te doen aanschouwen.
De opperste Wijsheid bouwt een paleis, en in dat paleis zijn zeven pilaren, geheel vaii steen gehouwen. Pilaren zijnsteunsels, waarmede het huis gesteund wordt, en waarop het rust.
Een gewoon meusch kan zieh geen huis verschaffen met zeven pilaren, elk uit éénen steen gehouwen ; het is dus een koninklijk huis. De zeven pilaren staan, evenals in eene groote kerk, naast elkander, door geenen muur gescheiden; wij hebben dus te denken aan eene groote vergaderzaal, waar zeer veel volk kan samenkomen. Dit huis is het Iluis Gods, is de Kerk van Christus, en de zeven pilaren wijzen ons op den Heiligen Geest met Zijne zevenvoudige werking, den Geest des Heeren, den Geest der wijsheid en des verstands, den Geest des raads en der sterkte, den Geest der kennis en der vreeze des Heeren. (Jes. 11 : 2.) Door dezen Geest is het ganselie gebouw samengevoegd tot een geestelijk huis. Daarin wil de opperste Wijsheid wonen, want zóó lezen wij: „Zij heeft h a a r huis gebouwd".
Zij wil niet zonder haar volk wonen; daarin heeft Zij hare vermaking, dat Zij hun koning en hoofd is en voor hen zorgen zal.
Zij heeft nog meer gedaan. „ Z i j h o e f t h a a r s l a c h t v ee g e s l a c h t , z i j h e e f t h a r e n w i j n g e m e n g d ; ook heeft z i j hare t a f e l t o e g e r i c h t ".
Zij bereidt dus eenen grooten maaltijd, waarbij zij vleesch in menigte bereid heeft, ook schenkt zij kostelijken wijn, dien zij met de welriekendste specerijen gemengd heeft. Onder dit lieeld wordt onze verlossing en Gods genade en weldaden voorgesteld. De Heiland Zelf gebruikte dit beeld, toen Hij de gelijkenissen uitsprak van een bruiloftsfeest en van een groot avondmaal. Ziende op de woorden, die wij hier voor ons hebben, zegt Jesaia: „En de Heere der heirscharcn zal op dezon berg allen volken eenen vetten maaltijd maken, eenen maaltijd van reinen wijn, van vet vol mergs, van reine wijnen, die gezuiverd zijn". En: „Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere Heere zal de tranen van alle aangezichten afwisschon".
Deze maaltijd beteekent derhalve, dat de Heere Jesus in den dood Zichzelven geofferd heeft, en dat Zijn lichaam is de waarachtige spijs, en Zijn bloed de waarachtige drank; wie hiervan eet en drinkt, zal niet sterven, maar eeuwig leven, want door Zijnen dood heeft Hij onzen dood verslonden tot overwinning'. En hoe zullen wij aanzitten en eten en drinken ? Alzoo, dat wij bij den nood onzer zonden in Hem gelooven, dat Hij Zich voor ons in den bitteren dood heeft gegeven. Het is een geestelijke maaltijd, waarbij Hij Zelf ons te eten en te drinken geeft en tot ons zegt: Doe uwen mond wijd open, en Ik zal hem vervullen.
Nadat nu de opperste Wijsheid alles voorbereid heeft, n o od i g t Z i j h a a r v o l k uit. Hoe doet Zij dat? „Zij heeft h a r e d i e n s t m a a g d e n u i t g e z o n d e n ; Z i j n o o d i g t op de t i n n e n van de h o o g t e n der stad. W i e is s l e c h t ?" zegt Zij, „ h i j k e e r e z i c h h e r w a a r t s ; tot de verstand e l o o z e n (wien verstand of hart ontbreekt) zegt Z i j: K o m t , eet van M i j n brood, en d r i n k t van den w i j n , d i e n I k g e m e n g d heb."
De dienstmaagden (of jonge maagden) zijn hier degenen, die het Evangelie verkondigen in waarheid; het zijn de Apostelen, en voorts allen, die de Heere geroepen heeft, om den volke te verkondigen, hoe Hij in Christus alles bereid heeft, eene volkomene verlossing in IIem teweeggebracht. God was in Christus eene gansche wereld met Zich uitwisselende, hunne zonden hun niet toerekenende; en wij bidden, zegt Paulus, door Christus, laat u met God verzoenen. Zoo moeten ook de dienstknechten des konings, die tot den maaltijd riepen, zeggen: Komt, het is alles bereid !
De opperste Wijsheid noodigt door de dienstmaagden op de t i n n e n van de h o o g t e n der stad. Op de hoogten der stad waren nog ophoogiugen, die men tinnen noemde. Van daar kon de stem nog verder gehoord worden. Dus zoo ver zij konden, moesten zij roepen. Hier herinneren wij ons het woord des Heeren: „Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet hooren, desgenen, die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet hooren ; desgenenen, die tot Zion zegt: Uw God is Koning".
Ja het is eene goede boodschap, wanneer Christus zegt: Ik heb voor u verzoening aangebracht bij Mijnen Vader, en Hij vergeeft u al uwe zonden om Mijnentwil; Hij wil niet meer toornig op u zijn, maar u al uwe zonden vergeven.
Nu moeten die maagden roepen: „ W i e is s l e c h t ? h ij k e e r e z i c h h e r w a a r t s " . Ook moeten zij tot de verstandel o o z e n spreken. Waarom niet tot de wijzen en verstandigen? De slechten of eenvoudigen zjjn hier zoodanigen, dieniet kunnen oordeelen, wat voor hen goed is, of kwaad. Zij laten zich zoowel door de hoere der zotheid verleiden, als dat zij het Woord der wijsheid hooren. Zij hebben echter d a a r o m geen oordeel, omdat zij geenen vasten grond bij zichzelven hebben; zjj kennen God niet in de macht Zijner genade, noch Christus, dat Hij alleen de weg en de waarheid en het leven is. Dikwijls heeft men hun gezegd: „Dat is wel waar, dat Christus alleen de weg is, maar men moet toch de wegen der wereld en de werken der vroomheid niet zoo geheel verwerpen". Zoo zijn zij nooit tot een helder oordeel, tot beslistheid gekomen. Zij meenen wijs te zijn, wanneer zij van alle leer iets opnemen, en zij verloochenen toch de ware wijsheid, want deze kan met alle andere wijsheid niet samengaan. Zóó hebben zij geen verstand, en gaan ten verderve, als zij niet spoedig geholpen worden. Met hen nu heeft de opperste Wijsheid medelijden en laat hun toeroepen : „Zijt gij slecht? — komt herwaarts tot Mij, schroomt niet, binnen te treden in dit groote paleis, het is voor u gebouwd, en alles is voor u bereid. Erkent toch, dat gij slecht zijt, en geenen vasten grond hebt, en Ik zal u eenen vasten grond geven. Zijt gij vermoeid en belast met allerlei eigen werk, en meent gij. dat gij, om zalig te worden, nog veel moet doen, — laat het varen : „Komt tot Mij", zegt de Heere, „allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven". Zeg dus niet: „Ik ben een te groot zondaar, dan dat ik tot Hem zou ingaan". Zijne daad, waarmee Hij Zich voor u in den dood gaf, is grooter dan al uwe schuld". —
En tot de verstandeloozen zegt de Wijsheid: „ K o m t , eet van M i j n brood, en d r i n k t van den w i j n , d i e n Ik g e m e n g d heb". Laat u niet door eenen ander wijsmaken, dat gij het veel beter bij hem hebt dan bij Mij. Bij andoren is wel voldoening aan de wellusten des vleesches, is dikwijls vrede met de wereld en doorkomen, heeft men vrienden, wordt men verheven wegens zijn verstand, wijsheid, kloekheid, vroomheid en braafheid, maar men mist het leven, omdat men dat ééne niet heeft: de vergeving der zonden en eenen verzoenden God en Vader. Daarom kom bij Mij in, Ik geef u eene spijs en eenen drank, die u spijzigt en laaft voor het eeuwige leven. Daarin bestaat juist Mijne wijsheid, dat Ik voor de Mynen zorg voor tijd en eeuwigheid, en zij zullen het goed hebben.
Waarheen zal zich de eenvoudige en verstandelooze wenden ?
O, als hij honger lijdt, zal hij niet lang omzien, maar bij de opperste Wijsheid ingaan. Lijdt hij echter geen honger, dan gaat hij er niet in, maar hij veracht haar. Wie hebben nu honger ? Zij, die zijn als de tollenaren en niet weten, hoe zij zullen goed doen, die ook blootstaan aan goede en slechte invloeden en raadgevingen; maar die toch eenen sterken honger en dorst naar gerechtigheid hebben. En dezen honger en dorst werkt de Heilige Geest door het Evangelie. Het gebeurt dikwijls, dat mensclien, die van God niets hebben willen weten, nochtans door een enkel woord bij zichzelven bepaald worden. En het geschiedt ook, dat er bij dwalingen en verkeerdheden in de leer toch een honger en dorst naar gerechtigheid is. Deze kan door de dwalingen niet gestild worden, en als de ziel de.ware waarheid verneemt, legt zij de dwalingen en verkeerdheden af.
Daarop komt het aan, dat wij door den Heiligen Geest overtuigd zijn geworden van de waarheid Gods, dat wij zondaren zijn, gansch verdorven, en dat wij gerechtigheid voor God moeten hebben, als wij voor Hem zullen bestaan Deze gerechtigheid vinden wij nergens in de wereld, ook in geene leer van eigene deugd en heiligmaking, waarmee men zichzelven wil beteren, noch in eenig werk om het Godsrijk uit te breiden; zelfs niet in onze bekeering, daar deze nooit volkomen is; maar in het huis der opperste Wijsheid, bij den maaltijd, dien zij ons aanricht, bij liet ontvangen van de vergeving der zonden door het bloed van het onbevlekte en onberispelijke Lam Gods.
Dat wij de gerechtigheid en het leven daar vinden, daarvan geeft ons de Heere Christus in het Heilig Avondmaal een heilig, zichtbaar waarteeken en pand. En terwijl Hij ons de uitwendige spijs en den drank geeft, verzekert Hij onze zielen, dat Hij ze Zelf sterkt en vertroost met dit dierbare Evangelie: „Ik ben uwe gerechtigheid voor God en uw leven".
Derhalve zij het ons er om te doen, dat wij gerechtigheid voor God ontvangen. Wie alleen bezorgd is voor het aardsche bestaan, die kent zijne zonden niet en wordt daarin als het ware verstikt Wie het zingenot en den wellust des vleesches najaagt, is een dwaas. Hij wete, dat er een God is, Die hem voor eeuwig oordeelen zal; en dan heeft hij niets voor God te brengen dan ongehoorzaamheid aan de roepstem des Heeren: „Dio Mij haten, vinden den dood". Maar wie overtuigd is van zijne zonde, gevoelt zich verloren, eenen slechte en verstandelooze; doch hij hoort de stem van de dienstmaagden der Wijsheid Gods, en wordt heengetrokken tot haar paleis, hij waakt aan de poorten dagelijks, en o, hoe verblijdt hij zich, als hij mag binnentreden !

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Overdenking van Spreuken 9 : 1—5.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's