Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

XVII. ,,Duizenden fouten''.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

XVII. ,,Duizenden fouten''.

Eene levenstaak.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De jacht op het boek — Tyndale's vertaling der Heilige Schrift — ging aan het straffen zijner lezers vooraf, zeiden wij een vorig maal, en wij zullen zien, wat dat beteekent.
De vervolging tegen de lezers van het Nieuwe Testament begon in het jaar 1528. Niet dat vervolging om des Woords wil vóór dien tijd in Engeland vreemd was. Men kent de Lollarden, de reeds vroeger beschreven, eenvoudige, trouwe belijders des Heeren. Negen jaar toen juist geleden was nog een dezer, zekere Thomas Man, levend in het bosch van Windsor verbrand, omdat hij velen het Evangelie had gepredikt. Hetzelfde lot trof eene vrouw, Hawkins geheeten, die verscheiden kleine kinderen had. Hare misdaad was, dat zij de Apostolische Geloofsbelijdenis, het Onze Vader en de Tien Geboden bezat, in het Engelsch geschreven. Men weet, hoe de Lollarden gewoon waren stukken van Gods Woord, naar de overzetting van Wycleffe, af te schrijven.
Zoo was dan de vervolging om de waarheid niets vreemds in Brittanje, toen den 7den Maart van het jaar 1528 Tonstall, bisschop van Londen, den kanselier ridder Thomas More machtigde, „Luthersche boeken te bezitten en te lezen, ten einde hen te wederleggen, overmits gij, zeer beminde broeder, een Demosthenes zijt, zoowel in deze onze Engelsche taal als in het Latijn".
Wij hebben over Thomas More reeds genoeg gezegd, om den lezer duidelijk te maken, dat het hem aan ijver tegen Tyndale niet ontbrak, getuige More's zeven boekdeelen tegen den vromen Bijbelvertaler, tot wien hij zelfs durft zeggen: „Tot Tyndale zal onze Zaligmaker spreken: Gij zijt vervloekt, Tyndale, zoon dea duivels. Want vleeseh en bloed hebben u deze ketterijen niet geopenbaard, maar uw eigen vader, de duivel, die ia de hel is".
„Er moesten er veel meer verbrand zijn", zoo gaat deze lieflijke Thomas More voort, „dan er in de laatste zeven jaren verbrand zijn. Nu dat niet is geschied, vrees ik, dat er ia de volgende zeven jaar meer zullen verbrand worden, dan anders in anderhalve eeuw zou noodig zijn geweest".
„O godslasterlijk beest", zoo roept de ketterjager ten slotte Tyndale toe, „geen Christen kan tot u komen, dan met droefenis des harten." — Wel was het een blinde ijver, die den man bezielde, van wiens droevig einde wij reeds spraken. Moge hij in onwetendheid hebben gezondigd!
Wel moet de verblinding bij More, den grooten geleerde, groot zijn geweest, dat hij met Gods Woord voor zieh zoo spreken kon, als hij deed. Te meer, wanneer men zich herinnert, welk man More was en hoe hij in geenen deele tot de verdorven karakters zijns tijds behoorde. Toch trad juist hjj als een der heftigste vijanden van de waarheid op.
Nog vóór het jaar verstreken was, had de kanselier reeds een boek tegen Tyndale gereed, de üi/aloge, d. i. Samenspraak, ' t Was de eerste proef van eenen langen strijd, in welken hij achtereenvolgens Tyndale en diens geestverwanten of helpers Barnes, Frith en John Some aanviel. De strijd eindigde eerst, toen More in 1535 werd gevangengezet: hij verliet den kerker slechts voor het schavot, hetwelk hij betrad, omdat hij zijn geweten niet wilde verkrachten, ten einde koning Hendrik ter wille te zijn.
De „Samenspraak" leert ons, hoe de Engelsche bisschoppen kwamen aan de meervermelde „drie duizend dwalingen", die zij in Tyndale's werk beweerden te vinden. Het boek bevat een denkbeeldig gesprek tusschen More zeiven en den vertrouwelijken bode van eenen vriend. Zeer wijdloopig verhaalt More dan aan dezen vriend, wat hij met dien bode verhandeld heeft; alsof de laatste dat niet beter zelf kon doen! Men kan van dit boek zeggen, dat More daarin „de natuurlijke richting van zijnen geest verkrachtte, wat hem bracht tot eene roekelooze beschimping zijner tegenstanders".
Misschien is bet niet ondienstig, hier iets althans uit dat werk den lezer voor te leggen. (Men lette er op, dat de personen b i j b e u r t e n spreken; eerst de bode, dan More.)
— „Maar nu bid ik u, laat mij uwe meening hooren omtrent het verbranden van het Nieuwe Testament in het Engelsch, hetwelk Tyndale pas vertaald heeft, en (gelijk men zegt) zeer goed, zoodat de lieden zich zeer verbazen, dat het verbrand wordt."
— „Mij verbaast het zeer", sprak ik, „dat eenig goed Christen, die nog een grein verstand heeft, zich ook maar eenigszins verbaast of beklaagt over de verbranding van dit boek, indien hij de zaak slechts kent. Wie het 't Nieuwe Testament noemt, noemt het bij den verkeerden naam, of het moest Tyndale's of Luther's Testament heeten. Want Tyndale heeft op Luthers raad het zoo veranderd en bedorven, van Christus' goede en gezonde leer tot hunne eigene duivelsche ketterijen, dat het geheel iets anders is geworden, dan het was."
— „Dat is vreemd", zei de vriend (de bode), „dat het zoo geheel anders is. Want sommigen, die het lezen, vonden het geheel als andere Nieuwe Testamenten."
— „Toch," sprak ik, „is het er meè in strijd en te meer gevaarlijk. Want even als eene valsche koperen groot (eene munt) nooit gelijk is aan eene echte zilveren, al wordt de eerste ook handig verzilverd, maar te meer valseh, naar mate zij beter is nagemaakt, zoo is de vertaling te meer verkeerd, naar mate zij slimmer schijnbaar gelijk is gemaakt aan de echte, en te gevaarlijker daar ongeleerde lieden het nu moeilijk onderscheiden."
— „Maar", sprak uw vriend, „welke fouten zijn er in ?"
— „Om u dat te zeggen," sprak ik, „zou ik u het geheele boek moeten opzeggen, in hetwelk gevonden en aangeteekend zijn als verkeerd of valsch vertaald meer dan duizend teksten."
— „Ik zou er gaarne eenige weten", sprak hij.
— „Wie die op wou zoeken', sprak ik, „zoekt naar water in de zee. Maar ik zal er u ten voorbeeld twee of drie aanwijzen, waarvan elke der drie meer is dan driemaal drie te gelijk."
— „Dat zou zeer vreemd wezen", sprak hij, „tenzij dan dat gij meent meer van gewicht, want in getal kan één niet dan één zijn."
— „Zeker", sprak ik, „zijn zij zeer gewichtig. Maar ik meen, dat een van hen is meer dan driemaal drie in getal."
— „Dat lijkt wel wat op een raadsel", sprak hij.
— „Dit raadsel", sprak ik, „is gemakkelijk op te lossen, want hij heeft drie woorden van groot gewicht verkeerd vertaald, en elk hunner is, naar ik veronderstel, meer dan driemaal driemaal herhaald en nog eens gebruikt in het boek."
— „Zoo, dat kan wel zijn", sprak hij, „maar dat was dan niet goed. Zeg mij toch, welke woorden het zijn."
— „Het eene fout is in het woord priester, het tweede kerk, het derde liefde (charyte). Waar hij ook spreekt van de priesters van Christus' Kerk, noemt hij hen nooit priesters, maar altijd „oudsten" (ouderlingen, senyours); de Kerk noemt hij altijd de Gemeente (congregacyon), en charyte, christelijk liefdebetoon, noemt hij altijd „liefde" (loue, love).
Op deze langwijlige manier gaat het boek voort. Men begrijpt nu echter, hoe er zooveel fouten in waren te vinden. Elke plaats, waarin een der bestreden woorden voorkwam, gold weer voor eene nieuwe fout of valschheid of hoe het heeten mocht.
More raakte Tyndale's oogappel, door hem dus van opzettelijke vervalsching in zijne overzetting te beschuldigen. Vandaar dan ook, dat de eerste helft van Tyndale's verantwoording (Answere) ingenomen wordt door „de reden waarom hij zekere woorden gebruikte, die More veroordeelt, als: gemeente voor kerk, onderling en niet priester, love en niet charyte (voor liefde), enz.. Tyndale verdedigde hier de nieuwe denkbeelden, die hij aan de oude bekende woorden verbond. (Wij spraken hierover al vroeger.)
In het tweede deel van zijne verantwoording zegt hij dan ook ten opzichte van het bovenaangehaalde eenvoudig :
„Wat betreft de woorden church,, prest, charyte, grace, confession en penaunce wordt hij (More) in het begin des boeks beantwoord. En als hjj zegt, dat Tyndale in bond was met Luther, dat is niet waar".
Hoeveel was er „niet waar"! Maar juist tegen de waarheid ging het. Dat zouden hare vrienden ondervinden!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

XVII. ,,Duizenden fouten''.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's