Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting  over Lukas 2 : 21.  1e gedeelte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Lukas 2 : 21. 1e gedeelte

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zoo werd Zijn naam genaamd Jesus, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was."

Wel dengene, die den Heere vreest, die zich houdt aan Zijn Woord, die lust heeft in Zijne geboden, die wandelt in Zijne wegen, die haat, wat God haat, die liefheeft, wat liefde waardig is! God alleen houdt woord en trouwe, en, algenoegzaam in Zichzelven, wil Hij nochtans voor Zijne schepselen, voor Zijne uitverkorenen zijn de waarachtige Fontein van alle leven, allen troost, allen vrede, alle onvergankelijke blijdschap. Die Hem bezit, bezit alles. „Wien heb ik nevens U in den hemel? nevens U lust mij ook niets op de aarde!" — Maar God heeft een welbehagen in het kleine, in het arme en ellendige; „God wederstaat den hoovaardige, maar den nederige geeft Hij genade".
Die in 't stof lag neêrgebogen, Wordt door Hem weêr opgericht.
Hij verwoest het woud door Zijnen hagelslag en doet Zijne wildernissen steeds lustig bloeien en zich verheugen. Die mensch is nooit te schande geworden, die zijne toevlucht nam tot den levenden God; die is nooit te schande geworden, die lust had in Zijne waarheid en de leugen haatte; die is nooit te schande geworden, die zichzelven, zijn gansche hart, al zijne behoeften, nooden en smarten uitstortte voor den onzichtbaren God, en in Hem gesterkt, zal hij niet wankelen, maar ervaren, dat een hart vast is in den Heere, als men het voor Hem uitstort en zich houdt aan genade alleen.
De Heere zij met ons, zooals Hij met ons geweest is al deze jaren door, zooals Hij in 't bijzonder met ons was in het afgeloopen jaar i), waarin Hij Zijnen engel gebood te staan boven deze stad en deze landstreek met het zwaard der pestilentie. God zij met ons in de macht Zijner barmhartigheid en met den Naam Jesus Uhristus, opdat wij alzoo dit jaar met Zijne hulp doorkomen, en ervaren, dat Hij met ons op den weg is als een trouw Metgezel, als een goede Herder. Het is Gode alleen bekend, wat ons in dit jaar te wachten staat. Houden wij ons aan het onvergankelijke Woord! Geen haarbreed daarvan afgeweken! Gewisselijk, de rechtvaardigen hebben het goed. Ge&n haarbreed van het Woord afgeweken, zóó wordt lichaam eD ziel behouden, zoo wordt ook het verlorene wedergebracht, zoo- vindt men kracht in God, om vast en onbeweeglijk te staan, wat er ook gebeure. Het Woord, dat moet en zal ons alleen door alles heen en over alles heen dragen. In het Woord zijn hemel en aarde gemaakt, en in het Woord staat alles en wordt alles staande gehouden. Het Woord is machtig, machtiger dan alle uitwendige, zichtbare macht. Klein, onaanzienlijk, arm, veracht, in doeken gewonden, liggende in de kribbe, draagt het toch de kroon en heeft het eenen schepter met macht, om te heerschen te midden Zijner vijanden. Blijven wjj dan bij het Woord, onderwerpen wij ons aan het Woord, het Woord Christi heersche, ik zeg: h e e r s c h e in onze harten, in onze huizen, bij mannen, vrouwen en kinderen. Dan gaat het goed, er moge komen, wat er wil!
Gaan wij nu over tot de beschouwing van de woorden, die wij opgeteekend vinden Luk. 2 : 2 1.
Er is hier sprake van het Kind, dat te Bethlehem geboren was en daar door Zijne moeder in de kribbe gelegd werd; het Kind, van hetwelk de engel zeide: „Ziet, ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal: namelijk, dat u heden geboren is de Zaligmaker, Welke is Christus, de Heere, in de stad Davids".
Het Kind kreeg eenen naam. Het kreeg eenen naam, dien vóór Hem een ander kind ontving, dat door God was uitverkoren, om het volk Israël door de woestijn, door de Jordaan heen in het beloofde land te brengen, dus om het overblijfsel in de rust in te brengen. Hot Kind, van hetwelk op deze plaats gesproken wordt, brengt in eene rust in, waarin het andere kind u niet inbrengen kon, namelijk in de eeuwige rust, waarvan het begin hierbeneden wordt ervaren.
Het Kind ontving den Naam Je3us, omdat het van God verordineerd was, om een Jesus te zjjn, zoodat Zijn gansche ambt, wezen, werk, ja alles wat Hij voor ons zou zijn, uitgeis in den Naam, dien Hij voor ons ontving; zoodat Hij in waarheid voor ons is, wat Zijn Naam uitdrukt, namelijk Een, Die in de rust inbrengt. De grootste schat is deze: „Wij dan, gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bjj God". Yrede met God dus door onzen Heere Jesus Christus, dat is de grootste schat. Wie vrede met God heeft, is schatrijk, is voor altijd gelukkig en geborgen. Zijn brood is zeker, zijn water gewis. Al wat hij noodig heeft voor dit leven, zal hij koninklijk ontvangen overeenkomstig zijnen stand en rang, en hij is er ook van verzekerd, dat de dood hem niet verslinden kan.
Het oude jaar is voorbij; schrikkelijke dingen hebben wij beleefd, wij verkeerden allen in doodsgevaar, en buitendien was er nog zoo veel, allerlei gevaar en nood! — maar: Eben- Haëzer, tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen! — Hij h e e f t geholpen. Yan alle zijden dreigde het gevaar, het was, alsof wij schipbreuk zouden lijden; doch het schip heeft de haven bereikt. En nu schenkt God een nieuw jaar. Wat zal het ons brengen ? Eén is er, Wiens Naam is Jesus. Daarop maakt de Evangelist ons opmerkzaam. Het gaat der Gemeente des Heeren eigenlijk volstrekt niets aan, wat er buiten haar voorvalt ; Eén is er, Die Jesus heet, en Hij voert Zijn volk in de rust in. Ja, wat kan er nog gebeuren ? Dit:
Laat al de stroomen vroolijk zingen,
De handen klappen naar omhoog;
't Gebergte, vol van vreugde, springen
En hupp'len voor des Heeren oog!
Hij komt, Hij komt om d'aard te richten,
De wereld in gerechtigheid;
Al 't volk, daar 't wreed geweld moet zwichten,
Wordt in rechtmatigheid geleid

In de staatkundige wereld ziet het er weder gevaarlijk uit. Het gaat er om, of Babels lioer zich zal kunnen staande houden, dan of zij voor eenen tijd van den troon zal gescooten worden, of de vorsten zieh zullen kunnen staande houden, dan of er eene schrikkelijke revolutie zal zijn. En nu wij? Jesus heet Jesus. Dat is een Man, bij Wien men weigeborgen is tegen eiken vioed, hoe hoog hij ook rijze, tegen iederen storm, hoe fel hij ook woede, tegen alle gevaren, hoe zij ook dreigen; maar ook tegen de in ons wonende zonde, tegen den duivel, die omgaat als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden.
Hij heeft dezen Naam ontvangen om Zijn ambt, hetwelk is: zondaren zalig te maken van hunne zonden ; dat is in de eerste plaats: hen alzoo van zonden te bevrijden, dat zij vrijgesproken worden, welke vergeving van zonden Hij Zelf heeft verworven door Zijn allerheiligst lijden en Zijne volkomenegehoorzaamheid ; en terwijl Hij hun vergeving van zonden verwerft, verwerft Hij bun ook den Heiligen Geest, zoodat, hoezeer zij ook dagelijks met hunne zonden te strijden hebben en daardoor worden aangevochten, zij nochtans voortdurend van hunne zonden afkomen, voortdurend verlost worden, zoodat in Hem eene voortdurende, doorgaande, eeuwige verlossing is.
De mensch kan zoo gerust zijn en zich om niets bekommeren; hij is dood en blijft dood, hij spreekt van zonden, en weet niet, wat zonden zijn. De mensch moet dezen Jesus gevonden hebben, moet met IIem door een waarachtig geloof verbonden zijn, door een waarachtig geloof in Hem blijven en de Heere alzoo in hem blijven.
Het leven berust op Gods Woord, en daar het op Gods Woord berust, ligt het niet stil, maar het leven leeft, en waar het leven leeft, is een verborgen omgang, eene verborgene gemeenschap met den Heere Jesus, een verborgen omgang met God, zoodat de levende God en de Heere Jesus gezocht wordt. Hij is niet verre van ons, maar Hij is ons zeer nabij, en het Woord, dat gepredikt wordt, wordt ons gepredikt, opdat deze omgang, deze vereeniging en gemeenschap er zij. Is zij er, dan is er ook eene lucht, de tucht des Heiligen Geestes, Die den mensch vasthoudt, opmerkzaam maakt op het goede gebod, hem waarschuwt, en dan komt de mensch, al mocht hij ook zevenmaal vertrapt en verscheurd zijn, wonderbaar en ongedeerd door alles heen.
Het Woord wordt gepredikt, — maar wordt er ook acht op gegeven? wordt het ter harte genomen? of blijft men in den verkeerden waan omtrent zichzelven, in zijnen dood zitten ? Deze vraag moest men zichzelven toch eens voorleggen. Het hart des menschen is leugenachtig, de duivel kan niets dan liegen, en de zonde kan niets anders dan den mensch gouden bergen beloven. En de mensch is voor duivel, zonde en wereld als stroo; het kleinste vonkje komt er niet aan, of het gaat in vlammen op.
Het was niet alleen de vreeselijke ziekte, de cholera, die ons in het afgeloopen jaar trof, maar ook moesten onze zonen onder de wapenen komen, — en ach, hoeveel onverschilligheid en lichtzinnigheid kwam Saarbij aan het licht! Als nu de Heere in dit jaar nogmaals opstaat, wat dan ? Het zal een wonder Gods zijn, zooals wij in deze eeuw nog niet hebben beleefd, — en dit erkent een van de wijste vorsten van Europa, — een wonder Gods zal het zijn, als niet alles overhoop geworpen wordt. En indien dit gebeurt, wat dan? — Gewoonlijk denkt de mensch: Komt die tijd, dan komt die plaag! maar als dan de tijd er is, weet men geenen raad. Daarom zou ik u zoo gaarne op het hart drukken: er is Eén, Wiens Naam is Jesus; helpen zal Hij, helpen, ja, degenen — jong en oud — die in waarheid tot Hem de toevlucht nemen met hunnezonden, om in waarheid Hem gevonden te hebben en met Hem vereenigd zijn. Het baat u niet, dat gij het Woord hoort, Hem moet hand en hart gegeven worden, en hoe jonger men daarmee begint, hoe beter en vroolijker het door het leven heengaat. Niemand heeft er ooit spijt van gehad, dat hij jong den Heere is beginnen te zoeken, maar velen, velen hebben zich later voor het hoofd geslagen, dat zij zoo dwaas geweest waren, het zoo lang uit te stellen. Als men jong is, denkt men: Ik moet eerst nog wat met de wereld meedoen; als ik mij nu al bekeer, moet ik zoo vroom leven; dan mag ik niet meer vroolijk zijn, maar moet het hoofd laten hangen. Zeker, als men zich wendt tot eene ongezonde leer, spreekt dat vanzelf. Maar nergens is een vroolijker leven voor jongelingen en jongedochters dan in het zoeken van den Heere, het gaan aan Zijne hand. O, welk een schat is het, een goed geweten voor God te hebben! Intusschen, hoe menig jongeling, die kennis bezit, blijft bij zijne kennis dood ; en hoe menige grijsaard moet eten van den boom, dien hij in zijne jeugd heeft geplant.
Het Kind heet Jesus. Het ontving den Naam : Hij neemt weg ai uwe zonden, bekende en onbekende. Wat weet een kind van zonden ? Maar dit weet het toch, dat Jesus de kinderen gezegend heeft; en daarom kan het bidden: „Heere Jesus! ik heb gehoord, dat Gij, toen Gij op aarde waart, de kinderen hebt gezegend, zegen ook mij!" Ieder kind moet echter van zichzelf gelooven, dat het een ondeugend en goddeloos kind is. En ieder, al heeft hij ook nog zoo'n goed verstand, moet van zichzelven gelooven, dat hij voor God toch goddeloos en zondig is. Geen oogenblik zijn wij veilig; wij zijn echter eens voor al veilig, als wij aan Zijne hand gaan; wij zijn gelukkig en geborgen, als wij eens voor al Hem hand en hart geven en Hem onzen weg toevertrouwen. Hij, Die voor de kleine kinderen speelgoed laat fabriceeren, zoodat de gansche stad Neurenberg daarvan bestaat, heeft er voorzeker vermaak in, dat Zijne kinderen hier Psalmen zingen en vroolijk leven voor Zijn Aangezicht. Wie Hem hand en hart geeft, die ervaart, hoe Hij leidt en weidt, de trouwe Herder; Hij drijft Zijne schapen daarheen, waar het goede gras te vinden is; Hij zorgt er voor, dat de wolf Zijne schapen niet verscheurt, en zal het duizendmaal verdwaalde schaap steeds weder terechtbrengen — met een kluitje aarde of een steentje, waarmee Hij het werpt. Deze Jesus neemt weg al uwe zonde. Hij vraagt niet naar groote zonden of kleine zonden, — voor Hem zijn alle zonden groot, alle zonden klein. Hij neemt ze alle weg. Hij wil de hand uitstrekken en uwe melaatschheid 'op Zich nemen; en al komt gij duizend- en millioenmaal, — indien het u ernst is, gij maakt Hem niet moede of mat met uw gebed: „Wasch mij wel van mijne ongerechtigheid en reinig mij van mijne zonde!" Een goede Heiland, een trouwe Heiland, een Heiland zonder weerga is Hij! Hij maakt een arm kind zoo gelukkig, dat het met Hem het geheele leven door genoeg heeft en zegt: Of ik rijk ben of arm, vroolijk of treurig, — dat is alles om het even! Hij is met mij!
Deze Jesus kan geene zonde zien bij Zijn volk, daarom neemt Hij ze weg; Hij kan geene tranen zien, daarom droogt Hij ze af; Hij kan geenen nood en geen lijden zien, daarom neemt Hij ze weg. Vat gij echter den duivel niet bij de hand, maar laat hem los, en gij wordt losgelaten. — Smarten en wonden kan Jesus ook niet zien, daarom geneest Hij ze; Hij kan geen zuchten en klagen hooren, of Hij helpt; onvrede en onrust kan Hij niet dulden, daarom schenkt Hij vrede en rust. Het zoo nuttige kruis, dat Hij ons oplegt, of wij het ook gevoelen, wij dragen het toch niet. H i j draagt het; Hij draagt ons met het kruis, met onzen last.
Deze Jesus, Die zoo goed en genadig is, toornt ook; Hij wreekt Zich schrikkelijk, wanneer Zijnen Yader niet de eere wordt gegeven, en bekommert er Zich niet om, of er vijftig duizend of honderd duizend man in hun bloed baden, of er geheele volken geslacht, tronen omvergeworpen worden, — zij hebben bij Hem toch geene waarde. Wat den Yader niet de eere geeft, moet overhoop geworpen worden. Hij heeft een ander volk, daarvoor doet Hij alles; hunne tranen ziet Hij; hun gebed en zuchten hoort Hij. Hij brengt het tot eere. Het moet de woestijn door, en niemand zal het tegenstaan, de machtige koningen moeten vallen, de hoer zal verbrand worden, — alles tot eer des Vaders, tot heil van een klein, arm, ellendig volk, dat niemand kent, maar dat Hij kent, en waarvan Hij zegt: „Mijne schapen hooren Mijne stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij, en Ik geef hun het eeuwige leven, en niemand kan dezelve uit Mijne hand rukken; de Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders". — Als het Hem dus behaagt, zal Hij dit jaar alles overhoop werpen; als het Hem behaagt, zal Hij de paarden voor Zijne wagens spannen, met Zijne zweep klappen, en dan gaat het voorwaarts!
Maar dan: arme stad! arm land! Vader, moeder en kind, — wat dan? — — Dat alles is echter zoo erg niet dan zonde doen, zonde hebben en danTnog vermetel blijven. Zonde hebben, zonde doen en in 't verborgen bedrijven, en dan nog Gods Woord daaroverheen pleisteren en zich niet bekeereu van zijne booze begeerten en de verkeerde gedachten omtrent zichzelven, — dat is schrikkelijk ! In gevaar verkeeren van zelf door den duivel te worden verslonden, en toch niet den Heere hand en hart geven, — dat is vreeselijk! Land, goed en bloed verloren, is nog niets; maar de ziel verloren, is alles verloren.
Nu gebeurt er toch zooveel in de Gemeente, dat geene vrucht des Geestes is. De heiligmaking komt ongetwijfeld niet van menschen, maar van den Heere door den Heiligen Geest; maar als de vrucht er niet is, dan is zij er toch maar niet! Daar schijnt God dan wel te slapen. Hij heeft lang geduld; maar op eens komt Hij binnen; dan roept men op zijn bed, den dood nabij, ach en wee,— „o God! ontferm U! Heere Jesus! ontferm U!" — maar wie weet, of God dan nog hoort. God laat Zich niet bespotten!
Daarom spreek ik al de wenschen mijns harten uit in dit eene: dat gij bij aanvang of voortgang om genade bidt, opdat gij er toe komt, om niets anders van uzelven te weten, dan dat gij eenen naam hebt, waardig om uitgedelgd te worden; dat gij bidt om genade, opdat er slechts één naam in ü leve, de Naam Jesus, en opdat gij bij aanvang of voortgang door den Geest Gods bestraald wordet met al de heiligen, en inziet, welk eene hoogte, diepte, breedte en volheid er in dezen Naam voor arme zondaars uitgedrukt is. Als wij met Hem vereenigd zijn, dan dragen wij Zijnen Naam, even zoo goed als een kind den naam zijns vaders draagt; en als wij Zijnen Naam dragen, blijft dit staan: Niets kan ons scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jesus, onzen Heere!


Dr, H. F. Kohlbrügge.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Betrachting  over Lukas 2 : 21.  1e gedeelte

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's