Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Lukas 2 : 21-(slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Lukas 2 : 21-(slot)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

E n als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zon. zoo werd Zijn naam genaamd Jesus, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was."

Wat in deze woorden gezegd wordt, drukt David in Ps. 3 : 9 aldus uit: „Het heil is des Heeren", — dat is: „Zoo werd Zijn naam genaamd Jesus"; — „Uw zegen is over Uw volk", — dat is: „Als men het Kindeken besnijden zou". Het heil is derhalve des Heeren. „Jesus" is een naam, die in de oostersche taal al wat zich denken laat van rijkdom, aanzien, macht en grootheid uitdrukt. Zoo wordt iemand genoemd om zijne kracht en macht en het aanzien, dat hij heeft en waarmee hij zich overal eenen weg baant en ruimte verschaft; zoodat, wanneer er iemand mocht komen en zeggen: „Er is van deze plaats naar die stad geen weg, en het is bepaald onmogelijk, om daar te komen- ', hij zooveel aanzien, macht en vermogen heeft, dat hij zorgt, dat er een weg komt en alle voor ieder ander onoverkomelijke hinderpalen uit den weg geruimd worden. Wat dat beteekent, kunnen wij westerlingen minder goed begrijpen, maar des te beter verstaat men het in het Oosten, waar men niet zulke wegen heeft als hier, waar het dus dikwijls onmogelijk is voort te komen.
Hier komt nog een ander begrip bij. Dit aanzien en deze macht, waardoor hij ruimte maakt, gebruikt hij niet voor zichzelven, maar voor anderen, wien Rij door zijne macht, zijn aanzien en vermogen wegen baant door de woestijn, waar geen weg is, en ruimte maakt in iedere engte of benauwdheid, die zich slechts denken laat.
Als wij overtuigd zijn van onze zonde en onze verlorenheid, dan vinden wij geenen weg, om tot God te komen; en als wij de belofte hebben van uit lichamelijken en geestelijken nood verlost te zullen worden, dan schijnt het ons altijd onmogelijk, dat deze belofte ooit zal vervuld worden De weg, die door den nood heen tot God, tot het eeuwige leven leidt, is voor ons zoo eng als het oog eener naald, ja nog enger, zoodat het onmogelijk is, totaal onmogelijk, om er ook maar met eenen enkelen blik of zucht door te komen; zóó eng, dat, hoewel anders 'het licht door de kleinste opening heendringt, wij geen enkel lichtstraaltje van uit den hoogeii hemel zien Dat weet men inderdaad niet, totdat de nood werkelijk aan den man komt; dan schijnt het, alsof God den mensch had verlaten, alsof zonde en nood den mensch zullen doen stikken. Daar is dan Jesus.
Een, Die zóóveel macht heeft, zóóveel aanzien en vermogen, dat Hij den inensch ruimte maakt, waar geene ruimte is, eenen weg baant, waar geen weg is, zoodat men zoo zeker de stad zijner bestemming zal bereiken, als deze stad bestaat. Vandaar, dat er op zooveel plaatsen van Hem gezegd wordt, dat Ilij in de engte ruimte maakt. Zooals dat in de natuur waar is. zoo ook in de genade
Verder beteekent de naam Jesus iemand, die zoo rijk is in macht en aanzien, dat hij onuitputtelijke bronnen heeft, zoodat Hij voor zijn geheele volk kan betalen. Hij behoort tot een rebelleerend volk; de vorst dreigt in zijnen toorn, dat hij de - stad in brand zal laten steken en alle inwoners met het zwaard zal laten dooden; de machtige ia daarvan echter uitgesloten. Nu heeft hij echter een zoo groot vermogen, dat hij den vertoorn- > den vorst de gansche boete, die deze dor stad heeft opgelegd, tot 1 den laatsten penning toe kan betalen. — Zoo baant Jesus door dit leven heen den weg tot God, tot de goederen des heils. Dat doet Hij met Zijn onuitputtelijk vermogen, me t Zijn kostbaar bloed; daarmee staat Ilij voor alleu in. Hij komt, om de oneindige schuld van het paradijs af tot heden volkomen te betalen voor allen, die de Vader Hem gegeven heeft; Hij betaalt de oneindige schuld van eenen ieder, die met zijne zonde en schuld tot Hem komt om genade. En Hij kan dit niet alleen, maar het is juist Zijn lust en vermaak, om daarin Zijne macht en Zijnen rijkdom te openbaren, dat Hij den ellendigen zoo goed is en hen helpt. Daarom heet Hij Jesus. God moet genoegdoening hebben; wij moeten voor de zonde volkomenlijk betalen, hetzij dooi' onszelven, hetzij door eenen ander. Maar zeiven maken wjj onze schuld nog dagelijks meerder, en er is ook geen penning om te betalen; er is eene eeuwige schuld, omdat wij tegen den eeuwigen God gezondigd hebben, tegen Zijne eeuwige Wet. Nu komt de Heere met eene eeuwiggeldende betaling. Dat ligt in den Naam Jesus. — Dit woord beteekent ook iemand, die groot is en aanzienlijk; zóó groot en aanzienlijk ; in macht, dat niemand zijnen wil kan wederstaan Zooals hij wil, moet het geschieden. Wil hij sluiten, dan sluit hij; wil hij opendoen, dan doet hij open. Om zijnen hoogen stand is hem alles onderworpen, alles ondergeschikt. Hij moet zijnen wil hebben, en wee dengene, die zijn bevel wederstaat. — Het beteekent echter ook zulk een machtig heer, die een en al gerechtigheid is, gerechtigheid, om den arme en ellendige te helpen. In dezen naam is uitgedrukt, dat het niet is de macht van eenen tiran, geene willekeur, maar eene macht der gerechtigheid. WatJesus wil, rust op eenen eeuwigen grond van gerechtigheid en daarom is Zijn wil onwederstaanbaar. Het moet gebeuren, zooals Hij het wil. Als men tot Hem konit en zegt: „Heere Jesus, indien Gij wilt, Gij kunt mij helpen; help mij!" dan zegt Hij: „Ik wil het doen!" en het gebeurt. Aan de Rechterhand des Vaders zit Hij; Hij treedt voor het Aangezicht des Vaders als Voorspraak der Zijnen, Hij regeert hen op aarde als hun Koning, Hij betuigt Zich in hunne gewetens als Hoogepriester, en in hun verstand als Profeet. Ook in de hel regeert Hij, als Degeno, Die dood en duivel overwonnen heeft. Zoo moet alles gaan naar Zijnen wil en Zijn bevel. Daarbij heeft hij macht en aanzien, zooals Hij Zelf gezegd heeft: „Mij is gegeven alle macht in hemel eu op aarde". — Zoo beteekent derhalve „Jesus": Die macht heeft ruimte te maken in de engte, eenen weg te banen, waar geen weg is; Die groote macht en rijkdom bezit, om voor ongelukkigen, die niet betalen kunnen, te betalen, hen uit alle schuld eens voor al uit te zetten en in te zetten in overvloed, zoodat zij niet meer in schulden kunnen geraken. Hij heeft te allen tijde zooveel aanzien, dat Zijn wil moet geschieden. Wil Hij zalig maken, wie zal het Hem beletten ? wil Hij verdoemen, wie zal Hem weerhouden F Wil Hij gelukkig maken, zonde en schuld wegnemen, dan moet de duivel het aanzien. Als Hij de tollenaren en zondaren in den hemel wil zetten, en de eigengerechtige farizeën in de hel wil werpen, dan moet de hel het aanzien.
Allerwegen geldt Zijn bevel en wil, en niet alleen gelden die en worden volbracht, maar ook is Hij groot en machtig, ja alvermogend en geducht door Zijne wijsheid, zoodat Hij alle list des duivels verijdelt, alle instrument, dat tegen Zijnen wil en Zijne regeering bereid wordt, vernietigt. Zijn de hoornen aanwezig, om de ellendigen te stooten, Hij heeft ook reeds de smeden geschapen, om de hoornen te verbrekeu; het gaat naar hetgeen wij lezen Zach. 1 : 18—21 : „En ik hief mijne oogen op en zag; en ziet, er waren vier hoornen. En ik zeide tot den Engel, die met mij sprak: Wat zijn deze? En hij zeide tot mij: Dit zijn die hoornen, welke Juda, Israël en Jeruzalem verstrooid hebben. En de Heere toonde mij vier smeden. Toen zeide ik: Wat komen die maken? En Hij sprak, zeggende: Dat zijn de hoornen, die Juda verstrooid hebben, zoodat niemand zijn hoofd ophief; maar deze zjjn gekomen, om die te verschrikken, om de hoornen der Heidenen neder te werpen, welke den hoorn verheven hebben tegen het land van Juda, om dat te verstrooien". — Verder doet Hij alles op zulk eene wijze, dat een mensehenkind, dat met name Zijne bijzondere vrienden er niets van kunnen begrijpen en verstaan. Hij laat Zich altijd vangen, om den duivel te vangen; Hij gaat altijd den ondersten weg, om alles onder Zijne voeten te krjjgen. Dit is een weg niet naar de wijsheid der wereld, ook niet, zooals het schijnt, naar Gods Woord, maar Hij blijft toch steeds de Laatste, blijft overwinnaar op het slagveld. Hij heeft zooveel wjjsheid, dat Hij voor de Zijnen van te voren weet, wat er in het werk gesteld zal worden, om hun het doorkomen te beletten, en dat Hij nu ook alles zóó weet te schikken, dat allen, die de Zijnen willen vangen, zeiven gevangen worden, maar van Zijne vogels lezen wij:
De strik gebroken, en wij zijn ontkomen!
"„Jesus" beteekent eindelijk iemand, die zeer aanzienlijk, machtig en rijk is, zoodat er bij hem alle denkbare overvloed is. Men kan er zich geen denkbeeld van vormen, wat Hij al heeft tot heil van anderen. Men kan zich eene zaak niet zoo hopeloos en reddeloos denken, of bij Hem is heil, uitkomst, redding, altijd anders dan de Zijnen het zich hebben voorgesteld, altijd zóó dat het al meer de diepte ingaat, altijd meer onverwacht en ongedacht. Hij is rijk; Zijn paleis is vol heerlijkheid. Hij noodigt tot het bruiloftsmaal, en Zijn huis is zoo groot, dat het niet vol kan, altijd is er nog plaats. Hij heeft elpenbeenen kasten vol bruiloftskleederen. Ilij is onuitputtelijk in heil, en ieder, die aan Zijne tafel heeft aangezeten, kan eenen gouden ring en eene zilveren kroon meê naar huis nemen Zulk Een is Jesus. Nog eens: zoo maakt Hij ruimte, betaalt alle schuld, zet Zijnen wil door, heeft eene volheid van wijsheid en zaligheid. En in den Naam Jesus is tevens uitgedrukt, dat Ilij dat niet is en zijn kan voor Zichzelven, want Hij is zoo algenoegzaam in Zichzelven als iemand, die geld heeft, en niet het geld hem.
Hij is dat alles voor anderen, niet voor dezulken, die den weg weten en in do ruimte staan, maar voor hen, die zich in de engte bevinden en niet voort kunnen; die letterlijk niets meer hebben, om to betalen; die om hunne schuld gevangen zitten en niets kunnen verdienen, omdat zjj lam en kreupel zijn; voor dezulken, die geenen raad meer weten, die niet weten, waar zij zullen blijven, bij wie alle wijsheid ten einde is, die niets inecr kunnen, want zij zijn doodarm ; voor dezulken, die vreeselijk door den duivel getiranniseerd en mishandeld worden ; die voortdurend gebrek hebben aan alles, die, al zijn zij pas een half uur geleden geholpen, toch reeds weêr opnieuw geholpen moeten worden.
Dat alles is uitgedrukt in den Naam Jesus, en dat is nog maar een druppel uit de zee vaa dezen Naam. Dat maakt blij en vroolijk, dat maakt goedsmoeds, zoodat wij met ons hart zeggen: „Heere, tot wien zullen wij gaan ? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods". — Eenerzijds is er verderf, en dat moet er zijn, opdat de Naam Jesus recht verheerlijkt worde. Men moet het verderf grondig loeren kennen, opdat men ook leere verstaan, wat er in den Naam Jesus ligt opgesloten. Gods Wet moet echter in het hart zijn, anders is het geene waarheid in het binnenste, en wordt de Naam Jesus schandelijk misbruikt. Wie Gods Wet en gebod niet in het hart heeft, maar zegt: „Wie is de Hecre, dat ik Ilem zou gehoorzamen?" die wete en versta, dat er Een boven hem is, Die hem wel kan vinden, en Hij zal hem vinden, als hij Hem niet de eere geeft, — dat is God, Die hemel en aarde geschapen heeft. Hem heeft men to vreezen; Hij moet de zonde straffen en kan niet anders vanwege Zijne gerechtigheid, anders zou Hij niet meer kunnen regeeren.
Deze kennis is wel reeds zoo goed als verdwenen bij de menschen. Het moet u echter gezegd zijn, dat God Zijne Wet handhaaft, dat Hij het nauw neemt, dat Ilij de zonde bezoekt en straft; opdat het bij u eens tot de belijdenis kome: „Ik heb gezondigd tegen Gods heilig gebod, ik heb gedaan, wat kwaad is in Uwe oogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken' . De mensch in zijne lichtzinnigheid let niet op zijne zonde en al de werken des duivels, die in hem zijn, hij is het zoo licht vergeten; de goddeloosheid van voor tien jaren reeds is er nog altijd, en het komt nooit tot eene waarachtige bekeering. Gods Wet moet in het hart zijn, opdat men het erkenne: „O God! ik ben Uw schuldenaar, en ik heb geenen penning om te betalen!" dan komt de Naam Jesus van pas De Naam Jesus wordt door velen misbruikt, om ongestoord te kunnen zondigen, evenals er zoo velen zijn, die borgen, (en daarbij toch eerlijke lieden willen blijven, terwijl zij anderen het geld ontstelen), in plaats van te zeggen: „Heere God, ziedaar mijnen buik, maar borgen doe ik niet!" God staat gereed, om uit den nood te helpen; God gaf vrouw en kind, Hij zal er ook voor zorgen; mijne taak is, bij Gods gebod te blijven. — Wie arm en ellendig is, wie God vreest, die heeft iets van dezen Naam Wie Jesus niet gevonden heeft, die ligt onder zijne schuld en kan zichzelvon niet helpen ; de armoede neemt hand over hand toe. Hoe word ik verlost van de wet, die mij vervloek!,; die tot mij zegt: „Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het Boek der Wet, om dat ti' doen"? Hoe word ik daarvan verlost? Daar komt dit Kind; het wil niets op ons voor hebben, het laat Zich besnijden, het heilig Kind Jesus. Waarom wordt Jesus besneden? Zoo wordt Hij onder de Wet gesteld (Gal. 4 : 4 !)), om de Wet te vervullen. Niet alsof de besnijdenis iemand daartoe verplichtte; neen, de besnijdenis was het teeken van het genadeverbond ; zjj moest den mensch leereu : bij u, o mensch, is het eene afgesnedene zaak; alles komt van Mijnen kant; daarvan hebt gij het teeken in uw vleesch ; gij kunt niets, in u is geene kracht meer, om iets voort te brengen, Ik doe het komen, en hier hebt gij het teeken tot uwe verzekering! Maar dan moet men zich ook onder de genade bevinden. Wie zich echter onder de wet bevindt, wie zich onder zijne zonde en schuld bevindt, die doet zooals de Joden, (die dit teeken hadden, maar geen oog of hart hadden voor de genade, die het beteekent), en hij onderschrijft als het ware, dat hij wil doen, wat God gezegd heeft in Zijn gebod ; God zal hem den hemel schenken, als hij de geboden zal gehouden hebben; Hij zal hem echter verdoemen, zoo hij ze niet heeft gehouden. En nu ligt de vloek der wet op den mensch, en is hij verplicht de wet te houden Of het oog uitgestoken is, hij moet zien; of de voeten afgehouwen zijn, hij moot loopen. De wet staat op hetgeen zij gebiedt, op hetgeen de mensch op zich heeft genomen, om te doen. Nu zijt gij verlogen en bekommerd, dat het met Gods Wet in orde moge komen. Daar hebt gij Jesus; Hij stelt Zich onder de Wet, doordat Hij Zich laat besnijden. Hij komt, oin voor Zijn volk alles te doen, wat Zijn volk in eeuwigheid niet kan volbrengen. Hij maakt ruimte, Hij maakt vrij, Hij maakt dankbaar. Daarom lezen wij, dat het Kind zou besneden worden ; het werd onder de Wet gesteld, om voor de Zijnen Gode de volkomene gehoorzaamheid te brengen, die de Wet vordert, maar die wij niet kunnen brengen, — om den Zijnen dus een volkomen Jesus te zijn. Toen Abraham de besnijdenis ontving, beteekende dit voor hem: gij hebt de belofte, met u is het gedaan, bij u is het onmogelijk, het kan van u niet komen; daar hebt gij een teeken aan uw vleesch, dat het van u nooit of nimmer komen zal; anders zoudt gij morgen of overmorgen denken: Het komt zeker toch nog door mij. Nu komt dan de Heere en begeeft Zich voor de Zijnen in de onmogelijkheid, en in deze onmogelijkheid in onze plaats volbrengt Hij alles in den Geest voor de Zijnen. En Jesus is besneden op den achtsten dag, om voor u, voor mij, voor hen, die voor Gods Woord beven, de kracht der opstanding te verheerlijken. Niets is het vleesch en zijn werk en zijne kracht, — alles komt door den Geest uit Jesus' dood en opstanding voort. Dat heeft Hij voor u gedaan, die wegzinkt voor Zijne Wet,— voor geene anderen. Kom niet inet verontschuldigingen, maar beken: Ik heb gezondigd, ik heb Gods Wet niet volbracht, ik ben verloren! — en dan tot Jesus henen! Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Zijnen Naam zal Hij verheerlijken ! — O, wat zou de duivel er niet voor gedaan hebben, als dit Kind dezen Naam niet had gekregen! Als een wonder beschouwt het do Evangelist Lukas en ook Maria, de moeder van Jesus: op den achtsten dag werd Zijn Naam genaamd Jesus, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was. Dezen Naam moest Hij hebben, dat was in den hemel bepaald; de gansche hel moge er zich tegen hebben verzet, dat het Kind besneden werd, het heeft haar toch niet mogen baten, maar de voorhuid werd afgesneden, en genoemd werd de naam „Jesus", — eeuwig zij die Naam geprezen!

Zij zullen, uit de volheid van 't gemoed,
Gedachtig aan den milden overvloed
Yan Uwe gunst, die roemen bij elk een,
En juichen van al Uw gerechtigheên.
De Heer is goed, en vriend'lijk, en weldadig,
Barmhartig, mild, lankmoedig en genadig!
Hij doet Zijn gunst aan allen klaar bemerken,
Zijn goedheid is verspreid op al Zijn werken.


1 Januari 1860. Dr. H. F. Kohlbrügge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Betrachting over Lukas 2 : 21-(slot)

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's