Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Hosea 2 : 18 en 19. ( l e Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Hosea 2 : 18 en 19. ( l e Gedeelte.)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En lk zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja Ik zal u Mij oudertrouwen in gerechtigheid en in gericht, ea in goedertierenheid en in barmhartigheden. En Ik zal u Mij ondertrouwen iu geloof; en gij zult den Heere kennen."

Over het algemeen wordt het door ieder, die tot zijne jaren gekomen is, als eene blijde gebeurtenis beschouwd, verloofd te zijn en bruiloft te vieren. De begeerlijkheid dezer wereld echter gaat voorbij, maar die den wil Gods doet, blijft in der eeuwigheid. Bij al hetgeen de mensch in deze wereld voor geluk en heerlijkheid houdt, is hij er steeds op uit met gedachten en werken ter zijde te stellen, wat het hoogste is, namelijk de Wet Gods. En als het niet intijds tot eene verbintenis komt tusschen de ziel en den algenoegzamen en eeuwigen Koning, zijn de gevolgen niets dan jammer en ellende. Het zal wel waar blijven, wat de Heere gezegd heeft: „Zij namen ten huwelijk, zij werden ten huwelijk gegeven, tot den dag, op welken de zondvloed kwam, en verdierf ze allen" (Luk. 17 : 27). Wel hem, die eerst hand en hart gegeven heeft aan den Heere Jesus, den allerhoogsten Koning. Deze Koning gaat uit in de wereld en zoekt Zichzelven eene bruid, en doet dit naar den raad en wil des Vaders, vraagt hare hand en rust niet, voor Hij Zijne bruid heeft. Gelukkig de mensch, die dit ter harte neemt, en bij het gebed voor het welzijn van land en vorst, en voor alles wat hij zelf in dit leven begeert, ook het gebed voegt: „Heere, heb Gij mij lief! Heere, zoek Gij mij!" Welgelukzalig de mensch, die Hem hart en hand geeft, om vervuld te worden met Zijne liefde en deel te hebben aan Zijne heerlijkheid. Het zichtbare wordt in de wereld hoog geroemd; maar wat deze Koning van hemel en aarde doet, kan door deze wereld niet geliefd en geroemd worden, kan door geen vleesch geliefd en geroemd worden, — het vleesch denkt daar niet eens aan. En toch, deze Koning houdt niet op en zal niet ophouden, te onzen nutte iets voort te brengen uit Zijne koninklijke stad, opdat wij vóór alles bedenken, wat er noodig is voor een eeuwig gelukkig huwelijk, een eeuwig echtverbond. Hij doet dit ook in de bovenstaande woorden uit Hosea.
Toen God Adam had geschapen, zeide Hij : ,Het is niet goed, dat de mensch alleen zij!" En Hij schiep eene vrouw uit eene van Adams ribben, die dicht bij zijn ha.t lag. Toen de Heere God dit deed, deed Hij het reeds met het oog op Christus en Zijne Gemeente. Want Hij heeft Zich voorgenomen in den raad des vredes, Zijne Gemeente, die geheel van Hem was afgevallen, weder aan te nemen en te verbinden met Zijnen Zoon. Juist het zwakke en ellendige was in Zijne oogen schoon, en omdat de vrouw geschapen is, om vruchtbaar te zijn en het huisgezin te vermeerderen, gaf Hij het Zijnen Profeten door den Heiligen Geest in, de Gemeente voor te stellen onder het beeld eener vrouw, en Zijnen Zoon als haren Bruidegom Geene ziel, hetzij eene mannelijke of vrouwelijke, kan langer alleen blijven, als God komt met Zijn zaligmakend licht; zij moet eenen Man hebben, God, het hoogste Goed, den Algenoegzame, den Heere Jesus, anders moet zij sterven. Daarom, opdat eene menschelijke ziel God moge aangrijpen, behaagt het Hem, het Verbond der genade voor te stellen als een echtverbond. In Psalm 45 en het Hooglied vinden wij dit naar alle bewegingen en uitingen des geestelijken levens uitgedrukt.
In dit echtverbond gaat het echter geheel anders toe dan in een aardsch huwelijk. Want als God liefheeft, heeft Hij niet lief om menschelijke oorzaken. Als God liefheeft, dan heeft Hij lief, omdat Hij liefheeft; als God liefheeft, dan heeft Hij zoo lief, dat de gansche hel er door in opstand komt. De Gemeente en iedere ziel in 't bijzonder wordt in dit tweede Hoofdstuk voorgesteld als eene vrouw, die God heeft liefgehad, die God tot Zich heeft getrokken, die door Hem in het echtverbond opgenomen en in Zijn paleis gebracht is, die Hij begiftigd heeft met alle hemelsche schatten en goederen, maar die eene ontrouwe vrouw is, eene vrouw, tot wie God spreekt: „Gij hoer, hoor des Heeren Woord!" eene ongestadige en ontrouwe vrouw, overspelig van aard, die het goed haars Mans heeft verkwist, om haren boelen te behagen, om haren eigen lust te hebben. Maar al is zij als het ware geheel verdorven en geschonden, de Heere God komt toch opnieuw weder tot haar en brengt haar, nadat Hij haar geheel te schande heeft laten worden en haar naakt heeft laten uitkleeden en haar door al hare boelen heeft doen versmaad worden, — Hij brengt haar in een dal en opent haar de deur der hoop, spreekt wederom van Zijn Verbond, van Zijne liefde, vau Zijne genegenheid, neemt haar opnieuw aan in genade en ontferming, neemt haar opuieuw op in Zijn paleis, begiftigt en begenadigt haar opnieuw met alle hemelsche goederen en zegeningen.
Zoo is God, zoo is onze Koning Jesus. Jesus heet Hij en Hij betoont Zich eenen zoodanige, als Zijn Naam uitdrukt. Hoe liefelijk, hoe heerlijk troost Ilij de geschondene, in haar bloed liggende, de verslagene, verootmoedigde, beangstigde, door de klauwen des duivels verscheurde, door eene walgelijke krankheid verteerde! Hij troost haar met de woorden: „Ik zal u Mij o n d e r t r o u w e n in e e u w i g h e i d ; j a I k zal u M ij o n d e r t r o u w e n in g e r e c h t i g h e i d en in g e r i c h t , en in g o e d e r t i e r e n h e i d en in b a r m h a r t i g h e d e n . En I k zal u Mij o n d e r t r o u w e n in g e l o o f ; en g i j z u lt den H e e r e k e n n e n !"
Wij hebben hier dus eene echtverbintenis. Driemaal staat hier: „Ik zal u Mij ondertrouwen!" Nu is er altijd veel overeenkomst tusschen hetgeen in den hemel en hetgeen op aarde gebeurt; want het hemelsche heeft God laten afbeelden in het aardsche. Als men tot zijne jaren gekomen is, dan houdt men het voor het hoogste geluk, verloofd te zijn; wat er verder gebeurt, daar vraagt men niet naar, als men maar verloofd is. Wanneer echter God komt en ons onze zonde en schuld ontdekt, wanneer in de arme ziel in waarheid de behoefte ontstaat naar genade bij God, ach, wat beteekenen dan alle dingen dezes levens, wat alle genieting? — eene slang ia er in den beker en de dood. Zoek eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid. Ala God komt en den armen menach doet zien, dat hij verloren is, ach, hoe hulpeloos ligt dan de ziel terneder, en dan, en dan komt het woord dea Heeren: „ I k z a l u M i j o n d er t r o u w e n ! " zóó in het hart, dat het verloofd zijn hierbeneden bijzaak wordt, en men bij eene aardsche verloving niet zijn geluk en zijne toekomst op het spel zet, de kroon niet prijsgeeft, de kroon van den hemelschen Bruidegom niet overgeeft.


l ) L u t h e r heeft h i e r t w e e m a a l : „Ich will mich mit dir v e r l o b e n " , en ' é é n m a a l : „Ich will mich mit dir v e r t r a u e n ".


Als een huwelijk gesloten wordt, zijn er twee personen ; zoo ook hier. De Heere Jesus, de Koning der koningen, de Zoon des Konings, Die alles van Zijnen Vader erft, de Erfgenaam en Kroonprins, H|j verbindt Zich met de Gemeente, met iedere ziel, die door den Yader tot Hem wordt getrokken. Daartoe heeft Hij dan menschen, die Hij uitzendt om de hand der Bruid, vorstelijke gezanten, op wier borst echter geene ordeteekenen prijken, maar die boden des hemels zijn, die komen met Zijn Woord en vragen om hand en hart, die de ware liefde dea Koninga bekend maken en vragen om de Bruid.
En als de Heere de hand vraagt van Zijne Bruid, geachiedt dit naar eene vaste eeuwige verkiezing, niet blindelings, maar naar den wil en den raad des Vaders, naar den wil en de liefde des Zoons, en naar den wil des Heiligen Geestes, Die heiligt. Het is dua naar een bepaald, eeuwig, vaat, onwankelbaar voornemen, ala Hij zegt: Juist die wil Ik hebben! „Die zal de Uwe zijn' , zegt de Vader; „die zal de Mijne zijn", zegt de Zoon En zoo zendt Hij dan Zijne gezanten van Zijn Koninkrijk daarboven de wereld in, om te vragen om hart en hand; en zij zeggen: „Zoo zijn wij dan gezanten van Christus' wege, alsof God door ons bade: wij bidden van Christus' wege, laat u met God verzoenen!" Daar komt Hij dan ook met kostelijke geschenken, daar heeft Hij allerlei koninklijke en heerlijke geschenken en gaven; Hij komt met Zijnen ring en steekt dien aan den vinger, en werkt zoo doende in het hart; Hij komt niet allerlei liefelijke brieven en schoone spreuken. Hij weet door Zijne Profeten en Zijnen dichter David de ziel te vervullen en te verkwikken met het liefelijk Evangelie, en hare hoop levendig te houden. -En Hij is het alleen, Die met de macht Zijner liefde dengene overweldigt en overwint, die Hein van nature haat en Hem niet wil, die van nature een kind des duivels is; zulk eenen maakt Hij tot Zijne Bruid. Hij heeft ook Zijn contract, en daarin staat, wat wij overal, het gansche Evangelie door, vinden, namelijk dit: uwer zonde en wetteloosheid zal I k nimmermeer gedenken Voor dit contract heeft Hij Zijne getuigen, die al Zijne beloften opschrijven en bevestigen, namelijk de Profeten en Apostelen, die daar als eeuwige getuigen staan voor het op het raadhuis Gods gesloten contract, dat alzoo luidt: „Zij zullen Mij allen kennen, van hunnen kleinste af tot hunnen grootste toe; want I k zal hunne ongerechtigheid vergeven, en hunner zonden niet meer gedenken" (Jer. 31:34), en: „Ik heb u liefgehad met eene eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid" (Vs. 3).
Zooals ik reed8 zeide : er is veel overeenkomst tusachen het hemelsch en het aardsch huwelijk. De vrouw ontvangt den naam van haren man, zij wordt gezet in het vermogen baars mans, beiden verbinden zich met elkaar voor rijkdom en armoede, voor gezondheid en ziekte. Wat de man bezit, bezit ook de vrouw, wat het eigendom is der vrouw, is ook het eigendom haars mans. De vrouw draagt den naam van haren man, en al is hij ook afwezig, het huwelijk blijft vaststaan, en slechts de dood kan die verbintenis oplossen; ja wat er in zekeren zin in het huwelijk is, dat zelfs door den dood niet wordt te niet gedaan, dat ia ook in het hemelsche huwelijk. De vrouw zegt nu niet meer: „Ik ben dea duivels!" Zij behoeft zich niet langer te noemen naar haren vader, die een Amoriet was (Ezech. 16 : 3), maar zij zegt: Ik ben mijns Heeren en Heilands Jesus Chriatua, geheel, met lichaam en ziel. Wat H i j bezit, dat bezit z i j ; wat Hij ia, dat is Hij voor haar. In al Zijne goederen, schatten, paleizen wordt zij overgezet, zij ia koningin met Hem, en heeracht met Hem.
Maar wie is het dan, die hier apreekt ? — De Koning aller koningen, de Heer aller heeren, de heilige Heiland, de Schoonste onder de menachenkinderen, Die ons niet noodig had, Die wel gelukkig is zonder bruid en zonder koningin; Die, wat Hij doet, doet, omdat de Vader het wil; Die, wat Hij liefheeft, liefheeft, omdat de Vader het wil. Dus de Allerheiligste, de Allerreinste, de Allerrechtvaardigste, de Algenoegzaamste, zegt: „ I k zal u Mij ondertrouwen!" — „Uw Maker is uw Man" (Jes. 54 : 5). Maar de huwelijksverbintenis zelve is er nog niet. Daartoe moet de duivel eerst nog meer uitrazen, er moet nog veel in de wereld gebeuren, zoodat zij te schande wordt, de zonde moet aan de Bruid nog meer uitwoeden, dan komt pas het huwelijk. Op deze wereld kan het nog niet gebeuren; eerst als het aterfelijke, ala het verderfelijke afgelegd is, dan komt de voltrekking van het huwelijk. Nu is eerat de ondertrouw.
De Joden werden ondertrouwd, de bruidegom met de bruid, ongeveer oen jaar vóór het huwelijk. Van dien tijd af heet de bruid bruid en mag zij van haren bruidegom zeggen: l)at ia mijn man ! I)e man zorgt er dan voor, dat hij zijnen weg vindt door dit leven en zich een huis verkrijgt, de bruid echter blijft in haar huis. Zoo was Maria de bruid, de ondertrouwde vrouw van Jozef, en heet hij haar man.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Betrachting over Hosea 2 : 18 en 19. ( l e Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's