Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Hosea 2 : 18 en 19, (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Hosea 2 : 18 en 19, (Slot.)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, eu in g o e d e r t i e r e n h e i d en in barmhartigheden. En Ik zal u Mij o n d e r t r o u w e n in geloof; en gij zult den Heere kennen."

Wat nu de Heere Jesus hier zegt, dat zegt Hij driemaal : dat zegt Hij in den Naam des Vaders, dat zegt Hij uit eigene genade, dat zegt Hij in de kracht en het getuigenis des Heiligen Geestes. Dat zegt Hij overeenkomstig de behoefte der ziel, die het nogmaals en nogmaals en nogmaals moet liooren.
„ I k zal u Mij o n d e r t r o u w e n " — voor hoe l a n g ? — „ in e e u w i g h e i d . " Alleen eene slechte deerne kan het aangenaam vinden, slechts voor eenen tijd met eenen man vereenigd te zijn. Het verloofd zijn moet voor altijd gelden. Maar welk eene benauwdheid overweldigt de arme ziel, in welke het verlangen leeft: ik moet God hebben! welke benauwdheid overvalt haar duizendmaal bij de gedachte, dat zij misschien ten laatste toch nog verlaten zal worden! O, zoolang men nog eenige hoop heeft op beterschap, zoolang de mensch zijne afschuwelijkheid nog slechts als van voorbijgaanden aard beschouwt, zal de benauwdheid niet groot zijn; maar als den mensch al zijne schande en naaktheid ontdekt is, dan komt hij in grooten angst, en in groote vreeze vraagt hij : „Zal Hij mij nog kunnen liefhebben ?" Vandaag heeft Hij Zich aan mij toegezegd, en ik weet, dat Hij Woord houdt, dat Hij niet liegt, en morgen, en morgen, — de zonde ligt er weêr tusschen, en morgen, — de Bruidegom blijft uit en vertroost niet; ach, hoe bange, hoe bange wordt het dan der arme ziel. De ziel heeft niet genoeg aan eenen Jesus voor eenen dag, voor een jaar, ook niet voor tien j a a r ; en al had ik ook vijf en twintig, j a vijftig j a a r met Hem geleefd, — ik heb het te zeer bedorven, Hij moet mij haten, Hij kan mij niet liefhebben, Hij moet mij verstooten! Ik heb niets anders verdiend, al Zijne liefde heb ik met schrikkelijken ondank beloond, ik heb den Rechtvaardige met voeten getreden, ik heb Hem de handen doorboord, heb Hem aan het kruis gehecht; Hij kan mij niet liefhebben! Hij moet mij verwerpen!" — Neen, zegt Hij, dat doe Ik niet. Mijn woord is Mijn woord, en mijne trouw is waarachtige trouw. Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid. Zelfs de dood zal geene scheiding tusschen ons maken. Ik heb u liefgehad, vóór gij bestondt, Ik heb u lief uw gansche leven door; of gij rijk zijt of arm, gezond of ziek, Ik heb u lief! of gij liefelijk zijt of zondig, — Ik ken u wel! — dat is Mijn onveranderlijk besluit, dat is de keuze Mijns harten, en Mijner- liefde is geen einde. —- O, als wij bedenken, hoe wij het hebben gemaakt, dan moeten wij toch bekennen, dat 's Heeren liefde en trouw onwankelbaar zijn gebleven, dat Hjj standvastig is gebleven in Zijne liefde. De zuilen, die den hemel dragen, zijn niet zoo onwankelbaar als Zijne liefde.
En waarop is dat gegrond, dat Zijne liefde eeuwig duurt? hoe is dat mogelijk? Lees slechts verder: „Ik zal u Mij o n d e r t r o u w e n in g e r e c h t i g h e i d . " Ik wil een rechtvaardig Man voor u zijn. Ik heb het u immers gezegd, dat Ik u wel gekend heb. Daarom wil Ik niets van u eischen, niets bij u zoeken, dat gij niet bezit Ik wist wel, dat gij eene groote schuld hebt, maar Ik wil een rechtvaardig Man voor u zijn, en dus van u niet eischen, wat gij niet bezit, maar u alles geven, wat gij niet hebt. „Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid." Maar hoe kan dat gerechtigheid zijn van den Heere, het is immers het doen van eenen dwaas!? Ja, voor het verstand en de wijsheid dezer wereld is het het handelen van eenen dwaas! Maar juist zoo is God, Die geenen lust heeft in den dood des goddeloozen, maar in zjjne bekeering. Ja, zoo is God, Die gezegd heeft: „Uw Maker is uw Man!" Hij heeft dit verbond gegrond op eene gerechtigheid, die voor duivel, vleesch en wereld verborgen is Eene eeuwige betaling brengt Hij aan de gerechtigheid Gods. Nu mogen er schulden zijn bij de Bruid, de Bruidegom heeft ze betaald, uitgedelgd. En voor hoe lang geldt deze betaling? Eeuwig geldt zij, want de Bruidegom is God, is ééns wezens met den Yader, Hij is waarachtig en rechtvaardig Mensch en waarachtig, eeuwig God. De betaling geldt, zoolang Hij leeft, en Hij leeft eeuwig, dus is de betaling ook eeuwig.
„Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in ger i c h t . " Ik zal u tot eenen Rechter en Leeraar zijn; gij zult bij Mij al uwe slechte manieren afleeren en goede zeden aanleeren; en daar zal Ik u ook bij bewaren. En nu, wat gelooft gij van de vergeving der zonden? — „Dat God, om het genoegdoen van Christus, aan al mijne zonden, ook mijnen zondigen aard, waarmede ik al mjjn leven lang te strijden heb, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome." Houd dat vast. Alzoo zal Ik u Mij ondertrouwen, dat Mijne genoegdoening u genoeg zij. dat Ik met Mijne gerechtigheid voor u in het gericht kome, opdat gij niet in het gericht komt. Als dus de duivel en de wereld tegen u opstaan en u aanklagen, dan ben Ik daar en zeg: Ik heb voor hem gehoorzaamheid aangebracht, Ik heb voor hem de gansche Wet vervuld, zoodat er zelfs geene jota aan ontbreekt. Moge ook in zulk een gericht de duivel u aanklagen en met recht zeggen: Gij zijt een dief, eén moordenaar, iemand, die alles doorbrengt, die vol booze lusten en begeerten is, die niets dan ontrouw in het hart heeft, — dan ben Ik daar en zeg goed voor u, en zal maken, dat gij, die daar voor het gericht staat in uwe schande en smaad, nochtans met eer bekleed naar huis gaat.
„Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht!" Hoe is dat mogelijk? De Heere heeft nog eenen anderen grond : „ I k zal u M i j o n d e r t r o u w e n in g o e d e r t i e r e n h e i d ". Ik heb u in uwe armoede immers gezegd, dat Ik schatrijk ben, en dat Ik u alles wil geven, dat gij alles zult hebben! Wie zal nu komen en Mij verbieden genadig te zijn? In al uwe armoede zal Ik voor u zorgen, zoodat gij zult zingen: „Looft den Heere, want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid !"
En niet alleen in goedertierenheid, maar ook „in b a r m - h a r t i g h e d e n " zal Ik u Mij ondertrouwen. In barmhartigheden, — het woord staat in het meervoud, ingewanden der barmhartigheid beteekent het, — gelijk eene moeder haar kind, alzoo heb Ik u lief; gelijk de moeder, die twee zonen had, de eene gaat den goeden weg op, de andere den verkeerden weg, maar de moeder gaat den slechten jongen na, draagt hem mede in het gebed op, geeft hem alles, wat zij kan, of het God nog mocht behagen, hem tot Zich te trekken. In zulke barmhartigheden gedacht Ik dus aan u, toen gij nog onder het hart uwer moeder laagt, gedacht Ik aan u, toen gij nog een kind waart, toen gij een jongeling, eene jongedochter waart, en gij onbezonnen de wereld ingingt; barmhartigheid is het geweest, barmhartigheid voor, barmhartigheid na, op uwe reizen, op uwen ganschen weg, barmhartigheid tot gij uit den vreemde waart teruggekeerd. Dat is Mijne liefde, Mijne barmhartigheid, dat zijn Mijne ingewanden: Ik wil geduld hebben met al uwe zwakheden, gebreken en krankheden, met uwe blindheid en uw onverstand, ja, met uw hoerenhart; Ik wil medelijden hebben en Mij ontfermen.
En dat niet alleen, — „ I k zal u M i j o n d e r t r o u w e n in g e l o o f " . Ik zend Mijnen Geest in u, opdat gij Mij niet zult kunnen loslaten. Ja, ga het huis maar uit, zoo gij kunt, wees zoo slecht als gij u maar denken kunt; heb, als Ik aan het kruis hang, niet eens den moed, op de vraag van eene geringe dienstmaagd J a " te antwoorden en Mij te belijden; verloochen Mij voor de geheele wereld, doe wat gij wilt, Ik zal er toch voor zorgen, dat gij aan Mij blijft hangen, Ik breng iets in u, opdat gij niet van Mij kunt aflaten (zie Luk. 22 : 32) in hemel en op aarde, in kerk en wereld. Ik geef u Mijnen Geest, Die ontsteekt in u de kennis van Mijnen Naam, Die leert u, wat het zeggen wil: „Ik zal u Mij ondertrouwen!" Hij werkt in u vertrouwen op Mijne trouw, op Mijne goedertierenheid, op Mijne ontferming en de macht Mijns bloeds. Dit koninklijk bloed, dat hel, duivel en wereld overwonnen heeft, gaat in u over, zoodat wij beiden zijn één vleesch in den hemel, één Geest op aarde. Dat wil zeggen: „in geloof".
En wat is nu het gevolg van dit alles? „Gij z u l t den H e e r e k e n n e n " , — den Heere, Die is, en Die was, en Die zijn zal, de Eeuwige, — Christus, gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid, de trouwe Verbondsgod, Die het Verbond niet breekt, maar woord en trouwe houdt, en niet laat varen de werken Zijner banden; de Heere der heirscharen, Die alles ter aarde werpt, en in Zijnen pink meer kracht heeft dan wereld, dood en duivel te zamen. Den Heere zult gij kennen, en wel daaraan, dat Hij genadig is, dat Hij een ontfermer is, dat Hij woord en trouwe houdt. Daaraan zult gij Hem kennen, dat, als gij uw hoofd hebt gestooten en eene schrikkelijke buil hebt gekregen, en de duivel roept: „O, nu zal de Koning hem verwerpen!" — Hij u toch niet verwerpt, maar Zich ontfermt met eene steeds nieuwe ontferming. Ja ook dan zult gij Hem kennen, als het schijnt, alsof Hij u niet hoorde, alsof Hij Zich niet stoorde aan uw zuchten en uwe tranen. Gij zult Hem nochtans kennen aan het eeuwige Zijner liefde, Zijner genade en barmhartigheid; gij zult Hem kennen als den Allergoedertierenste, Trouwste, Rechtvaardigste, als Dengene, Die, wat Hij doet, doet omdat Hij liefheeft, omdat Hij genadig en barmhartig is, Die alles doet om Zijns Zelfs wil. Laat nu de duivel zeggen, wat hij wil, laat de Wet veroordeelen, zooveel zij wil, en zeggen, dat de Heere mij heeft verworpen — ik ken den Heere beter ! ik weet, dat Hij mij even zeker uit gevangenis en duisternis, uit nood, ellende en zonde, ja ook uit toekomstige zonden zal uitrukken, als Zijn Naam Jesus is. — Gij zult dus den Heere kennen als Dengene, Die was, is en zijn zal eene toevlucht voor de verslagene ziel, voor deu verslagene van geest, als Dengene, Die den armen mensch voortdurend troost, hem ondersteunt, hem nieuwen moed schenkt, zoodat hij zich over de schrikkelijkste dingen kan heenzetten, als Dengene, Die de versmachtende ziel verkwikt, zoodat zij meent niet meer op aarde te zijn, maar reeds in den hemel. Alzoo zult gij den Heere kennen.
Dat is des Heeren Jesus belofte, Zijn woord, Zijn heilig ja, dat Hij Zijner Bruid geeft. Hij is het, Die eerst komt en door Zijne boden Zijne liefde alzoo bekend maakt.
Ongelukkige kinderen echter, ongelukkige rnenschen, die dit niet aan uw eigen hart hebt ondervonden! Ach, de jeugd, onbezonnen gaat zij het leven in, en de mannelijke leeftijd wordt gevangen door de dingen dezer wereld en vergeet zijnen Schepper. En ach, hoe ziet het er uit met het aardsche huwelijk! de duivel werpt zich er tusschen, en naar Gods Wet vraagt men niet! Ongelukkige tnenschen, die niet weten, niet bij ervaring weten, wat de Heere voor hen wil zijn! Dat toch een ieder er op uit ware, voor zijne eigene arme ziel te vragen en te bidden, dat deze liefde ook zijn deel moge worden! Zeker is het en waarachtig, dat onze leelijkheid, afschuwelykheid en zonde den Heere God niet in den weg staat. Maar even zeker en waarachtig is onze verdoemenis, zoo wij blijven en volharden in onzen afval! Voort, voort, gij kinderen der wereld in uwe bedwelming, in uwe lusten, en siert u dan op met een gestolen geloof en een valsch Evangelie, — gij hebt de wereld en hare begeerlijkheid gezocht, gij zult de slang vinden op den bodem uws bekers en ter helle varen met al wat gij gezocht hebt! Hoe heerlijk daarentegen, hoe liefelijk, hoe zalig is het, als men laat varen de begeerlijkheid der wereld, die vergaat, en denkt aan het heil zijner ziel! Daar komt de allerwijste, de allerverstandigste, de allerschoonste jongeling, de Koningszoon, de Koning, en vraagt om onze hand! Eu wie zijn wij!? Wat is het, moeten wij vragen, wat is het, dat Gij tot mij komt met zulk eene boodschap, tot zulk eene ontrouwe, die een door en door boerachtig bestaan heeft, die meer geloof schenkt aan de leelijkste duivelen dan aan den schoonsten Bruidegom? — ja die vol ongerechtigheid is? Het ware U immers beter in den meest verborgenen hoek van het huis of boven op het dak te wonen, dan bij zulk eene slechte vrouw, als ik ben! Ik heb er immers geen verstand of begrip van, met Uwe schatten en rijkdommen om te gaan, ik ben en blijf door en door slecht! ik ken immers niet de zeden en gebruiken, die Uwer waardig zijn ! Bekleedt Gij mij met Uwe kleederen, ik zal er uitzien als een aangekleede aap, en zal mij als een zwijn weer in het slijk wentelen! G i j zijtzoo genadig en goed, en i k ben zoo slecht! G i j zijt zoo rijk, ik ben zoo arm! G i j zoo schoon, ikzooleehjk! Bij U is niets dan zachtmoedigheid en liefde, bij m i j niets dan wederstrevigheid en duivelsche boosheid ! Bij U is zooveel liefde, dat Gij al mijne gebreken, mijne krankheid en mijne zonde wilt bedekken, bij mij niet eens geduld om mij stil te houden. Gij schaamt u mijner niet voor God den Vader en de heilige engelen; en i k , — ach, mijn God en Koning! voor eene geringe dienstmaagd schaam ik mij, U te belijden, als Gij aan het kruis hangt, als G|j gesmaad wordt als mijn Koning, Heiland en Geliefde!
En nochtans blijft het woord des Heeren, de belofte des Bruidegoms, staan; vast blijft Zijne liefde, waarmee Hij koninklijk liefheeft. Wie heeft, wie ontvangt deze belofte? wie wordt deze liefde deelachtig ? Hij, die in zijne armoede, leelijkheid en verkeerdheid roept tot Hem om genade, om gunst, om liefde. Gelukkig volk! niet lang duurt het meer, dan komt de bruiloft! dan is alles vergeten, alle lijden, alle verdrukking , alle heete en bittere tranen; dan is het een eeuwig vereenigd zijn met Hem ! Want de Heere, de getrouwe Hoogepriester, blijft bidden: „Vader! Ik wil, dat zij Mijne heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt!"

7 Februari 1858.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 februari 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Betrachting over Hosea 2 : 18 en 19, (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 februari 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's