Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Markus 9 (1e Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Markus 9 (1e Gedeelte.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want een ieder zal met vuur gezouten worden, en iedere offerande zal met zout gezouten worden. Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt. zout in uzelven, en houdt vrede ouder elkander."

Wat ons uit den rijkdom Christi in het Woord wordt aangeboden, wat wij uit dit Woord, het dierbaar Evangelie, in geloof hebben aangenomen en aannemen, gaat zoo licht weder verloren, ais wij het ernstige woord des Heeren vergeten: „Waakt en bidt!" En zoo menigeen denkt de parel van groote waarde in de hand te hebben, en ten slotte blijkt, dat het slechts schijn, dat het eene parel van glas is, —• niet door des Heeren schuld, maar door zijne eigene schuld. De Ileere vermaant Zijne discipelen, en daarmee alle geloovigen, in alle trouw, opdat zij niet mochten verliezen, wat Hij hun heeft gegeven. Hoe Hij in de dagen Zijns vleesches hen eens vermaande, en hoe Hij nog heden ten dage ook ons vermaant, opdat wij niet verliezen, maar bewaren, wat Hjj ons heeft gegeven, dat lezen wij in bovenstaande woorden uit het 9'k Hoofdstuk van het Evangelie van Markus.
Om deze ernstige vermaning, deze woorden van hartelijke liefde en trouw, recht te verstaan, Btellen wij ons de vraag: Waarom moesten alle oiïers met zout gezouten worden ? en: Waarom moet ieder, zal hij eene Gode welgevallige offerande zjjn, met vuur gezouten worden? — waarna wij de drievoudige vermaning betrachten, die zich daaraan vastknoopt: om het zout niet "onzout te laten worden, zout in zichzelven te hebben, en vrede onder elkander te houden.
Wij vragen dus in de eerste plaats : W a a r o m m o e s t e n a l le o f f e r s m e t z o u t g e z o u t e n w o r d e n ? Wij lezen dit gebod uitdrukkelijk Lev. 2 : 13: „En alle offerande uws spijsoffers zult gij met zout zouten, en het zout des Verbonds van uwen God van uw spijsoffer niet laten afblijven : met al uwe offerande" — dus niet enkel met de spijsoffers, maar met al uwe offerande, — „zult gij zout offeren!" — Het zout heeft twee eigenschappen. Het heeft vooreerst eene bewarende, eene bederfwerende kracht. Daarom wordt er in de Schrift soms gesproken van een zoutverbond, dat is een verbond, dat niet vergaat, maar blijft, een verbond, dat eeuwig is; zoo wordt bijv het Verbond, dat God met David en zijn zaad oprichtte, d. i. dat Hij gesloten en bevestigd heeft in Christus Jesusj een zoutverbond, dat is een eeuwig verbond, genoemd. — En jn de tweede plaats heeft het zout ook de eigenschap, dat het de spijzen smakelijk maakt, en in dezen zin is het hier bjj dit gebod, en vandaar ook in Markus 9 gebezigd. Nu, wij weten het, eene spijze kan zeer nauwkeurig naar alle voorschriften toebereid zijn, — maar ontbreekt het zout, dan smaakt zij afschuwelijk, en is niet te gebruiken. Evenzoo is het met de offers aan God. Een offer kan nauwkeurig naar het voorschrift gebracht worden, dat God Zelf heeft gegeven en vastgesteld, zoodat er ook het minste niet aan ontbreekt, maar alles naar de Wet en het gebod is, — doch ontbreekt het zout er aan, dan is het Gode een gruwel, Hij kan het niet aannemen, Hij spuwt het uit als eene ongezoutene, ongenietbare spijze. Het zout nu, dat bij de offers moest gevoegd worden, opdat deze Gode welgevallig en aangenaam zouden zijn, beteekent de gezindheid des harten, waarmee het offer gebracht wordt. Vanwaar toch kwam het, dat, toen Kaïn en Abel offerden, van den een gezegd wordt: „En de Heere zag Abel en zjjn offer aan", en van den ander: „Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan" (Gen. 4 : 4 en 5) f Lag dat misschien aan het offeren op zichzelf? — Neen, want wel wordt bij Abels offer uitdrukkelijk gezegd, dat hij bracht van de eerstgeborenen zijner schapen en van hun vet, maar toch is het niet dit offer op zichzelf, waarop de Schrift onze aandacht wil gevestigd hebben, maar d i t is het, waarop zij ons daarmee wil wijzen: de gez i n d h e i d d e s h a r t e n , die hem dreef, om te brengen het beste, dat hij had, en geen uitschot, dat hij zelf niet meer kon gebruiken. Do Apostel Paulus doet dat goed uitkomen, als hij in den Brief aan de Hebreen, Hoofdstuk 1 1 : 4 , zegt: „Door het geloof heeft Abel eene meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn"; de eerstelingen der kudde en hun vet deden het dus op zichzelf niet, maar het werd in g e l o o f gebracht, niet in eigengerechtigheid, het werd gebracht met een verbroken, voor God verslagen hart, in waarachtigen ootmoed voor God, terwijl hij voor God in de schuld viel, zichzelven verwierp, God gelijk gaf, en zich hield aan Zijne genade. Kaïn daarentegen dacht met zijn offer een bewijs te geven van zijne vroomheid, en zag uit de hoogte op Abel neer, zichzelven voor veel vromer houdende. Bij het eene offer was zout, bij het andere niet; daarom was het eene Gode welgevallig, en verwierp i Hij het andere. Daarom zegt ook David Ps 51 : 19: „De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten". En de Ileere i zegt Jes. 66: 2: „Op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest, en die voor Mijn Woord beeft". Of waarom laat de Heere het zoo dikwijls Zijnen volke Israël door de Profeten voorhouden en verkondigen, dat hunne offers, hoewel zij toch stipt naar het voorschrift der Wet waren, Hem niet behaagden? dat Hij ze verwierp? bijv. Jes. 1 : 1 1 vv.: „Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de Heere; Ik ben zat van de brandoffers der rammen, en het smeer der vette beesten, en heb geenen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. Brengt niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij een gruwel", enz. Waarom verwerpt de Heere dit alles? het was toch alles volgens het voorschrift gebracht. Gewis, en in dat opzicht doet de Heere hun dan ook geen verwijt; maar zij bleven in hunne ongerechtigheid en zonde, en wilden dan inet hunne offers en hunnen godsdienst zich toeh als rechtvaardigen voor God handhaven. Do rechte gezindheid ontbrak; het zout ontbrak aan de offers Zoo zegt de Heere ook Jer. 6 : 2 0 : „Waartoe zal de wierook voor Mij uit Scheba komen ? en de beste kalmus uit verren lande ?" Zij dachten God daarmee eenen bijzonderen dienst te bewijzen, een bijzonder bewijs van hunne vroomheid te geven, als zij het zoo ver weg haalden. Maar de Heere zegt: „Uwe brandofferen zijn Mij niet behaaglijk, en uwe slachtoffers zijn Mij niet zoet". Het zout ontbrak, waarom de Heere in het voorgaande Yers moest klagen: „Zij merken niet op Mijne woorden, en Mijne Wet verwerpen zij". En Amos 5 : 2 1 vv.: „Ik haat, Ik versmaad uwe feesten, en Ik mag uwe verbodsdagen niet rieken. Want ofschoon gij Mij brandofferen offert, mitsgaders uwe spijsofferen, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer van uwe vette beesten mag Ik niet aanzien. Doe het getier uwer liederen van Mij weg; ook mag Ik uwer luiten spel niet hooren" ; want wat doet God met dat alles, indien gij niet voor Hem in de schuld valt en tot Hem gaat met uwe zonde, indien gij aan de ongerechtigheid vasthoudt, en dat met offers en allerlei schoone woorden wilt toedekken? Of waarom staat er geschreven: „Een iegelijk, die den Naam des Ileeren aanroept, zal zalig worden" ? — En wederom zegt de Heere: „Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is". Het bestaat dus niet in het „Heere, Heere!" zeggen. Hebben wij allen grond onder de voeten verloren en gaat er een roepen uit de ziel op tot den Heere als den eenigen grond der zaligheid, uwen God en Heiland, — het zal niet vergeefsch zijn, verlossing is er — : hij zal zalig worden, zegt de Heere. Maar al hebben wij anders nog zoo veel den Naam des Heeren in den mond, en beroepen wij er ons op, zooals degenen, die de Heere Matth. 7 : 22 zeggen laat: „Heere, Heere! hebben wij niet in Uwen Naam geprofeteerd, en in Uwen Naam duivelen uitgeworpen, en in Uwen Naam vele krachten gedaan P" — de Heere zal tot ons zeggen: „Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt!" Of hoe kan de Apostel Paulus zeggen 1 Cor. 1 3 : 3 : „Al ware het, dat ik al mijne goederen tot onderhoud der armen uitdeelde", — dat wil toch wat zeggen ! — „en al ware het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden", — dus als een martelaar om het geloof in den dood ging en alles leed, — „en had de liefde niet, zoo zou het mij geene nuttigheid geven" ? Men kan dus vol zijn van alle goede werken, men kan vol offervaardigheid zijn en allen roem voor de menschen hebben, — en toch is het voor God verworpen, — het zout ontbreekt, de rechte gezindheid ontbreekt. Dat wij het ten slotte samenvatten en op onszelven toepassen: Wij kunnen, wat men zoo noemt, het rechte geloof bezitten, de goede belijdenis, de zuivere leer, wij kunnen zeer orthodox zijn en zeer kerksch, wij kunnen vol goede werken zijn, en (zooals men dat dan noemt) zooveel voor den Heere gedaan hebben, onzen wandel naar Gods Woord en gebod inrichten, — en toch geldt dat alles niets voor God, wanneer één ding ontbreekt, wanneer het niet in geloof gedaan wordt, wanneer het niet uit de rechte gezindheid voortkomt, wanneer er geen verslagen hart, geen voor God verbroken geest is, wanneer het zout er niet is, wanneer dat er niet is, wat de Profeet Micha Hoofdstuk 6 : 8 zegt met de woorden : „Hij heeft u bekend gemaakt, o mensch! wat goed is; en wat eischt de Ileere van u, dan recht te doen, en weldadigheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uwen God ?" Anders baten alle offers niet. Iedere offerande zal met zout gezouten worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Overdenking van Markus 9 (1e Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's