Betrachting over Mattheüs 26 : 36—44,
„Toen ging J e s u s met hen in eene p l a a t s , genaamd Gethsémané, en zeide tot de d i s e i p e l e n : Zit hier neder, t o t d a t Ik henenga, en aldaar zal gebeden hebben. Eu met Zich nemende Petrus en de twee zouen Tan Zebedeüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden. Toen zeide Hij tot hen: Mijne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier, en waakt inet Mij. En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijo aaugezicht, biddende, en zeggende: Mijn Vader! indien hel mogelijk is. laat deze drinkbeker van Mij v o o r b i j g a a n ! doch nie', gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. Eu Hij kwain tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot P e t r u s : Kunt gij dan niet één uur met Mij waken ? Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking k o m t : de Geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak Wederom ten tweeden male henengaande, bad Hij, zeggende: Mijn Vader! indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, Uw wil geschiede! Eu bij hen komende, vond Hij hen wederom slapende: want hunne oogen waren bezwaard. En hen latende, ging Hij wederom heen, en bad ten derden male, zeggende dezelfde woorden."
Wat wij van het lijden des Heeren in den hof Gethsémané lezen, is vol verborgenheden. Wij hebben hier geenen held voor ons, zooals wij ons eenen held voorstellen, vol doodsverachting' ; wij hebben hier niet iemand voor ons, die zich met machtige woorden des geloofs door alles heen slaat, niet iemand, die geene vreeze kent, maar wij hebben voor ons, ja waarlijk, den Zoon Gods, — hier echter is Hij niet eens een mensch onder de menschen, maar een worm; Hij gaat als Vriend tot de vrienden, niet om hun moed in te spreken, maar om hen aan te zetten tot gebed, opdat zij niet in aanvechting komen, en zoo zoekt Hij, een Heelmeester der kranken, zooals er nooit een is geweest, troost en hulp bij de Zijnen. Men zou zeggen: als H e m alles ontzinkt, wie zal dan staande blijven? En Hij is toch zoo waar, zoo nuchter, zoo oprecht onder de Zijnen, dat Hij tot hen zegt: „ M i j n e z i e l is g e h e e l b e d r o e fd t o t d e n d o o d t o e " , dat is met andere woorden gezegd: zóó bedroefd, dat Ik van droefheid niet leven en niet sterven kan Wij zien niet, dat Hij bij een van de Zijnen steun vindt of vinden kan, neen, nadat Hij gezegd had: „Zit h i e r n e d er t o t d a t I k h e e n g a , en a l d a a r zal g e b e d e n h e b b e n ", nam Hij drie van de discipelen verder met Zich in den hof en „ b e g o n Hij d r o e v i g en z e e r b e a n g s t te w o r d e n ". Deze beide woorden: „droevig" en „beangst", geven te verstaan, dat men geheel overweldigd is door de macht der duisternis, zooals men het nooit gekend heeft, en dat men, levensmoede, het leven wenscht af te leggen. De Heere spreekt niet van eigene kracht, zegt niet, dat Hij macht had, om iets te doen, Hjj zegt ook niet: „Er is geen gevaar, geen nood", maar Hij spreekt van bidden. De discipelen zouden waken en bidden, en Hij Zelf bidt ook, en wat bidt Hij ? Ach, Hij zou zoo gaarne willen, dat deze drinkbeker van Hem mocht voorbijgaan „Mijn V a d e r ! i n d i e n het m o g e l i j k is, l a a t d e z e d r i n k - b e k e r van Mij v o o r b i j g a a n ! " En Hij voegt er bij: D o c h n i e t , g e l i j k Ik wil, m a a r g e l i j k G i j w i l t ". Dit Btaat vast: moet Ik dezen drinkbeker — ach, hij is zoo bitter! — drinken, welaan, Vader zijt Gij, Mijn Vader blijft gij, dan drink Ik hem; maar zoo niet, neem hem van Mij! — Hij krijgt geen antwoord. Hij zoekt troost bij Zijne discipelen, maar dezen slapen allen, door droefheid overstelpt! Zij zijn zoo wonderlijk te moede. Zij worden allen ook mede aangegrepen door de macht der duisternis. Hij gaat ten tweeden male heen, onderwerpt Zich en zegt: „ M i j n V a d e r ! i n d i en d e z e d r i n k b e k e r van Mij n i e t v o o r b i j k a n g a a n, t e n z i j d a t I k h e m d r i n k e , Uw wil g e s c h i e d e ! " De Vader gaf geen antwoord, Hij liet den drinkbeker voor Hem staan; de Zoon moest hem drinken. Deze gaat nogmaals tot Zijne discipelen en vindt hen wederom slapende. Zoo moet Hij den lijdenskelk dan alleen uitdrinken, zonder troost en zonder hulp! Wat zal Hij voor de derde maal bidden ? Hij weet het niet, Hij heeft alles gezegd, wat er op Zijn hart lag; zoo bidt Hij dan dezelfde woorden: „Vader, Mijn Vader, is het niet mogelijk, zoo geschiede Uw wil!" De drinkbeker staat daar, de Vader is weg, God is weg, de troost is weg, alles is weg! de discipelen slapen! Alle heiligen hebben geroepen tot God, en hebben antwoord gekregen, maar hier is geen antwoord. Meer dan duisternis is er. Deze Mensch moet omkomen in zulk eene zwakheid. De duivel heeft hier eenen grond, om Hem te beschuldigen. Zoo moet er dan een engel uit den hemel komen, en sterken onzen Jesus, opdat Hij niet bezwijke. En als de engel gereed is, overvalt Hem de dood; degene, die het geweld des doods heeft, overvalt Hem met zooveel kracht, dat het twijfelachtig is, wie overwinnen zal: de duivel of deze zwakheid. Zoo worstelt Hij, Hjj worstelt en worstelt, dat Hem het bloed uit de poriën dringt met het doodzweet. Maar Hij heeft verder niets gehoord, Hij staat op van het gebed en gaat naar Zijne discipelen, en zoo den dood te gemoet, den dood aan het kruis.
Ik zeg: dat zijn verborgenheden. Wij hebben voor ons den Borg, den Borg Zijns volks. Als God Zijnen Geest, Zijn licht, Zijnen troost onttrekt, wat is dan de mensch ? Een iegelijk bedenke zijne zonden, zijne tallooze zonden van der jeugd aan! Men neme het toch niet zoo licht op, zooals zoovele quasigeloovigen doen, die zich beroemen, maar de duivel heeft hen bedrogen, zoodat zij in zelfbedrog hun einde te gemoet gaan. God is een verterend vuur, juist bij de Zijnen, en werpt hen in den smeltkroes. Daar gaat het vreeselijk toe. Zoo wordt ook het goud en het zilver gelouterd, maar het verbrandt niet. Doch den toorn Gods te ondervinden, wie houdt dat uit? God neemt het nauw, Hij ziet niets door de vingers, en al heeft Hij ook de zekerheid des eeuwigen levens gegeven, en der ziel den vrede verzekerd, Hij zoekt het toch nauw, Hij verontschuldigt niets. Hoe wordt men verlost van al de benauwdheid en schrikkelijke droefheid? Alleen door Hem! Hoe wordt men vastgehouden, om te bidden? Alleen door Hem! Hoe komt het, dat men zoo worstelt met den dood, en de dood den mensch toch niet verslindt? Alleen door Hem! Hoe komt het, dat een menschenkind zich aan den wil Gods onderwerpt en den kelk des lijdens drinkt? Alleen door Hem! Dat is de vrucht van Zijne benauwdheid en Zijn lijden in Gethsémané, onder deze oliepers. — Het is eene wonderlijke macht, de onzichtbare macht der hel; hoe geweldig is zij! Het is eene wonderlijke macht, de macht van het zichtbare, hoe geweldig, om de ziel er onder te houden. Maar eene wondermacht is ook de macht des Heiligen Geestes, door welke men hetgeen gezien wordt, verloren zal hebben, en hetgeen niet gezien wordt, als waarheid zal erkennen, zoodat men het als met oogen ziet en als met handen tast: dat is waarheid!
Deze geschiedenis wordt ons medegedeeld van jaar tot jaar, opdat wij. die door den Geest Gods geleid worden gelooven en ervaren, als wij onder de oliepers zijn: wij komen er van onder •weg, nadat wij geperst zijn, en de duivel zal ons en de onzen niet hebben, maar de Heere Jesus, Die met eene eeuwige kroon gekroond is, zal het aan allen, die Hem verbeiden, geven, dat zij zeggen: „Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke nuj de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijne verschijning liefgehad hebben" (2 Tim. 4: 7). Zien wij op onzen Koning! Daar ligt Hij met zweet en bloed bedekt, kermend in het stof, worstelend met <len dood. Dat deed Hij niet voor Zichzelven, dat deed Hij voor Zijne lieve schapen, van welke Hij zeide: „Ik geef Mijnen schapen het eeuwige leven, en niemand zal dezelve uit Mijne hand rukken !" Gij ouders, die God met kinderen heeft gezegend, houdt toch aan voor uwe kinderen ! Wat gij hebt gebeden, van toen aan, dat zij geboren zijn, dat moet komen; en hebt gij daarbij ook vaak eenen zwaren strijd te verduren en moet gij vervuld worden met angst, — houdt aan in het gebed ! Omdat Hij heeft gebeden in onze benauwdheid in Gethsémané, en driemaal alzoo heeft gebeden, hebben wij de verhooring van onze gebeden! Wat zoeken wij voor onze kinderen? Tijdelijke gezondheid? een tijdelijk doorkomen? tijdelijke eer en welvaart? Alles goed, maar bedenkt toch: eens komt voor eenen iegelijk onzer en voor onze kinderen het uur, waarin wij hebben te worstelen met den dood! Dat blijft niet uit. Als dus de ouders zieh met hunne kinderen niet werpen op het Lam Gods) dan verslindt hen de dood. Maar hêt Lam heeft in Gethsémané voor hen met den dood geworsteld, en de dood zal daarbij wel gedacht hebben- Heb ik Hem, dan heb ik ze allen! Wat zal de duivel, die het geweld des doods heeft, den Heere Jesus niet al in Zijne heilige ziel geworpen hebben! wie zal het zeggen? Ontneem mij het bloed van Jesus Christus voor mij en de mijnen, — en mijne zonden staan als bergen voor mij. Maar heb ik het bloed van Jesus Christus, dan liggen de zonden van mij en de mijnen achter den rug van den genadigen Yader, en geworpen in de diepte der zee. Hoe bekommerd kunnen de ouders dikwijls zijn voor hunne kinderen om het uitwendige! Maar bedenkt, welke benauwdheid de Heere heeft doorstaan niet voor het uitwendige, maar om ons met onze kinderen door alles heen te dragen, door den toorn heen, door den eeuwigen dood heen. Laat ons daarover maar eerst eens in benauwdheid komen, en dan het overige den getrouwen God bevolen! Ziel gered, alles gered! Daarom zijt niet zwak. maar sterk in den Goël, Die met den dood geworsteld heeft, om uwen kinderen in de eerste plaats te geven de redelijke en onvervalschte melk der waarheid, het Woord des levenden Gods. — G i j jongelieden, gij weet, dat een engel mij reeds in mijne jeugd beloofd heeft, dat gij mijne schaapjes zoudt zijn, die ik zou weiden; maar ik bid u, gij wilt eigenlijk niet, gij wilt mijne schapen niet zijn Ik weet te goed, hoe dikwijls gij uwen ouders kommer en angst berokkent! De wereld, de ellendige wereld, de zueht om geld te verdienen, het jagen naar genot, dat vervult het hart. Yreest God, en houdt Zijne geboden! Dat geeft ook rijkdom en eer. Immers heeft de Heere Jesus gezegd, en daarom drinkt Hij dezen drinkbeker, — dat Zijne schapen het leven en overvloed zouden hebben. Eens vroeg Hij Zijnen discipelen: „Heeft u ook iets ontbroken?" En zij moesten antwoorden: Neen, nooit! Is het dan niet waar, wat deze Heere zegt: „Rijkdom en eer is bij Mij"? Maar waarom ligt Hij dan zoo in het slijk en ligt in het stof te kermen, met bloed bedekt? Dat zijn o n z e zonden, lieve kinderen, dat is o n z e benauwdheid. Wij zouden het geene seconde uithouden in zulk eene benauwdheid: Wij zeggen gewoonlijk : de lieve God. Ja, de lieve God! Maar Hij neemt het nauw! dat gaat zoo gemakkelijk niet! Als de duivel den mensch in slaap wiegt, dan slaapt hij wel is waar, alsof hij er geene ziel bij had te verliezen. Maar als God eene ziel verrast met Zijne zaligheid, om haar eeuwig zalig te maken, dan moet zij ook ervaren, dat God ernst maakt met de zonde, om alsdan den troost te vinden in het lijden en worstelen onzes Heeren Jesus in Gethsémané, waar vervuld werd het woord: „Wij dwaalden allen als schapen, maar de Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen". — Bitter was de drinkbeker voor den Heere, Hij had gaarne gewild, dat hij van Hem was voorbijgegaan ; maar dan zouden alle kinderen Gods aan dezen bitteren drinkbeker gestorven zijn. Het was den Yader niet mogelijk, dezen drinkbeker van Hem te nemen; daarom onderwerpt Hij Zich aan den wil des Vaders. Niet alles is God mogelijk. Alleen dat is Hem mogelijk, wat overeenkomt met Zijne eer en de zaligheid Zijner uitverkorenen. Als Zijne wijsheid anders wil, dan wij willen, is het Hem onmogelijk te handelen tegen Zijne wijsheid. Het is Hem niet mogelijk, tegen Zijne gerechtigheid te handelen, als Hij het kwaad moet bezoeken. Het is Hem niet mogelijk, te handelen tegen Zijne vrije genade, als Hij Zijne vrije genade wil verheerlijken. Het is Hem onmogelijk, ook wanneer Hij straft, te handelen tegen Zijne liefde, waarin Hij gesproken heeft: „Ik heb u liefgehad met eene eeuwige liefde". Dan is het alles vaderlijke kastijding, uit trouwe liefde voortvloeiende Wat is nu nog bitter, (hoe bitter het ook smaakt), als de Heere Jesus al het bittere uit den drinkbeker, dien wij hebben te drinken, wegneemt, doordien Hij bij ons staat en ons vertroost ? De trouwe Heiland ! Hij zuigt met Zijnen mond het vergif uit onze wonde. Hij neemt al het bittere uit onzen drinkbeker weg, en drinkt het op! Laten wjj Hem voor oogen houden en blijven bij Zijn Woord. Hij heeft gezegd, dat Hij bij de Zijnen blijven zal en dat zij in Hem veel vrucht dragen. Onze Heere en Heiland kreeg geen antwoord van Zijnen Vader; er kwam een engel, om Hem te versterken, maar daarna ging het nog eerst voorgoed op den dood aan. Wat heeft Hij gedaan ? Hij bleef hij het „Mijn Vader!" — en gaf dit niet prijs, gebleven is Hij bij het „wat Mijn Vader wil", — en, „dood, gij krijgt Mij niet!" — Daarom houd vast, want Hij houdt ons vast. Maar nu zou ik waarlijk wel mogen vragen: wie kan vasthouden? Ik weet niets van kunnen en zeg ronduit: Ik kan niets; maar zou ik mijnen God niet eeren ? Hij heeft Zijnon lieven Zoon voor ons in den dood gegeven, Hij heeft zoo menig, zoo menig woord bij ons waargemaakt, ons uit den diepsten kuil opgehaald, ook degenen, die God ons heeft toevertrouwd, — Hij kan niet liegen Hem zij de eere! kracht en heerlijkheid het Lam ! Wel verbergt Hij de onzen, die op Hem geworpen zijn, achter de gordijnen der eeuwigheid, zoodat wij hen niet meer zien, maar Hij zegt, dat Hij de Man der weduwen en de Vader der weezen is, en Hij belooft en vervult het ook: „Ik zal u niet begeven, Ik zal u niet verlaten!" Maar wees er steeds op voorbereid: het gaat hierbeneden door een Gethsémané, somwijlen ook wel over een Thabor heen, maar dan gaat het ook weder Gethsémané in, en daar ligt Hij, de Held en Overwinnaar, in het stof; het gaat naar Golgotha, het gaat het graf in, en wij zien niets meer, maar wij weten, dat Hij over dood en graf regeert, en dat Hij Zijn volk ten einde toe leidt.1)
16 Maart 1873
1) Deze befciachting is eene onder het gehoor opgeschreven leerrede, gehouden door Dr. K. na den dood van zijne dochter Anna, echtgenoote van Prof. Dr. E. Böhl. Zii werd besloten met eene toespraak, waarin Dr. K. het afstarven van zijne dochter gedacht en de Gemeente dankte voor hare deelneming aan het lijden en de smart.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1895
Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1895
Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's