Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Jesaia 53 : 12, (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Jesaia 53 : 12, (Slot.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en llij zal de machtigen als eelleu roof deelen ; omdat Hij Zijne ziel uitgestort heeft in den dood, en niet de overtreders U geteld gew est, en Hij veler zouden gedragen heeft, eu voor de over treders gebeden heeft."

God de Heere heeft wel in Zijnen eeuwigen raad het erfdeel Zijns Zoons vastgesteld, de gegevenen des Yaders zijn Hem van eeuwigheid geschonken; maar in den tijd heeft de Zoon Zich die erve verworven, haar verkregen door Zijn bloed en dood Dat moest geschieden; want zóó juist bleven de gerechtigheid en waarheid Gods staande, ongeschonden bewaard, en werden de gebondenen Zions, die door eigen schuld gevangenen des doods en der helle waren, genadiglijk van hunne keteneu bevrijd. Hiervan getuigt ons ten klaarste de geschiedenis van het lijden en sterven onzes Heeren Jesus Christus. De grond dan, waarop aan den Zoon Zijn erfdeel geschonken is, is die, welke ons aangewezen wordt in de woorden, die ons nog ter behandeling resten: „ o m d a t H i j Z i j n e z i el u i t g e s t o r t h e e f t in d e n d o o d , en m e t de o v e r - t r e d e r s g e t e l d is g e w e e s t , en H i j v e l e r z o n d en g e d r a g e n h e e f t , en voor de o v e r t r e d e r s g e b e d en h e e f t " .
Dit profetisch getuigenis predikt ons Christus' voldoend en verzoenend lijden en sterven, Zijne eeuwiggeldende offerande, éénmaal aan het kruis geschied. Dat wij nml. gerechtvaardigd zijn, vrijgesproken van zonde, schuld en straf, en tot erfgenamen des eeuwigen levens gemaakt, dat wij vrede bij God hebben en deelgenooten Zjjner heerlijkheid zijn, — dit hebben wij niet aan onze waardigheid en verdiensten te danken; maar het is eeniglijk het werk onzes Heeren Jesus Christus, Die door Zijne zoenverdiensten, door Zijne doende en lijdende gehoorzaamheid, ons deze heerlijke weldaden heeft verworven. En dat is volgens het eeuwig welbehagen Gods des Vaders.
„ H i j h e e f t Z i j n e z i e l u i t g e s t o r t in d e n d o o d ", zegt de Profeet. Ons inwendig bestaan, ons innerlijk wezen, ons innigst ik, onze ziel en ons zieleleven was namelijk door het loslaten van God en Zijn Woord geheel bedorven, onrein, des doods geworden. Dies moesten wij eeuwiglijk gescheiden zijn van den eeuwig levenden God, Die heilig is en woont in het licht, Die geene gemeenschap kan hebben met zonde en dood, met .onreinheid en duisternis. Maar wat geschiedt? O, loven wij Gods wonderbare genade! Hij zond Zijnen eeniggeboren, eeniggeliefden Zoon in de wereld, deed Hem ingaan in onze ellende, in onze verlorenheid ; deed al onze ongerechtigheden op Zijn heilig Kind Jesus aanloopen ; Dieu, Die geene zonde gekend heeft, geene schuld gemaakt, geene straf verdiend heeft, maakte Hij zonde en vloek voor ons. Zoo was Hij, de Christus Gods, in de dagen Zijns vleesches in onzen staat der zonde eu des doods, des afzijns van God en Zijne heerlijkheid, om ons te rechtvaardigen en te reinigen, om ons te vernieuwen en te herscheppen, tot eeuwig leven te brengen in de gemeenschap des volzaligen Gods. Hoe heeft Hij dat volbracht? Door Zijne ziel uit te storten in den dood, — Zijne reine ziel; door Zijn leven. Zijn reine leven, in Zijne bloedvergieting uit te storten. Wat toch vond daarin plaats? In het uitstorten van Christus' ziel, in Zijn bloedvergieten, is onze onreine ziel, ons onreine bloed, ons onreine leven uitgegoten, weggedaan van Gods Aangezicht, — zijn wij in den dood gegaan. Want in onze plaats hing de Heere Jesus aan het hout des kruises, stortte Zijn dierbaar bloed en stierf den vloekdood.
Alzóó is aan Gods gerechtigheid genoeg geschied; zoo is de eeuwige verzoening aangebracht; en wij, wij, die onder Gods toorn eeuwiglijk hadden moeten verzinken, wij leven, hebben het eeuwige leven door en in Christus Jesus, onzen Heere. Want Hij, de Rechtvaardige, de Heilige Gods, kou van den dood niet gehouden worden; neen, Hij is niet in den dood en in het graf' gebleven, maar opgewekt, opgestaan is Hij en leeft eeuwiglijk, en Zijn Woord roept Zijner Gemeente toe: „Ik leef, en gij zult leven".
Maar och, wat verstaan wij van deze liefdedaad Gods in het offer van Zijnen lieven Zoon! Als wij het aan Zijn kruis op Golgotha letterlijk vervuld zien, wat Jesaia getuigt: „ H ij i s met de o v e r t r e d e r s g e t e l d g e w e e s t " ; •— als Hij daar, hangende aan het hout der vervloeking, naar Gods raad de zonde Zijns volks draagt en voor de overtreders bidt, — dan hangt Hij daar, ja, maar in Hem hangt onze oude mensch aan het kruis, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. Als 13org der Zijnen betaalt de Heere Jesus de schuld, draagt hunne zonden voor eeuwig weg. Als Hoogepriester offert en bidt Hij, opdat alle misdaad verzoend zij, en zondaars, overtreders van alle geboden Gods het van den troon der genade hooren: „Ik, Ik ben hef, Die uwe overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uwe zonden niet". Die blijde boodschap van genadige vrijspraak, van verzoening en vrede, van eeuwige zaligheid, vernam uit 's Heilands mond de moordenaar aan het kruis, die tot Hem zeide: „Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn", en die ten antwoord ontving: „"Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn!" Die moordenaar verstond van Gods liefdedaad in Jesus' offer zóóveel, als wij allen riioeten verstaan, om in te gaan in het Koninkrijk der hemelen, in het Rijk der genade en gerechtigheid en van eeuwig leven. De Heilige Geest had het hem geleerd in den gekruisigden Christus den Heere en Koning van zonde en genade, van dood en leven te zien, Hem te erkennen als Dengene, Die voor de zonde leed, d e z o n d e v a n v e l e n d r o e g , Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat IIij ons tot God zou brengen. En hij heeft het gehoord en ervaren, dat Jesus' bloed en dood ontrukt aan het geweld der machtigen, die de zielen moorden; hij heeft het ondervonden, dat 's Ileilands verzoenend sterven ons den ingang verschaft tot het eeuwige leven, in den hemel der heerlijkheid Gods.
Welaan, om dat heilgeheim te verstaan, moeten wij door den Heiligen Geest onderwezen zijn, dat en hoe wij overtreders zijn, onrechtvaardigen, die den eeuwigen vloek verdiend hebben. En brengt Hij door Zijne leering en leiding ons dan aan den voet van het kruis, o dan vernemen wij daar den troost van de vergeving onzer zonden; want de Heere Jesus Christus, „ H i j h e e f t v o o r de o v e r t r e d e r s g e b e d e n ". „Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen", zóó sprak Hij en riep het daarmede luide uit, dat er bij God genade is voor den allergrootsten zondaar. En, als wij dan door zoo groote liefde verbrijzeld, door deze wonderbare genade des Ileeren Jesus getroffen en vertroost worden, dan geloven wij wel in Zijnen Naam en zeggen met den verslagen Heidenschen hoofdman: „Waarlijk, deze mensch was rechtvaardig, is Gods Zoon". In mij steekt de zonde en de dood; Jesus Christus is alléén mijne gerechtigheid, mijn leven, al mijn heil. Ja, ik ben een overtreder van den buik af; in zonde ontvangen, in ongerechtigheid geboren; ik moest aan het kruis, aan het hout der vervloeking, den eeuwigen dood sterven. Maar, wat hoor ik ? — het is het Evangelie Gods: Er is Eén, Die mijne vervloeking op Zich geladen heeft, Die voor de overtreders gebeden heeft, Die veler zonden gedragen heeft, en met de overtreders is geteld geweest, en Zijne ziel heeft uitgestort in den dood, zoodat niets den gebondene in banden van zonde, dood en hel meer houden kan, waar het genadig bevel des Heeren is gekomen: „Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale; Ik heb verzoening gevonden" (Joh 3 3 : 2 4 ). De grond onzer zaligheid ligt dan vast in den zoendood des Heeren Jesus Christus. Door Zijn strijden en overwinnen is Zijn erfdeel wèl bevestigd en beveiligd. De Heere heeft Zijn volk verlost met eene eeuwige verlossing. Onze doodvijanden, hoe listig en machtig zij ook zijn, zijn geen heer over ons, maar wij zijn het eigendom van onzen getrouwen Zaligmaker, van onzen almachtigen Heiland Jesus Christus.
Zoo hebben wij, die Zijne zijn, eenen vasten en eeuwigen troost onder allerlei kruis, droefheid, vervolging en bestrijding, onder allerlei lijden en strijd in deze wereld. O, hoe zeer kan de Satan woeden, en wij komen in angsten der hel; hoe verlokkend en listig is de wereld, of met wat al kwelling en verdrukking benauwt zij ons; en dan dat heirleger van zonden, oude en nieuwe zonden, die ons bezwaren en beangstigen en beschuldigen,... en ons geloof en vertrouwen is weg, ongeloof en twijfel vervult de ziel, — ach, hoe geweldig kan het daarbuiten stormen, en daarbinnen, in het zwakke hart, is slechts vrees; neen, niets zien wij er dan van, dat de machtigen, onze weerpartijders, overwonnen en in de handen des Heeren Christus zijn. Nochtans, Jesus Christus heeft hen overwonnen ; de slag is geslagen en Hij heeft de zege bshaald; wij hebben met verslagene vijanden te doen; dat predikt ons het Evangelie onzes Gods en IIij laat ons Zijnen troost toeroepen1. Uw strijd is vervuld, uwe ongerechtigheid is verzoend, gij hebt van de hand des Heeren dubbel ontvangen voor al uwe zonden: dubbele genade, gerechtigheden en sterkte tegen zonde en duivel, en opstanding uit iederen dood.
O, heerlijke troost voor het ellendige en arme volk Gods, dat den Naam des Heeren tot Zijn betrouwen heeft. Intusschen, menigeen staat verlegen van verre; hoe gaarne mocht hij antwoord hebben op de vraag van het bezwaarde hart: Is deze troost ook voor mij ? Het mag eenigszins moed geven, dat voor v e l e n dat heil is weggelegd, maar — behoor ik wel onder hen? en duivel en wereld en het ongeloof zeggen: „Neen, het is voor u niet, gij zijt zóó goddeloos; geef de hoop maar op, gij zijt toch reddeloos verloren". Voor zulk eene aangevochtene en bestredene ziel staat op het heilig Bijbelblad iets wonderbaar troostrijks geschreven. Lezen wij het nog eens goed; merken wij wel op, wat God van het erfdeel Zijns Zoons, die „velen", zegt, namelijk: zij hebben zonden en nogmaals zonden; overtreders heeten zij, en zij zijn volstrekt niet bestand tegen de machtigen, die alléén de Heere Christus overwinnen kan; en nu, voor zulke goddeloozen en macbteloozen is de Heere Jesus gestorven, hunne zonden heeft Hij gedragen; voor hen heeft Hij gebeden, geleden en gestreden, en overwonnen al de machten der hel. Wat dan anders reddeloos verloren was, is door en in Christus Jesus voor eeuwig behouden. Al wie voor Zijnen troon ligt neergebogen, dien reikt Hij don scepter Zijner genade toe en ze-»t tot hem: „Sta op, uwe zonden zijn u vergeven; gij zult niet sterven, maar leven, en gij zult de werken des Heeren vertellen".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 april 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Overdenking van Jesaia 53 : 12, (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 april 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's