Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Mattheüs 28 :18—20, (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Mattheüs 28 :18—20, (Slot.)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Jesus, bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij ia gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve doopende in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; leerende hen onderhouden alles, n a t Ik u geboden heb. En ziet, I k ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen."

„Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde", zegt de Ileere Jesus. En zoo komt Hij, de Zaligmaker, Die zalig maakt van zonden, Die alles volbracht heeft, — Hij komt, om deze macht uit te oefenen en uit alle volken en Heidenen Zich een volk te verzamelen, dat Zijn volk zij, en welks God en Heilanrl Hij wil wezen, om hen in waarheid, om hen in eeuwigheid gelukkig en zalig te maken. En hoe wil Hij dat doen? Met uiterlijk geweld? met het zwaard in de hand? O neen, Hij doet het met Zijn Woord, met Zijn genadig Evangelie, en met Zijnen Heiligen Geest. Daarom zegt Hij tot Zijne discipelen: „Gaat d a n h e n e n , o n d e r w i j s t al de v o l k e n " . Niet een groot heirleger zendt Hij uit, maar Zijne discipelen, Galileesche visschers en tollenaars, arme zondaars, die het aan hun eigen hart ondervonden hebben, dat zij verloren waren, en dat de Heere Zich over hen ontfermde, hen niet verwierp van Zijn Aangezicht, maar tot hen zeide: „Vreest niet, uwe zonden zijn u vergeven"; en die, toen zij niet anders wisten, dan dat zij midden in den dood lagen, bij Plem vonden: woorden des eeuwigen levens. Wat zij nu geleerd hadden van den Heere Jesus in al de drie jaren, die zij bij Hem waren geweest, wat zij gehoord hadden uit Zijnen mond, — en dat was louter genade en zaligheid! — wat zij gezien hadden aan Hem, toen Hij, het Woord, dat vleesch geworden was, onder hen woonde, en zij aanschouwd hadden Zijne heerlijkheid, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader, vol van genade en waarheid: de eeuwige ontfermende I liefde tot de armen en ellendigen, altijd nieuwe genade tegen hunne altijd nieuwe zonde, een oneindig geduld en lankmoedigheid, — dat zouden zij verkondigen, dienaangaande alle volken onderwijzen, hoe zondig en verloten, hoe diep gezonken zulke volken ook waren. Zij zouden hun dus prediken, dat God tegenover hunne grondelooze verlorenheid een eeuwig, een volkomen heil bereid heeft in Zijnen Zoon, en dat God dit geeft en schenkt aan allen, die zichzelven veroordeelen, maar hunne toevlucht nemen tot Zijne genade.
En hoe zouden de Apostelen de volken onderwijzen? Zooals hier geschreven staat en de Heere gezegd heeft: „ D e z e l ve d o o p e n d e in den N a a m des V a d e r s en des Z o o ns en d e s H e i l i g e n G e e s t e s , l e e r e n d e hen o n d e r h o u - d e n a l l e s , w a t I k u g e b o d e n heb". Waar zoo de Apostelen kwamen met de onderwijzing van Gods Woord en waarheid, met de verkondiging van het genadig Evangelie, opende de Heere hier een hart en daar een hart, — zooals Hij deed aan Lydia, de purperverkoopster uit de stad Thyatira, zoodat zij acht natn op hetgeen door de Apostelen gesproken werd, — en de Heere gaf door Zijnen Heiligen Geest, dat de menschen verslagen werden in hun hart en dat zij geloofden en het Woord gaarne aannamen, en zoo werden zij gedoopt, naar het genadig bevel des Heeren. Maar als er ouders waren, die zoo geloofden en gedoopt werden, ouders, die kleine kinderen hadden, of als heele Gemeenten ontstonden, en de Heere naar Zijne genadige belofte haar kinderen schonk, zoo werden ook dezen gedoopt, want ook zij behoorden en behooren in het genadeverbond Gods, naar de belofte aan Abraham gegeven: „Ik zal uw God zijn en de God van uw zaad na u"; waarom ook de Apostel Petrus sprak: „U komt de belofte toe en uwen kinderen". En zoo is het de genadige wil des Heeren, Die gezegd heeft: „Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk Gods". Ja, Zijn genadige wil is het, dat de kinderen, die God aan geloovige ouders schenkt, ook zullen gedoopt worden, dat zij zegel en onderpand zullen ontvangen, dat ook zij in het Verbond Gods behooren en deel hebben aan Zijne beloften, goederen en zegeningen. En als wij nu, gehoorzaam aan dit woord des Heeren, onze kinderen tot den Heiligen Doop brengen en zij alzoo gedoopt worden, dan spreekt de Heere Zelf het daarmee uit: Dit kind, dat in zonde ontvangen en geboren en dus van nature een kind des toorns is, neem Ik aan tot Mjjn kind. Ik zal zijn Vader zijn, — daarom zal het gedoopt worden „in den N a a m des V a d e r s " , zoodat het behalve zijnen aardschen vader ook eenen Vader in den hemel heeft, tot Wien het uit genade recht heeft om te bidden: „Onze Vader, Die in de hemelen zijt". Al wat er van liefde en trouw in het hart eens vaders is, om voor zijn kind te zorgen, het te dragen en alles aan hem te doen en te geven, wat in waarheid goed en heilzaam voor hem is, — dat, en wel in veel hoogere, rijkere, volkomener mate, is in Mijn hart voor dit kindeken. — Het zal gedoopt worden „in den N a am des Z o o n s " , en zoo belooft de Zoon: Ik wil voor dit kind een Heiland en Verlosser zijn. Alles wat Ik met Mijn bloed, door Mijn lijden en sterven verworven heb, vergeving en verlossing van zonde, gerechtigheid voor God en vrede met God, het eeuwige leven, dat alles is ook voor dit kind verworven en bestemd en zal het ten goede komen, — ook dat het in Mij een kind en erfgenaam Gods is. — En als het verder gedoopt wordt „in den N a a m des H e i l i g e n G e e s t e s " , belooft daarmee de Heilige Geest: Ik zal de Leeraar en Trooster van dit kind zijn, —- de Leeraar, om het in alle waarheid te leiden, opdat het niet in de duisternis van deze wereld blijve en daarmeê verloren ga, maar dat het den Heere leere kennen, en meer en meer en dieper en dieper leere kennen den rijkdom Zijner barmhartigheid en genade, dat het waarachtig bekeerd worde tot den Heere Zijnen God en altijd tot den Heere gebracht worde in waarachtige bekeering, in waarachtig geloof, en zoo getroost worde in zijne droefheid naar God en ia alle treurigheid op den pelgrimsweg hierbeneden. Welk eene groote, welk eene rijke belofte ligt er dus in, dat de Heere bevolen heeft, Zijne geloovigen en hunne kinderen te doopen in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes! Het is niet uit te spreken, welk een rijkdom van genade daarin is! Immers mogen wij, daaraan vasthoudende, het gelooven en weten: ik sta niet meer in het schuldboek der Wet, niet meer in het register van de onderdanen des duivels en van de macht der duisternis, maar God heeft mijnen naam overgebracht en ingeschreven in het Boek des levens, in het Boek Gods, waar Zijn heilige, drievoudige Naam op staat, tot een teeken en bewijs, dat allen, die daar ingeschreven zijn, niet meer op hunnen eigen naam staan, maar op den Naam des Heeren, des drieëenigen Gods, en mogen zeggen : Mijn eenige troost in leven en sterven is, dat ik niet mijns, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jesus Christus eigen ben.
Aan de woorden: „Dezelve doopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes", voegt de Heere nu nog toe: „ L e e r e n d e hen o n d e r h o u d e n a l l e s , wat I k u g e b o d e n heb". En wat heeft dan de Heere aan Zijne discipelen geboden? Is het niet dit: „Komt herwaarts tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven! Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uwe ziel"? Zijn het niet de woorden: „Blijft in Mij en Ik in u; gelijkerwijs de rank geene vrucht kan dragen van zichzelve, zoo zij niet in den wijnstok blijft, alzoo ook gij niet, zoo gij in Mg niet blijft, — zonder Mij kunt gij niets doen"? En wederom: „Indien gij Mij lief hebt, zoo bewaart Mijne geboden; — die Mijne geboden heeft en dezelve bewaart, die is het, die Mij liefheeft, en die Mij liefheeft, zal van Mijnen Vader geliefd worden, en Ik zal hem liefhebben en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren". En hoeveel heeft bovendien nog de Heere aan Zijne discipelen gezegd en geboden, dat zij de gedoopten zouden leeren, het te bewaren en te onderhouden Men sla de Evangeliën op en men zal eene menigte van woorden, woorden des levens vinden, waarin ons leven, waarin onze vrede, onze zaligheid is, — eene menigte als die der sterren, die in den donkeren nacht aan den hemel schitteren.
Wat de Heere nu aan Zijne discipelen geboden heeft, dat gebiedt Hij ook den vaders en moeders in de Gemeente, die hunne kinderen ten Doop brengen, nml. dat zij deze kinderen zullen leeren onderhouden al wat de Heer hun (den ouders) geboden heeft Zoo hebben dan de ouders hun kind, zoodra het er naar luisteren kan, van den Heere Jesus te vertellen, Die de kinderkens zoo liefgehad heeft en nog liefheeft, opdat het kind vroegtijdig iets leere verstaan van de heerlijke beteekenis van den zoeten Jesus-Naam. Zij hebben hun kind ook de handjes te leeren vouwen en den Vader in de hemelen aanroepen En zij hebben het als eenen ernstigen en duren plicht te beschouwen, hun kind of hunne kinderen alzoo te onderwijzen in al wat het kind in den Heiligen Doop is toegezegd en verzegeld, niet denkende: Ja, dat is de zaak van Dominee, — neen, want dat is allereerst de zaak der o u d e r s , die van hun doen of nalaten op den dag des oordeels rekenschap zullen moeten geven. De Heere heeft Zich aan Abraham geopenbaard, omdat Hij, zooals de Heere spreekt, Abraham gekend heeft, dat hij zijnen kinderen en zijn huis na hem zou bevelen en zij den weg des Heeren houden, om te doen gerechtigheid en gericht, opdat de Heere over Abraham brenge, hetgeen Hij over hem gesproken heeft. Voorwaar, dat is eene zalige en heerlijke taak voor de ouders, en de Heere komt en zal komen met Zijnen zegen tot de ouders, die hunne kinderen leeren te blijven bij de goede woorden Gods en hen opvoeden in de leering en vermaning des Heeren.
En nu heeft de Heere Zijnen discipelen nog eene belofte meegegeven op den weg, in het woord: „ Z i e t , I k ben met u l i e d e n al de d a g e n , tot de v o l e i n d i n g der w e r e l d ". Een wonderbaar, maar voor de discipelen bijzonder troostrijk woord. Het duurde niet lang meer, misschien maar weinige dagen, toen vergaderde de Heere hen te Jerusalem, ging met hen naar den Olijfberg, en voer op ten hemel. Toen was Hij immers niet meer bij hen, toen waren zjj alleen en naar het zichtbare als van Hem verlaten, en zoo moesten zij met de verkondiging van Gods Woord eene vijandige wereld in, dus in veel angst, nood en benauwdheid. Hoe zouden zij er door komen, hoe zouden zij iets uitrichten, als alles tegen was? Maar daar ontvingen zij als het ware eenen sterken staf in hunne hand, juist in het woord: Al zijt gij als verlaten, — ziet, Ik ben met ulieden al de dagen, tot de voleinding der wereld. En hoe is de Heere bij Zijne discipelen ? Immers als Degene, Wien alle macht is gegeven in hemel en op aarde; is Hij bij hen, dan is Hij niet met leêge handen bij hen, dan heeft Hij voor hen bij Zich alles wat Hij geërfd heeft, om hun te geven en uit te deelun, dan is Hij bij hen met Zijne genade, barmhartigheid en eeuwige liefde, dan is Hij bij hen als een herder bij zijne schapen, om hen te houden op de groene weide Zijns Woords, om hen te beschermen en te bewaren voor den wolf en voor alle vijanden hunner ziel. En wat de Heere toen tot Zijne discipelen gezegd heeft, is een blijvend woord, eene blijvende waarheid ook voor Zijne Gemeente, voor de ouders, die hunne kinderen wenschen op te voeden in de leering en vermaning des Heeren, en bij zichzelven niets vinden dan onvermogen ; het is een woord voor al degenen, die het Woord der Apostelen aannemen, in de leer der Apostelen volharden. Immers heeft de Heere in het hoogepriesterlijk gebed gezegd: „Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in Mij gelooven zullen"; dus geldt hun hetzelfde i gebed van onzen Hoogepriester Jesus Christus, hetzelfde woord, dezelfde belofte uit Zijnen mond Wees dus goedsmoeds, al gaat gij daar heen in zwakheid en machteloosheid, al hebt gij geen licht en geene kracht, al hebt gij gebrek aan alles, wat gij meent te moeten hebben, en al ziet gij enkel onmogelijkheid voor u, om er door te komen, —- de Heere is met u, en dat is meer dan alle gaven en krachten, die gij zoudt willen hebben. Houd het vast in uw hart, wat er in een vers staat:
O, als maar de Heere met mij is,
Dan komt er wel licht in duisternis.
En is er geene kracht,
Toch is er kracht.
Houd u maar aan het Woord, bekeer u maar van ganscher harte tot den Heere Jesus Christus; zijt gij dan ook arm in uzelven, Hij is rijk om mede te deelen voor en na, op den dag en het uur, wanneer en zooals het voor u noodig is, al wat gij behoeft, ook wat het uitwendige aangaat. Hij, Die met vijf brooden en twee visschen vijf duizend menschen gespijzigd heeft, zoodat zij allen verzadigd waren, en nog overlieten, — Hij, Die Zijne discipelen eens twee schepen vol visschen deed vangen, | nadat zij eerst den gansclien nacht tevergeefs gearbeid en niets gevangen hadden, — Hij heeft alles in Zijne hand, alle macht, ook op aarde, zoodat Hij de Zijnen wel kan doorhelpen. Zóó lezen wij van Hem in den 8ste" Psalm: „Gij hebt alles onder Zijne voeten gezet: schapen en ossen, alle die; ook mede de dieren des velds. Het gevogelte des hemels en de visschen der zee; hetgeen de paden der zeeën doorwandelt". De Heere is bij de Zijnen, zooals de Ileere in de wolk- en vuurkolom met Zijn volk was, toen Hij hen uit Egypteland, uit het diensthuis, verlost had, en hen nu leidde door de woestijn naar Kanaan. Door de woestijn wisten zij immers den weg niet, en wie zou hen daar helpen, waar niets was dan onvruchtbaarheid ? Toen trok de Heere voor hen henen, des daags in eene wolkkolom, om hun den weg te wijzen en hen te beschutten tegen de brandende hitte der zon, en des nachts in eene vuurkolom, om in de duisternis hun licht te zijn. En zoo zegt de Heere ook hier tot degenen, die het Woord hebben aangenomen en gedoopt zijn: Ik ben met ulieden, — zoo is er een open oog bij Hem, om al hunnen nood te zien, te zien in hun hart, wat daar omgaat van angst nood en benauwdheid, om te zien ook in hun huis en in de leêge kast; — zoo is er een hart, om in al hunnen nood te voorzien met hartelijke ontferming. — En dat is niet maar zoo in den tijd onzer jeugd, in den tijd toen wij voor het eerst den Heere hebben leeren kennen en Hem hart en hand hebben gegeven, en toen ons hart vol blijdschap was, maar zooals de Heere zegt: al de dagen tot de voleinding der wereld, — hoeveel ook bij ons en in de wereld verandert, Hij, de Heere, verandert niet, Hij zegt: „Tot den ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen". Dat is de belofte des Heeren voor Zijn volk, voor ons, die gelooven, en voor onze kinderen. „Amen", zegt de Schrift, dat is: Zijne woorden zijn waarachtig en getrouw.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 mei 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Overdenking van Mattheüs 28 :18—20, (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 mei 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's