Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Psalm 2,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Psalm 2,

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

De heilige, algemeene, Christelijke Kerk, aan welke wij gelooven, en die bestaat uit de vergadering van allen, die in onzen Heere Jesus Christus oprechtelijk gelooven, heeft in de wereld velerhande verdrukking te lijden. Zij heet daarom ook de strijdende Kerk, d. i. eene Kerk, die strijdt, om het geloof te behouden, den loop te voleinden, de kroon der rechtvaardigheid van den Heere te ontvangen. Dat zij zulk eenen strijd heeft, kan ons niet verwonderen, aangezien de Heiland haar dit voorzegd heeft. Hij heeft haar daarbij echter ook de toezegging gedaan: „De poorten der hel — d. i. de listen en de macht der duisternis — zullen Mijne Gemeente niet overweldigen"; zij is nml. door Hem op eenen rotsgrond gebouwd. Er is voor de Christelijke Kerk geen nood, veelmin niet, nu haar Hoofd, het Hoofd der Christelijke Kerk, dat i» Jêsus Christus, in heerlijkheid is verhoogd. Immers, Hij is gezeten ter Rechterhand Gods, des Almachtigen Vaders; daartoe is Hij opgevaren ten hemel, uit vernedering en smaad, om Zich daar te bewijzen als het Hoofd, door hetwelk de Vader alle dingen regeert. En zoo kan Hij niet alleen, door Zijnen Heiligen Geest te zenden, haar met hemelsche gaven vervullen, haar tot Gods lof stellen op aarde, maar Hij kan en zal Zijne Kerk Op aarde m.st Zijne macht ook tegen alle vijanden beschutten en bewaren. D i t is Zijn Koninkrijk, het Koninklijk Gods: een arm en ellendig volk van de macht der ionde en des doods te redden, hun gebed te hoöïeti, Zijne vijahdett te beschamen, ook aan Zich te onderwerpen, Üijne Kerk zalig te maken, totdat Hij ten gerichte wederkomt.
Van dit heerlijk en zalig Koninkrijk, dat wel gegrondvest is, spreekt ook de tweede Psalm, waarvan wij hier eene korte overdenking geven.
Psalm 2, waarmede eigenlijk het Boek der Psalmen begint, aangezien de eerste Psalm eene inleiding is, is naar Petrus' woord een Psalm van David, den knecht des Heeren, den man naar Gods hart, dien Hij tot Koning over Zijn volk Israël gesteld had, om het te weiden en tot eenen voorganger te zijn. Davids koninkrijk intusschen was een voorbeeld van het geestelijk en eeuwig Koninkrijk van Jesus, onzen Heere en Zaligmaker, Die door lijden tot Zijne heerlijkheid is ingegaan en nu gezeten is aan de Rechterhand der kracht Gods Daarom is ook alles, wat wij in dezen Psalm lezen, in Hem, den Heere en Christus, den Koning Gods en Zijner Kerk, vervuld. Deze Psalm is derhalve een profetische Psalm, een messiaansche, een christelijke Psalm, handelende van Christus, den Koning van het Godsrijk, en verkondigt ons Gods raadsbesluit van Zijnen Zoon en Gezalfde, van Zijnen Christus.
Wij vinden hier vier rustpunten voor onze overweging: de vijandschap der wereld; het zwijgen en het spreken Gods; de prediking van Christus aangaande Zijn Koninkrijk; de boodschap des vredes.
Letten wij allereerst op de v i j a n d s c h a p d e r w e r e l d. Daarvan had David reeds te lijden, als in zijne dagen de Heere hem tot voorganger over Zijn volk gezalfd en gekloond en daarmede, na veel smaad en bespotting, Zijne macht en waarheid geopenbaard en Zijn Koninkrijk op aarde gegrond had. Immers een Rijk Gods op aarde, om een in banden gebonden volk te Verlossen en daaraan al Zijne beloften te vervullen, wilden de volken en vorsten der aarde niet in hun midden dulden; zij wilden het niet dulden, dat Israël werd opgericht en naar Gods geboden bestuurd. Zoo zag dan de koninklijke dichter om zich heen eene geweldige beweging der volken, een stormachtig drijven en jagen, een woeden der Heidenen, en hoorde hij uit hun midden de stoute en harde woorden: „ L a a t ons h u n ne b a n d e n v e r s c h e u r e n en h u n n e t o u w e n van ons w e r p e n " . Want, wilden stieren gelijk, was hun in hunne aardschgezindheid het bestaan van een hemelech Koninkrijk onverdraaglijk en de hoogheid Gods, dat Hij alleen zou regeeren, een knellende band. Maar moest David, de gezalfde koning, alzoo den tegenstand en vijandschap der wereld tegen God en Zijn Rijk ondervinden, dat toch niet anders dan een Rijk van gerechtigheid en vrede, van verlossing van zonden is, — hoe gansch anders werd die gezindheid der volken nog openbaar en alzoo die woorden vervuld, als God Zijnen Zoon zond in de wereld, in het vleesch. Toen toeh, als Hij kwam, naar de belofte, Wiens Naam Jesus, de Zaligmaker, werd genoemd, omdat Hij Zijn volk zou zalig maken van hunne zonden, — als Hij geopenbaard werd, Die de werken des Satans zou te niet doen en het Koninkrijk Gods oprichten, Hij, de Koning, de Christus Gods, gezalfd met den Heiligen Geest en met kracht, — toen vergaderden zich tegen Ilem, gelijk Petrus zegt, tegen Gods heilig Kind Jesus, Dat Hij gezalfd had tot Koning, tot Verlosser van wat verloren was, beide Herodes en Pontius Pilatus, met de Heidenen en de volken Israëls Dus waren toen ook vorsten en volken vereenigd en besloten, om dat heerlijk Koninkrijk van Gods Zoon to niet te doen, om zelf macht en vrijheid te behouden en in den dienst der zonde en der ongerechtigheid te blijven. En wij kennen het einde: Hij, Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven. Toen rustte, zoo het scheen, de vijandschap der volken, hun woeden en beraadslagen om de banden des Heeren en Zijns Gezalfden te verbreken. Maar ook nu sliep die vijandschap niet en stelde eene wacht bij het graf, om Zijn Woord te niet te doen. En als straks de Apostelen optreden, om, met den Heiligen Geest toegerust, van Gods werken en het door Christus opgerichte Koninkrijk Gods te getuigen, ontwaakt zij opnieuw, om zoo mogelijk ook hen te dooden. Wij weten het uit Paulus' geschiedenis, wij zien het aan zijn woeden tegen de Christenen en daarna aan de vervolgingen en het lijden, dat hij zelf om den Naam Jesus leed, hoezeer de mensch tegen dit Rijk Gods, naar hetwelk de ellendigen zullen zalig zijn, in zijne ongerechtigheid en liefde tot de zonde, in zijne eigene gerechtigheid, ontstoken is Want waarhenen Gods Woord komt, dat de scepter der sterkte van dezen Koning is, en door hetwelk het Koninkrijk der hemelen en de heerschappij der genade in 's menschen hart wordt opgericht, daar ontwaakt ook de tegenstand, om, ware het mogelijk, den raad Gods te niet te doen. Getuige de geschiedenis der Christelijke Kerk, haar lijden, de bedekte en openbare vervolgingen tegen de rechtvaardigen. En ook in onzen tijd — kan het anders ? — wordt diezelfde gezindheid des harten openbaar. „Laat ons hunne banden verscheuren", het ligt nog in een iegelijk hart, het is de taal van het onhcrboren gemoed, dat in zijne blindheid den dienst Gods voor slavernij en de banden der zonde voor vrjjheid aanziet. Ja ook hij. bij wien het anders ligt, ervaart nochtans, hoe groot de macht der zonde en de tegenstand tegen Gods genade in het mensehelijk hart is. Zoo zien wij dan allerwegen (en het meest bij onszelven, zoo het wel is), wat de dichter hier van den opstand en raad en vijandschap tegen den Christus Gods en Zijn Koninkrijk schrijft: „De H e i d e n e n woeden, de v o l k en b e d e n k e n i j d e l h e i d , de k o n i n g e n der a a r d e s t e l l en z i c h op, de v o r s t o n b e r a a d s l a g e n ' ' , de wereld, de mensch is ontstoken en wil niet, dat dit Koninkrijk opkome en voortgang hebbe, wil zijne vrijheid behouden; want geen mensch onderwerpt zich aan dezen koning als vanzelf, gewilliglijk.
Maar wat zegt God d a a r t o e ? Hij zwijgt. „Die in den hemel w o o n t " , zit te hoog voor het gewoel der volken en b e l a c h t hunnen haat en hun pogen, „de H e e r o zal hen b e s p o t t e n " ; maar Hij zwijgt en geeft Zijnen Gezalfde aan de macht Zijner vijanden over, dat zij met Hem naar hunnen wil doen Dat zien wij in de geschiedenis van Jesus Christus, onzen Ileere, hoe den vijanden macht tegen Hem gegeven wordt en zij Hem nemen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis hechten en dooden. Maar zwijgt de Heere dan altoos, laat Hij de volken begaan en Zijn Koninkrijk, Zijnen Gezalfde ondergaan? O, wat zij doen, is door Zijne hand en raad te voren bepaald, dat geschieden zou, om de wijsheid der wereld te beschamen, tot openbaring der ongerechtigheid, tot bevestiging van Zjjne gerechtigheid en Zijn Rijk. En als Hij dan lang gezwegen heeft, dan s p r e e k t Hij en openbaart Zijne heerlijkheid en verheerlijkt Zijne waarheid en v e r s c h r i k t Zijne vijanden. Op Christus' verwerping, kruisiging, dood en begrafenis volgde de morgen der opstanding, en de vijanden moesten vreezen en haastig van het graf vluchten en zich met leugens redden Toen werd Hij krachtiglijk bewezen de Zone Gods te zijn, naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der dooden, Hij, Jesus Christus, onze Heere. En het Koninkrijk Gods was door Zijn lijden en opstanding opgericht en de armen van geest zalig, gelijk Hij tot Zijne discipelen zeggen laat: „Ik vaar op tot Mijnen Yader en uwen Vader en tot Mijnen God en uwen God". Zoo weet de Heere altoos het veld te behouden en Zijne waarheid te handhaven en Zijne gerechtigheid te openbaren tot beschaming van die Hem tegenstaan. Want dit is het, wat Hij gedaan heelt, wat Hij spreekt en bevestigt en te Zijner tijd aan het licht brengt: „Ik toch heb Mijn en K o n i n g g e z a l f d " , gesteld, „over Z i o n , den berg Mijner h e i l i g h e i d " , — Mijn raadsbesluit is vast en eeuwig van dit Koninkrijk en den Koning en op eene rots gegrond, onwankelbaar, om door Hem, van het paradijs beloofd en door de Profeten en Apostelen verkondigd, Mijnen Naam op aarde te verheerlijken en wat verloren was te redden. En zoo staat dan de stoel, de troon der genade onbeweeglijk vast en is dat Rijk van God den Yader beveiligd, gelijk Christus ook aan Gods Rechterhand is verhoogd en alle macht ontvangen heeft van den Yader, onveranderlijk tot troost der ellendigen en aller armen van geest te blijven.
De stoel van Christus staat dan onbeweeglijk, en te midden van de golven en de baren kan Zijne Kerk gerust zijn. Hij heerscht door den scepter Zijner sterkte, door Zijn krachtig Woord, te midden van Zijne vijanden. Laat ons Zijne woorden hooren en wat die Gezalfde van Zijnen Persoon en van het in Hem verschenen Koninkrijk verkondigt. Het vaste en onveranderlijke raadsbesluit Gods, de Hem gegeven belofte is de grondslag, waarop Hij steuut en Zijne woorden rusten. „Ik z a l " of Ik wil „van het b e s l u i t " , het raadsbesluit Gods, „ v e r h a l e n " , zegt Hij: „de H e e r e " , Die onveranderlijk en getrouw is, „heeft tot Mij g e z e g d : Gij zijt Mijn Z o o n, h e d e n heb I k U g e g e n e r e e r d . " Deze woorden zien op Christus, den Zoon Gods, gelijk ons de Apostel Paulus leert, en zijn tot niemand anders gesproken dan tot Hem, (en dus tot David, voor zooverre de Christus in Hem was), tot Christus, Dien de Vader, als men Hem van God verlaten geloofde, erkend en voor de wereld verheerlijkt heeft. Omdat Hij de Zoon was, hoewel vernederd, heeft Hjj, ten goede Zijner Kerk, dien Naam ontvangen en wordt ons zoo de verborgenheid Gods ten opzichte van onze verlossing geopenbaard Hij, de Zoon, heeft in het vleesch en langs den weg des kruises der gerechtigheid Gods voldaan, en het door Adam verloren erfdeel terugverkregen, en is uit den dood verheerlijkt, wat alleen geschieden kon, omdat Hij Gods Eeniggeborene en den Vader gelijk is. En zoo is deze belijdenis van Zijnen Naam, dat Hij, de Christus, do Zoon des levendon Gods is, door Hem tot den rotsgrond Zijner Kerk gelegd, in welk geloof deze veilig is voor alle vijanden van haar heil. Daarom heeft Hij ook eenen Naam boven allen naam ontvangen en is alles onder zijne voeten gesteld en aan Zijne macht onderworpen. „ E i s c h v a n M i j " , zoo, zegt Hij, heeft de Vader tot Hem gesproken, „en I k z a l de H e i d e n e n g e v e n tot Uw erfd e e l en de e i n d e n d e r a a r d e " , de verste volken, „tot U w e b e z i t t i n g . " Zijne heerschappij moet zich dus over de gansche aarde uitstrekken, de gansehe aarde Hem onderdanig zijn; uit alle geslacht en natie en tong zal Hij Zijne Kerk vergaderen. Dus niemand is aan die heerschappij onttrokken, maar allen moeten llem gehoorzaam zijn; dat recht heeft Hij verkregen door Zijne vernedering en Zijnen kruisdood, over allen zal Hij gebieden, alle vorsten moeten voor Hom zich buigen. Zoo zendt Hij dan ook Zijn Woord uit, het Woord Zijns Koninkrijks, dat alle Zijne discipelen worden gedoopt in Zijnen Naam, en leeren onderhouden, wat Hij Zijnen Apostelen geboden heeft. Door Zijn Woord heerscht Hij op aarde, het is de scepter Zijner kracht, het zwaard Zijns Geestes; het spreekt van leven en zegen, maar ook van vloek over de ongehoorzamen Want die aan Zijne macht zich niet onderwerpen, Hem niet eeren, noch als Koning erkennen, noch naar Zijne geboden leven, en weigeren zich te bekeeren van hunne ongerechtigheid, moeten Zijnen geweldigen toorn tot hun verderf ondervinden. Zijne genade is groot voor die haar zoeken, maar de scepter in Zijne hand, die een scepter der gunst voor het verlorene en omkomende is, wordt zijnen vijanden tot eene ijzeren roede, waarmede Hij hen verbreekt. Alle tegenstand tegen Hem moet te niet worden en op eigen verderf uitloopen Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds en met den adem Zijner lippen den goddelooze dooden. En zoo moet dan Zijn Koninkrijk komen, alle knie voor Hem zich buigen, allen bukken voor de heerschappij van Hem, Die in den Naam des Vaders regeert.
Wanneer het er dan zoo mede gelegen is, dat het Koninkrijk van Christus onvergankelijk is en Zijn stoel onwankelbaar, rustende op het eeuwig raadsbesluit Gods, om door Hem Zijnen Naam op aarde te verheerlijken en wat verloren is te redden. Wanneer dan alle tegenstand tegen Zijn Rijk op niets en tot eigen verderf moet uitloopen, zoo koint tot alle koningen en vorsten, tot alle Zijne tegenstanders de vermaning, voor deze eeuwige en hoogste macht gewillig te buigen en den tijd uit te koopen, om te ontkomen aan den toekomenden toorn. Eu deze vermaning is eene b o o d s c h a p d e s v r e d e s , omdat \oor hen redding en behoudenis is, die aan dezen Zaligmaker en Koning zich overgeven en om Zijne genade vragen. „Nu d a n ", heet het hier, waar de omstandigheden zoo zijn en alle verzet vergeefsch is, „nu dan, gij k o n i n g e n , h a n d e l t v e r s t a n - d i g l y k " , zijt wijs; „ l a a t u t u c h t i g e n " , waarschuwen, „!>ij r e c h t e r s d e r a a r d e". Waarin die wijsheid bestaat? Aan deze waarschuwing gehoor te geven, het Woord Gods te gelooven en den Zoon als den eenigen Redder, den Heere der genade en des gerichts te erkennen, zijnen Rechter om genade te smeeken „ D i e n t d e n H e e r e m e t v r e e z e " , met eerbied. Laat u van Hem helpen en de banden der zonde losmaken, en vreest Hem, gelijk het kinderen, boetvaardigen betaamt. „En v e r h e u g t u m et b e v i n g " , — laat u met God verzoenen, en neemt die verzoening aan, zijt vroolijk, dat Hij alle macht genomen heeft en de overwinning behaald en het Koninkrijk Zijner verlossingen gegrondvest, waarin Hij van vijanden vrienden maakt Komt tot Hem, schoon bevreesd en bevende, komt tot Zijne goedertierenheid. Zijne genade delgt groote zonden uit. De Heere is een groot Koning, en den berouwvollen zondaar is Hij goed. Legt de wapenen neder,waarmede gij u tegen Hem en uw heil verzet, en eert den Zoon als uwen eenigen Zaligmaker en Koning, in Wiens hand uw leven en behoudenis is Kust Hem, huldigt Hem als Overwinnaar, als den machtige en genadige. Nog is het tijd, want licht mocht Zijn toorn ontbranden en gij omkomen met allen, die zich niet bekeeren. Dan zoudt gij geenen weg ter ontkoming meer weten, berg noch heuvel u bedekken voor Zijn Aangezicht. Nog is het de dag der zaligheid, maar wanneer Zijn dag komt, zal hij verschrikkelijk zijn, omdat Hij te vreezen is.
„ W e l g e l u k z a l i g z i j n a l l e n " , — en wie kan hun heil uitspreken ? — „ d i e o p H e m b e t r o u w e n", die tot Hem de toevlucht nemen tegen den aanstaanden nood, bij Hem eene beschutting tegen den wind, eene schuilplaats onder Zijne schaduw, in Hem eene verberging zoeken. Voor God is geen vluchten dan tot Hem, en de toevlucht tot den Zoon is veilig. Hij, Die als Rechter nabij is, is nu nog Redder en ziet het verlorene aan. Het in Hem zich bergend en tot Hem vluchtend geloovig vertrouwen wordt van Hem niet beschaamd, maar met heil en zaligheid, met eeuwige behoudenis gekroond.
Zoo sluit dan deze Psalm met eene zaligspreking, uit des Heeren eigen mond, van degenen, die geloovig tot Hem de toevlucht nemen en, hoe zondig en schuldig ook, op Zijne genade vertrouwen; terwijl den ongeloovigen en onboetvaardigen het oordeel wordt aangezegd en elke tegenstand getroffen met het Woord. Welgelukzalig dan de mensch, die dit erkent en, gelijk wij van nature zijn, zijnen tegenstand en vijandschap belijdt en die boodschap des vredes aanneemt en gelooft. Nog is het de dag der zaligheid en de welaangename tijd. Die Koning, Die vrede verkondigen laat door het bloed des kruises, wil genade betoonen, verheerlijken, en tegenstanders in onderdanen van Zijn Rijk veranderen, die naar Zijne wetten leven. De wapenen neergelegd en Hem als den Heere gevreesd en als uwen Koning geëerd. Hij wil door het Woord Zijner genade onder Zijne vijanden heerschen en Zich vrienden maken. Vaarwelgezegd den dienst der zonde en der ijdelheid en Zijnen dienst aangenomen, die koninklijk loont. En die in Zijne regeering zich verheugen, die onder Zijne banier strijden, Zijn Woord bewaren, laat hen de tegenstand tegen Christus en Zijn Rijk en Woord niet verdrieten. De gerechtigheid zal zegepralen, Zijn Woord triumfeeren. Die achter Hem het kruis dragen, brengt Hij tot eere en heerlijkheid. Tot Hem heen met alles, ook met den tegenstand van het eigen hart. Zijn troon is onverwinnelijk, Zijn Rijk bestendig. En Hij ziet op den arme en verbrijzelde van geest en die voor Zijn Woord beeft, en behoudt Zijn volk. „Welgelukzalig", — zoo is het, — Die Hem tot hunne schuilplaats verkozen, bij Hem eene verberging gezocht hebben, welke schuldigen en verlorenen, ja wie zij ook in zichzelf zijn mogen, — Hij zal Zijne Kerke behouden, die op Zijnen Naam hoopt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Overdenking van Psalm 2,

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's