Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

,Wiens wan in Zijne hand is " (Mattheüs 3 : 12.) (1e  Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,Wiens wan in Zijne hand is " (Mattheüs 3 : 12.) (1e Gedeelte.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wiens wan in Zijne hand is, en Hij zal Zijnen dorschvloer doorzuiveren, en Zijne tarwe in Zijne schuur samenbrengen, en zal het kaf met onuitblusschelijk vuur verbranden."

„Zegt den rechtvaardige, dat het hem welgaan zal; dat zij de vrucht hunner handelingen zullen eten. Wee den goddelooze! het zal hem kwalijk gaan; want de vergelding zijner handen zal hem geschieden" (Jes. 3 : 10 en 11). Deze en dergelijke uitspraken der Heilige Schrift, Gods heilig en waarachtig Woord, verkondigen ons het leven en den dood, den zegen en den vloek. Eq een iegelijk onzer bedenke bij zulke woorden, wat tot zijnen eeuwigen vrede dient, eer het te laat i s ; eer de dag der genade, dien God in Zijne goedertierenheid en lankmoedigheid nog over ons lichten laat, voorbij is. De Heere komt, komt ten gerichte, om te oordeelen de levenden en de dooden. „En ook is alreede de bijl aan den wortel der boomen gelegd; alle boom dan, die geene goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen."
Och, wie neemt het Woord Gods ter harte ? Wie merkt op 's Heeren wegen? Wie grijpt Zijne sterkte aan en maakt vrede met Hem? Christus Jesus wordt ons gepredikt als ons leven on onze gerechtigheid, ons heil en onze zaligheid. Wie gelooft ia Hem, en verwacht met blijdschap den dag Zijner toekomst?! Alleen in Zijne gemeenschap zijn wij rechtvaardig en brengen vruchten voort, die Gode welbehaaglijk zijn. De tijd snelt voort, onze jaren vliegen daarheen; en het einde aller dingen is nabij. „Heden, heden, zoo gij Gods stemme hoort, verhardt uwe harten niet!" zoo roept de Heilige Geest ons toe. En eene niet minder ernstige vermaning komt tot ons in de woorden, die wij hier nader wenschen te overwegen: „ W i e n s wan in Z i j n e h a n d is, en H i j zal Z i j n e n d o r s c h v l o e r doorz u i v e r e n , en Z i j n e t a r w e in Z i j n e s c h u u r s a m e n - b r e n g e n , en zal h e t k a f met o n u i t b l u s s c h e l i jk v u u r v e r b r a n d e n ".
Zeer gewichtige woorden, woorden van ontzaglijken ernst hebben wij hier vóór ons. Zij handhaven de scheiding, welke God gezet heeft tusschen datgene, wat Zijn werk is, en tusschen hetgeen des duivels en des vleesches werk is.
Het was Johannes de Dooper, de geweldige boetprediker en machtige genade-heraut onzes Heeren Jesus Christus, die deze woorden sprak. Zijne prediking was oprichtend en bemoedigend voor alle verslagene harten, die in oprechtheid hunne zonde en schuld voor God beleden; maar aan alle huichelaren, die vervuld waren van den hoogmoed der eigengerechtigheid, en aan allen, die zich niet met een waar hart tot God bekeerden, ontzeide zij den toegang tot het Koninkrijk der hemelen.
De prediking van Johannes was dan eenerzijds de getuigenis, dat in Jesus, den Christus Gods, de tijd van het welbehagen des Heeren, de groote en heerlijke dag der genade, gekomen was; anderzijds de verkondiging van het naderend gericht over degenen, die den Koning der gerechtigheid, der genade en des vredes veracht zullen hebben. Waar de Verlosser komt, daar worden Zijne ellendigen verlost, en de verdrukker wordt verbrijzeld.
De woorden, die wij hier behandelen, wijzen dus op den Heere Jesus Christus, den Zoon, aan Wien de Yader het oordeel, alle dingen in handen gegeven heeft, en prediken Hem onder het beeld van eenen landman, die zijnen dorschvloer doorzuivert. Naar de wijze van dien tijd waren in het Oosten de dorschvloeren op hoogten in het open veld aangelegd. Als nu het koren verzameld was en het stroo afgesneden, dan werd het zaad, nog met het kaf vermengd, met de werpschop — w ij spreken van eene „wan" — opgeworpen, opdat de wind het kaf deed wegstuiven. En opdat bij keering van den wind het kaf niet teruggevoerd werd, werd het verbrand.
Het kwam er dus op aan, het koren wèlgezuiverd binnen te brengen. Over het geheel zal men het beeld nu reeds verslaan. Het wil zeggen: Jesus Christus, de Heere, door Wien de Vader gericht houdt over alle vleesch, verschaft door Zijn Woord de eeuwige gerechtigheid tot behoudenis van ieder, die oprechtelijk in Zijnen Naam gelooft; en tot veroordeeling van allen, die Zijn heil zullen versmaad hebben.
Bij de nadere ontwikkeling van deze woorden willen wij, het beeld, de gelijkenis volgende, ons oog richten op den d o r s c h v l o e r , waarop k a f en k o r e n vermengd ligt; op de d o o r z u i v e r i n g van den dorschvloer door de w a n in de h a n d d e s H e e r e n ; en op de b e w a r i n g van de tarwe en de v e r b r a n d i n g van het kaf.
Wij vinden hier dan gesproken van eenen „ d o r s c h v 1 o e r " , die genoemd wordt de dorschvloer van den Heere Jesus Christus. Er staat toch nadrukkelijk: „ Z i j n e n dorschvloer''. Waaraan hebben wij hier te denken? Uit het verband blijkt, dat wij niet moeten denken aan de wereld in het algemeen. Wèl is het waarachtig, dat de Heere Christus Koning is over de gansche schepping, en allen en een iegelijk mensch worden door Zijn Woord geoordeeld, en moeten voor Zijnen Rechterstoel geopenbaard worden; maar dat is te dezer plaatse niet bedoeld. Deze woorden werden uitgesproken met het doel, om tegenover den roem en de aanmatiging der Joden als Abrahams zaad, als kinderen Gods, te doen uitkomen, dat, hoe bevoorrecht en beweldadigd men ook mag zijn, evenwel niet allen Gods volk zijn, die zich dus noemen en onder elkander zich verheffen; maar dat juist in het oordeel van Christus blijken zal, wat uit vleesch en wat uit Geest geboren is.
Met den dorschvloer van Jesus Christus is dan bedoeld de uitwendige Kerk, de Kerk des Heeren, waar Hij woont met al de schatten Zijns Woords, met Zijnen Heiligen Geest. Die Kerk heeft de volle waarheid Gods ontvangen. Aan haar is de Christus, hetzij in belofte, hetzij in de vervulling, verschenen in het Woord, dat van Hem getuigt, dat Hem predikt. Wij kennen het Antwoord op de Vraag: „ W a a r v e r g a d e r t de H e e re Z i j n e G e m e e n t e ? " — „Daar, waar Zijn Woord recht wordt verkondigd en de Sacramenten bediend worden naar de instelling van Christus." Waar echter dat Woord verkondigd, het Evangelie van Jesus Christus gehoord wordt, en daarin de zaligmakende genade Gods verschenen is aan allen, die dit getuigenis vernamen, daar vindt evenwel geene algemeene aanneming, geene hartelijke, oprechte omhelzing van de blijde boodschap der zaligheid door allen plaats. Niet allen zijn Israël, die uit Israël zijn. Niet allen zijn Christenen, die zich naar Christus noemen. Hoevelen, die het Woord der genade in waarheid hooren, zijn het ongehoorzaam.
De Joden hadden in de Besnijdenis het teeken van het Verbond der genade ontvangen. Hun tempel stond te Jerusalem, en op de hooge feesten stroomde eene groote menigte van godvruchtige lieden er heen, en toch, de meesten wandelden naar den wil des vleesches en der gedachten, bedreven allerlei ongerechtigheid in handel en wandel. Evenwel hielden zij zichzelven voor godsdienstig, zeiden den Heere te dienen en te vreezen; zij deden vele goede werken en brachten hunne offeranden naar de wet van Mozes.
En nu de Christenen, die den waren Christelijken godsdienst, de Gereformeerde belijdenis hebben, die gedoopt zijn in den Naam des drieëenigen Gods, Vader, Zoon en Heiligen Geest; die belijdenis deden van hun geloof, en — die toch zonder waarachtige, levende kennis der waarheid zijn, en zonder kennis van het heil hunner arme ziel, wandelen in wegen, die niet goed zijn, die tegen Gods geboden ingaan, en die evenwel op allerlei vrome werken zich beroemen, bekeerd en geloovig willen heeten, — zijn dezulken er niet? ja in welke Gemeente niet? doode leden, hoezeer zij ook voor levende lidmaten willen aangezien worden! Een iegelijk zie op zichzelven.
Och, het is nu nog evenzoo als in de dagen van Johannes den Dooper. De uitwendige Kerk bevat oprechten en geveinsden, dezulken, die in waarheid gelooven, en anderen die slechts uiterlijke belijders zijn. De dorschvloer bevat k a f en k o r e n . „ K a f ", dat zijn de goddeloozen, die geenen vrede hebben, de huichelaars, die zich geveinsdelijk aan de waarheid onderwerpen, en die zich niet met een waar hart tot God bekeeren, die Christus en Belial zoeken te vereenigen, die zich verlaten op hunne goddelooze en vrome afgoden „ T a r w e " , dat zijn de rechtvaardigen, die vrede gevonden hebben in het bloed des Zoons, die bekleed zijn met de gerechtigheid van Christus, — de oprechten, de armen en verslagenen van geest en die voor des Heeren Woord beven, wien de afgoden ontrukt zijn en die in verbrijzeling des harten zich tot den levenden God wenden, wier zielen dorsten naar den Heere Jesus en Zijn heil.
En nu, laat ons niet tevreden zijn bij de gedachte: Ja, ja. dat is zoo, en verder niet tot onszelven inkeeren, denkende en ons vleiende: wij zijn toch goede Christenen, ware kinderen Gods; neen, maar laat ons veeleer bedenken, dat er te allen tijde in de Kerk v e e l kaf en w e i n i g tarwe op den dorschvloer is gevonden. Niet gering in aantal is het volk, van hetwelk de Heere spreekt: „Dit volk genaakt Mij met hunnen mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij". En wij kennen de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden. Hoe zeer gelijken zij op elkander, en toch, hoe ontzettend groot is het verschil. Wij kunnen uitwendig alles bezitten, wat het ware volk Gods heeft, wat ons als bekeerden en godzaligen doet aanzien, en toch het niet zijn, zoodat wij gelijk zijn aan degenen, van wie geschreven staat: „Gij hebt den naam, dat gij leeft, en ziet! gij zijt dood".
O, dit wordt hier niet gezegd, om de verslagene harten te ontmoedigen of te bezwaren, maar om met het oog op het ras ten einde spoedende heden der genade eenen iegelijk toe te roepen : Laat ons onze wegen doorzoeken en onderzoeken! Hoe menigen, hoe menigen rustdag is ons het Woord Gods, het Evangelie onzes Heeren Jesus Christus, verkondigd geworden ! Hebben wij die rust gevonden, welke er is in Christus Jesus, in Zijn bloed, dat van alle zonden reinigt, in Zijne gerechtigheid, die al onze schuld bedekt? Is het ons eeue blijde boodschap, dat Christus Jesus in de wereld is gekomen, om de zondaren zalig te maken, en juist daarom omdat wij onszelven kennen als eenen eersten, eenen voornaamsten der zondaren, die door genade behouden moeten worden, die van ontferming alleen moeten leven?! Hebben wij de zaligmakende genade, ons in het Woord verschenen, niet maar uiterlijk begroet, maar van heeler harte, omdat zij ons van onze booze wegen waarachtig verlost en doet wandelen in den weg der gerechtigheid ?
Nog eens: de dorschvloer des Heeren Jesus Christus bevat kaf en koren. Boozen en goeden, goddeloozen en rechtvaardigen verkeeren onder hetzelfde Woord en vernemen hetzelfde Evangelie onzes Gods. En dikwijls werpen zich de boozen op, als waren zij de rechtvaardigen; en de goeden worden uitgeworpen. . . . Maar een iegelijk wete, dat de Heere Christus ten oordeel zit, Hij, Die het recht zoekt en vaardig is ter gerechtigheid „Daarom zullen de goddeloozen niet bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen; want de Heere kent den weg der rechtvaardigen maar de weg der goddeloozen zal vergaan" (Ps. 1 : 5 en 6).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juni 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

,Wiens wan in Zijne hand is

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juni 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's