Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vraag van eenen oprechten belijder van den Christus en het antwoord van den Heere Jesus, (Mattheüs 1 1 : 2 - 6 .) (1e Gedeelte.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vraag van eenen oprechten belijder van den Christus en het antwoord van den Heere Jesus, (Mattheüs 1 1 : 2 - 6 .) (1e Gedeelte.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Johannes, in de gevangenis gehoord hebbende de werken van Christus, zond twee van zijne discipelen en zeide t o t H e m: Zijt Gij Degene, Die komen zou. of verwachten wij eenen ander e n ? En Jesus antwoordde en zeide tot ben: Gaat heen en boodschapt Johannes weder, hetgeen gij hoort en ziet: dc blinden worden ziende en de kreupelen wandelen; de melaatschen worden gereinigd en de dooven h o o r e n ; de dooden worden opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd: en zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden."

De komst en verschijning van onzen Heere Jesus Christus in de wereld, ofschoon door teekenen en wonderen verzeld, heeft geene uitwendige heerlijkheid. Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat.
De mensch, die slechts wereldsche, vleeschelijke heerlijkheid begeert, heeft geen oog voor de dingen van het Koninkrijk der hemelen. Deze te aanschouwen en er zich in te verblijden, is geloofszaak. En omdat het geloofszaak is, bestaat er bij ons gevaar, dat wij aan Christus geërgerd worden, — is er strijd, vaak bange strijd. Volharding des geloofs, overwinning echter is ons gewaarborgd door den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jesus, onzen getrouwen Heere en Zaligmaker. Zoo het een als het ander wenschen wij nader toe te lichten uit de geschiedenis, die wij lezen in Mattheüs 11 : 2—6. Wij vinden daar ter overweging de vraag van eenen oprechten belijder van den Christus, en het antwoord van den Heere Jesus; de vraag van eenen wankelmoedige, die in eenen nacht van twijfel en ongeloof verkeert, en het antwoord des Heilands, vol van versterking, licht en troost.
De Heere Jesus was leerende en predikende in de steden van Qalilea en deed wonderen en teekenen, zoodat het volk God verheerlijkte, zeggende: „Een groot Profeet is onder ons opgestaan en God heeft Zijn volk bezocht". Bij deze woorden van den Evangelist Lukas (7 : 10) sluit zich aan, wat wij in Vers 2 en 3 van Mattheüs 11 lezen: „En J o h a n n e s , in de g e v a n g e n i s g e h o o r d h e b b e n d e de w e r k e n van C h r i s t u s , z o n d t w e e van z i j n e d i s c i p e l e n en z e i de t o t Hem: Z i j t Gij D e g e n e , D i e k o m e n zou, of verw a c h t e n wij e e n e n a n d e r e n ?"
Johannes, nml. Johannes de Dooper, zat in de gevangenis; hij was daarin gekomen niet om eenig kwaad, dat hij gedaan had, maar om zijn vrijmoedig getuigenis van de gerechtigheid en waarheid óók tegenover eenen koning, die in echtbreuk leefde. Die geschiedenis is ons bekend en ook dat de ernstige be. straffing der ongerechtigheid den getrouwen getuige het leven gekost heeft. Als hij nu in den kerker zat, in ellende en duisternis verkeerde, kwam het gerucht van Jesus' wonderwerken tot hem; zijne discipelen boodschapten hem al deze dingen. En toen zond hij twee uit hen tot den Heere Jesus met de vraag, die wij thans in de eerste plaats overwegen.
Als wij deze vraag nauwkeurig bezien, dan treft ons eenerzijds de belijdenis van Johannes den Dooper van Jesus als den Christus Gods, den beloofden Verlosser Israëls; anderzijds echter blijkt er uit, dat hij in zielenood, in wankelmoedigheid, in twijfel en ongeloof verkeerde. Wel heeft men vroeger en later beweerd, dat Johannes deze vraag niet voor zichzelven gedaan heeft, maar om zijne discipelen, die nog in twijfel over den Christus waren, van de waarheid te overtuigen en hen in het geloof te doen versterken; maar het uitdrukkelijk zeggen van den Evangelist Mattheüs en evenzeer van Lukas: „ J o h a n n es zeide tot Jesus", en: „Jesus zeide: Gaat heen en boodschapt aan J o h a n n e s " , bewijzen ons, dat Johannes zelf door de macht des ongeloofs bestreden was.
Wat Johannes in de volste overtuiging des Heiligen Geestes te voren van den Heere Jesus getuigd had, toen hij zijne discipelen op Hem wees als het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt, was hem nu niet zoo helder voor het oog der ziel. Het getuigenis vau Jesus als den Christus des Heeren werd hem, als hij in den donkeren kerker zat, heftig bestreden. Maar, hoe was dat mogelijk bij eenen dienstknecht, eenen Profeet Gods, zooals h i j was, van wien het Woord des Heeren geldt: „Ziet, Ik zende Mijnen engel voor Uw Aangezicht, die Uwen weg bereiden zal voor U henen" (Ys 10)? Is er in het hart van dezen nog plaats voor twijfel en ongeloof? Och, de geloovigen der Heilige Schrift zijn geene helden, zooals de wereld ze heeft, of zooals de vleeschelijke vroomheid hen voorstelt. Het zijn geene heiligen naast Jesus, maar geheiligden in Christus Jesu3 en door Zijnen Geest Zij zijn heiligen Gods, die in zichzelven arme zondaren zijn. Het zjjn geloovigen, die gedragen worden door de almacht der genade en niet door hunne geloofskracht. De Heilige Schrift, de Bijbel, leert ons, dat mensehen rnenschen zijn en blijven; d. w. z. zij zijn ellendig, nooddruftig en hulpeloos; zij zijn nooit groot en sterk en heerlijk in zichzelf. Wat hen tot geloovigen Gods maakt en in het geloof bewaart, is eeniglijk de ontferming des Heeren Heeren. De geschiedenis van de Bijbelheiligen toont ons dit klaar. Denken wij maar aan Abraham, Mozes, David, Elia, Jona, Petrus e. a.; zij hebben allen de bewijzen gegeven van zwakheid en ongeloof, en toch getuigt de Heilige Geest van hen, dat zij hebben geloofd en overwonnen door het geloof. Dat nu geldt ook van Johannes den Dooper, den voorlooper en wegbereider des Heeren Jesus Christus.
Wij behoeven ons dus niet te verwonderen, dat, als hij van Jesus' wonderwerken hoorde, zijne ziel schrikkelijk aangevochten werd. „Is Jesus de Christus, de Koning, de Heer, de Verlosser door God beloofd, — hoe zit ik dan hier in banden ? ik, die Zijn dienaar ben? Zal Hij dan niet komen en mij verlossen?" zoo mag hij wel gedacht hebben. Dat zijn toch de vragen, die in het hart opkomen van hen juist, die zich aan het Woord der Heilige Schrift, aan Gods beloften vastklemmen. Hetgeen voor oogen is, is in strijd met hetgeen geloofd wordt; en daardoor wordt de ziel geslingerd en aangevochten, en zij vraagt: Is het wel waar, wat er geschreven staat? bedrieg ik mij niet? En in zulk een strijd, in die aanvechtingen en beproevingen, wordt het dan openbaar, dat een mensch mensch blijft, en moet het geleerd worden, dat alle vleesch met zijne heerlijkheid is als verdord gras. Maar zóó juist wordt het geloof gelouterd en bewaard. Johannes de Dooper moest het in den weg van druk en ellende bij ondervinding leeren, dat het Koninkrijk van Christus, door hem verkondigd, in elk opzicht niet aardsch, niet zinnelijk, niet van deze wereld, maar in waarheid geestelijk en hemelsch was. Hij moest bij eigene ervaring het getuigenis des Heeren leeren verstaan: De discipel is niet boven den Meester, noch de dienstknecht boven den Heer. Het gaat in Gods Koninkrijk door lijden tot heerlijkheid, door strijd tot de overwinning. Hij had van Christus getuigd: „Hij moet wassen, en ik minder worden", welnu, dat zou hij in zijne volle beteekenis verstaan, waar zijne ziel in zóó diepen nood kwam, in zóó sterke aanvechting, dat hij ook geenen roem van volharding in het geloof had. Ook in dezen zal de eere alléén zijn aan Hem, Die is de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, van Wien de Gemeente roemt: „Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, Hij kan Zichzelven niet verloochenen". Door Hem is het, door Jesus Christus den Heere, dat Johannes in zijnen twijfel, in de verzoeking de3 ongeloofs niet omkwam. Had hij steeds als een getrouw getuige der waarheid volgehouden met de prediking: „Ik ben de Christus niet, maar Hij is het, Die na mij komt, maar eerder was dan ik; Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben Zijnen schoenriem te ontbinden"; had hij als een goed krijgsknecht standgehouden in den strijd tegen de goddelooze en eigengerechtige vijanden van het Koninkrijk Gods, het Rijk der gerechtigheid en der waarheid en der genade in Christus Jesus; had hij om de eere en het getuigenis van des Heeren Woord en gebod zich in de gevangenis laten werpen ; — hij is ook nu staande gehouden in den nacht van twijfel en ongeloof. Want niettegenstaande zijnen twijfel en in weêrwil van zijn ongeloof drijft hem toch het vertrouwen naar den Heere Jesus heen. Een ander bestaat er toch voor hem niet, bij wien hij hulp en raad, leering en vertroosting zoeken zal. Dies ging hij met alles wat hem drukte en benauwde tot Hem, Die van alle banden weet te verlossen; tot Hem, van Wien geschreven staat: „Hij zal het gekrookte riet niet verbreken, en de rookende vlaswiek zal Hij niet uitblusschen". — Door welke macht werd hij daarin geleid? Door dezelfde als waardoor hij predikte: het is des Heeren Geest. De macht der genade Gods, Die hem tot wegbereider des Heeren bekwaamde, dreef hem ook nu, om in den nacht zijner ziel tot het licht Christus te gaan, om in zijnen nood tot Jesus de toevlucht te nemen. De Heere Zelf waakte over Zijnen dienaar; Zijne trouw verliet hem niet in de gevangenis. Straks zou het licht wéér schijnen in de duisternis, de strikken des ongeloofs zouden verbroken zijn. De Zon der gerechtigheid zou weêr door de donkere wolken heenbreken, en de ziel van 's Heeren knecht zou liefelijk vertroost zijn, zijn hart gesterkt worden door genade.
Wat moet nu de mededeeling van Johannes' twijfel en ongeloof ons leeren ? Dit, dat wij stof en assche zijn, in onszelven nietige, ellendige, zwakke menschen; wat ons geloof betreft, zijn wij gelijk een riet, door den wind ginds en weêr bewogen. Ook de hoogst geplaatste in den dienst Gods moet gedragen en gesteund worden door des Heeren hand, door Zijn Woord en Zijnen Geest. Anders is er geen standhouden, maar een wijken en bezwijken. Wij hebben hier een afdoend bewijs, dat geen mensch ter wereld door zichzelven in het geloof staande blijft. In de ure der verzoeking, in de hitte der aanvechting begeeft hem zijne kracht en zijne wijsheid.
Er is maar één mensch op aarde geweest, de Mensch Christus Jesus, Die nooit door het zichtbare en tegenstrijdige in het geloof aan God, Zijnen Vader, is verblind of geërgerd geworden. En Hij is het, Die voor al de Zijnen de machten der duisternis overwonnen heeft. En Hij, Die steeds voleindigt, wat Hij begonnen heeft, Hij werkt het door Zijn Woord en door Zijnen Heiligen Geest, dat al Zijne geloovigen, hoe ook geslingerd en bestreden, nochtans niet ophouden te betrouwen op den Naam des Heeren. In den nacht van zonde, nood en dood, vau aanvechting en bestrijding laat Hij telkens weêr het licht opgaan, zoodat zij niet vertwijfelen, maar weêr moed valten en zich verblijden, aanschouwende opnieuw met oogen des geloofs het Lam Gods, Dat hunne zonden wegneemt; en zóó worden zij voor en na versterkt en bevestigd in de hope des eeuwigen levens.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juli 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

De vraag van eenen oprechten belijder van den Christus en het antwoord van den Heere Jesus, (Mattheüs 1 1 : 2 - 6 .) (1e Gedeelte.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juli 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's