Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vraag van eenen oprechten belijder van den Christus en het antwoord van den Heere Jesus. (Mattheüs 11:2—6.) (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vraag van eenen oprechten belijder van den Christus en het antwoord van den Heere Jesus. (Mattheüs 11:2—6.) (Slot.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Eu Johannes, ia de gevangenis gehoord hebbende de werken van Christus, zond twee van zijne discipelen en zeide tot Hem: Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij eenen anderen? En Jesus antwoordde en zeide tot beu: Gaat heen en boodschapt Johannes weder, hetgeen gij hoort en ziet: de blinden worden ziende en de kreupelen wandelen; de melaatscheu worden gereinigd en de dooven hooreu; de dooden worden opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd; en zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden."

Hooren wij nu het antwoord des Heeren Jesus op de vraag van Johannes. O, dat is een heerlijk antwoord, machtig versterkend en vertroostend, een liefelijk antwoord van den barmhartigen en getrouwen Hoogepriester Zijns volks, Die de zwakheden der Zijnen kent en steeds met de moeden een woord ter rechter tijd weet te spreken. „ G a a t h e e n " , zeide Jesus, „en b o o d s c h a p t J o h a n n e s w e d e r , h e t g e e n gij h o o rt en z i e t : de b l i n d e n w o r d e n z i e n d e en de k r e u p e - l e n w a n d e l e n ; de m e l a a t s c h e n w o r d e n g e r e i n i gd en de d o o v e n h o o r e n ; de d o o d e n w o r d e n o p g e w e kt en den a r m e n w o r d t het E v a n g e l i e v e r k o n d i g d ."
Daar hoorden en zagen de discipelen van Johannes dan de vervulling van het profetisch woord, o. a. van hetgeen Jesaia getuigd had (Hoofdst 35:3—6): „Versterkt de slappe handen en stelt de struikelende knieën vast. Zegt den onbedachtzamen van hart: Weest sterk en vreest niet; ziet, ulieder God zal ter wrake komen met de vergelding Gods; Hij zal komen en ulieden verlossen. Alsdan zullen der blinden oogen geopend worden en der dooven ooren zullen opengedaan worden. Alsdan zal de kreupele springen als een hert en de tong des stommen zal juichen". (Vergel. Hoofdst. 29 : 18; 42: 7; 61 : 1—3.) Het antwoord des Heeren Jesus wees dus op de werken, die Hij deed, waardoor de Vader in de hemelen aan Hem, den Zoon, getuigenis gaf, en waarvan de Heilige Schrift te voren gesproken had. Hij wilde dus het geloof van Johannes op het geschreven Woord gronden en fundeeren. Op deze wijze wilde Hij hem onderwijzen, vermanen, vertroosten en versterken
Of nu Johannes 's Heeren antwoord begrepen zal hebben ? O, zonder twijfel; hij leefde in het profetisch woord, en, daarbij door den Heere bepaald, is hem in de donkerheid zijner ziel gewis het licht weêr opgegaan. Bovendien, wat de Heere Jesus bedoelt, dat bereikt Hij óók. Als Hij den verlegenen en radeloozen licht en troost zendt, dan zijn zij aanstonds geholpen.
Zoo zijn dan door de genade en waarheid des Heeren, door Zijn Woord en Geest de oogen van Johannes weêr geopend om Christus te aanschouwen als den Gezalfde des Heeren, als den Geliefde des Vaders, Wien te hooren en te kennen, in Wien te gelooven het eeuwige leven is (Joh. 17:3). Zoo heeft hij weêr in het profetisch woord de stemme gehoord van den Zone Gods, zijnen Heiland en Zaligmaker, en de slappe handen en de struikelende knieën zijn bij hem versterkt en vastgesteld; zijn geloof is versterkt geworden, — en hij heeft zich verblijd in den God zijns heils, en in het Evangelie van Christus' Koninkrijk, waarvan deelgenooten zijn de armen van geest. En voorwaar! dit Evangelie is het alléén waarachtig vertroostende, dat de ziel verkwikt, dat den honger en dorst naar genade en gerechtigheid bevredigt, dat psalmen doet zingen zelfs in den nacht. Ja, het doet in vrijheid, verheugd in God, het hoo'fd blijmoedig omhoogsteken, al zit men ook naar het uiterlijke in banden; óók verzacht het het tijdelijk lijden, en doet het kruis, dat de Heere naar Zijne wijsheid ons oplegt, vroolijk dragen.
Staan wij nog een oogenblik stil by het Evangelie, dat in het antwoord dea Heeren aan Johannes hier vóór ons ligt. Het geldt immers óók heden alle armen en ellendigen, die in den nood en de aanvechtingen hunner ziel zoozeer troost behoeven. En het doelt toch in de eerste plaats op de geestelijke verlossing uit nood cn dood. Terecht zegt Calvijn: „De Heere Jesus heeft door de uitwendige teekenen getoond, dat Hij is de geestelijke Geneesmeester der zielen". Het antwoord des Heeren is dan de blijde boodschap des heils voor arme, in zichzelven verlorene zondaren en predikt hun, dat in den Heere Jesus Christus al de schatten der goddelijke genade aanwezig zijn, dat Hij is de ware Heelmeester, Die de wonden en krankheid der ziel geneest, dat Hij is de ware Verlosser, Die van alle geestelijke banden bevrijdt.
Geene blijde boodschap is zij voor wie op geestelijk gebied zoo goed meenen te zien, die zich wijs en verstandig wanen ten aanzien van de dingen van Gods Koninkrijk, die ook het geloof' in eigen handen hebben en van donkerheid der ziel niets kennen; — ach, zij gaan hunnen eigen weg, bij eigen licht! Neen, maar voor de blinden, die geestelijk blind zijn, en dies van stap tot stap moeten geleid worden, die zonder des Heeren Woord en Geest niets vermogen, voor d e z e n is dit „Evangelie". Neen, het is niet voor de reinen en heiligen, die zichzelven van de zonde meenen te verlossen en rein te kunnen bewaren, maar voor melaatschen, voor degenen, die innerlijk geheel onrein zijn voor God, die tegenover Gods heilige Wet klagen: Er is niets geheels in mijn vleesch, ik ben geheel bedorven; doorwond; verzwakt en uitgeteerd door mijne vuile wonden, die mijne zonden zijn. (Ps. 38.)
Wederom, het is geene blijde boodschap voor degenen, die op het pad der waarheid, op den weg der gerechtigheid zoo goed vooruit kunnen komen, — die hunne voeten zoo recht weten te zetten op de wegen Gods, — die hunne ooren openen kunnen voor het Woord des Heeren en sluiten voor de stem der wereld en des duivels; maar juist voor hen, die tot hinken en zinken ieder oogenblik gereed zijn, die op den weg des eeuwigen levens, aan zichzelven overgelaten, voortdurend struikelen en vallen. Och, zij zetten hunne voeten altijd verkeerd, als zij den weg Gods zullen gaan ; zij zijn zóó krachteloos, dat zij weldra afgemat en bezweken zijn, en hunne ooren en oogen zijn zoo geduriglijk open voor wat niet deugt, en zoo veelvuldig gesloten voor hetgeen Godes is. Gezeten in duisternis en schaduwen des doods, hebben zij het licht en het leven niet in zichzelven. Zij kunnen dan ook niet meegaan met de wijzen en rechtvaardigen en vromen en heiligen der wereld ; zijn ook voor dezen een te goddeloos en te slecht volk. En, voor God den Heere kunnen zij niets anders toonen dan zonde en schuld, schande en ellende. Eu toch, voor die geestelijk blinden, kreupelen, melaatschen, dooven en dooden, voor die armen en ellendigen is het Evangelie, waarvan de Heere Jesus in Zijn antwoord aan Johannes den Dooper getuigde, de blijde boodschap van God uit den hemel, die hun heil en zaligheid predikt uit vrije, eeuwige ontferming.
Wie nu zulk een ellendige, behoeftige, hulpelooze, onreine is, die ga tot den Heiland Jesus Christus! Hij is voor dezulken gekomen in de wereld. Hij maakt de gevangenen los, Hij opent de oogen der blinden. Hij richt de neèrgebogenen 'op. Hij is de ware Priester, Die de onreinen rein verklaart Hij is gekomen, om op te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Hij helpt allen, die kwalijk gesteld zijn, die met hunne zonden en wonden tot Hem gaan. Het kan er bij hen uiet zóó hopeloos uitzien, of Hij weet raad en brengt uitkomst.
O, heerlijk Evangelie der ontferming Gods, der genade onzes Heeren Jesus Christus! Het predikt ons den afgrond onzer ellende, de onpeilbare diepte onzer verlorenheid, maar ook verkondigt het ons de grondelooze barmhartigheid, de almachtige genade, die ons uithelpt en redt en ons opent de schatkameren des eeuwigen heils. Dit Evangelie veronderstelt, dat wij doodkrank, reddeloos verloren zijn; ja, maar het geneest ons volkomen, behoudt ons voor eeuwig. Zalig hij, die het gelooft! Zeker, het gaat om het geloof. Maar . . . hoe is het met ons gelooven gesteld? Wij zagen het aan Johannes, „den grootste", zegt de Heere, „onder degenen, die van vrouwen geboren zjjn". Ook ten aanzien van ons geloof heet het van ons: wij zijn blind, kreupel, — het is alles gebrek. Als het van onze geloofskracht afhing, dat wij zalig werden, zoo zag het er allertreurigst voor ons uit; dan toch werd niemand onzer behouden. Maar— wie kan dan zalig worden? — Wat bij de menschen onmogelijk is, dat is mogelijk bij God. Dat antwoord mag ook hier gelden. Wij hebben immers opgemerkt, dat door de liefde en trouwe Gods Johannes niet vertwijfelde. Hij is met zijnen twijfel, met zijn ongeloof tot den Heere Jesus gegaan. Welnu, wie onzer dan heren derwaarts wordt geslingerd, wie niet gelooven kan en toch moet, — hij klage het den Heere Jesus Christus, storte voor Hem uit zijn gansche hart. De Heere verwijt niet, maar de aan alles gebrek hebbende mensch ontvangt uit Zijne volheid ook genade voor genade. Zijn getuigenis luidt: „De blinden worden ziende en de kreupelen wandelen ; de melaatschen worden gereinigd en de dooven hooren; de dooden worden opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd". Al wie op dit woord zich verlaat, — hij zal niet beschaamd worden; hij zal niet in nacht en duisternis blijven zitten, maar de dag zal over hem aanlichten, de Morgenster zal in zijn hart zijn opgegaan.
„En z a l i g is hij, die aan M i j n i e t zal g e ë r g e rd w o r d e n " , zóó besloot de Heere Jesus Zijn antwoord aan Johannes. Het gevaar om zich aan Jesus te ergeren, en alzoo over Hem als over eenen steen des aanstoots te struikelen en te vallen, ligt zeer nabij. Daarvoor is Johannes door de genade en trouwe zijns Gods bewaard gebleven; het Woord en de Geest des Heeren hebben er hem voor behoed. Yelen echter is door deze ergernis de zaligheid ontgaan; en dat geschiedt nog heden Daarom moeten wij met ernst op dit woord acht geven; het vermaant en waarschuwt ons, opdat wij ons niet verheffen in eigene gerechtigheid en sterkte, waardoor wij den Heere Jesus en Zijne genade miskennen en versmaden. Als wij in twijfel en ongeloof ons van Hem en Zijn Woord afkoeren, als wij in den nood onzer zonden ons wenden tot allerlei, wat niet-Jesus is, of tot eenen Jesus naar de vonden der eigene wijsheid de toevlucht nemen, dan zijn wij diep rampzalig; en geen licht zal ons opgaan, maar de eeuwige duisternis ons deel zijn. Gaan wij echter met al ons twijfelen en ons ongeloof, met al onze zonden en nooden tot den Heere Jesus Christus, omdat wij toch zonder Hem niet leven kunnen, buiten Hem geenen vrede, geen licht, geenen troost der zaligheid hebben, zoo zullen wij ervaren, dat Hij sterker is dan alle machten der duisternis en de banden des ongeloofs weet te verbreken; wij zullen ervaren, dat Hij de Heere is, de Christus Gods, Wiens Naam „Jesus" ons de verzekering geeft, dat Hij Zijn volk zalig maakt van hunne zonden; en wij zullen Hem roemen als onzen éénigen Heiland en "Verlosser, onzen getrouwen God en Zaligmaker, Die is gisteren en heden Dezelfde, en in der eeuwigheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 augustus 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

De vraag van eenen oprechten belijder van den Christus en het antwoord van den Heere Jesus. (Mattheüs 11:2—6.) (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 augustus 1895

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's